Ik ben aan Trader Horn (zie 5 december 1944) verplicht te zeggen, hoe ik op deze gedachte kwam. In de trein in de buurt van Gouda, op weg naar Utrecht, 's namiddags ongeveer zes uur, las ik in vertaling het opstel van Denis de Rougemont over Personalisme en oecumenische beweging, geschreven in 1941. Hij plaatste na elkaar het Griekse individualisme en de Romeinse zin voor het collectieve; toen de nieuwe houding van het christelijk geloof en de herkomst van woord en begrip ‘persoon’. Zo kwam hij aan de volzin: de christen is er niet op uit zich te onderscheiden, maar te dienen. Ik kon toen niet verder lezen, in het hart getroffen als ik was door deze woorden. Vooral ook door de dubbele zin van dat ‘zich onderscheiden’, waarvan de dubbele betekenis toch ook weer zo prachtig ineenschuift als twee kleuren, over elkaar gedrukt.
Ik ben nu geheel in uw handen; als was ben ik in uw handen, o Heer.
Mijn oudste zoon zei aan tafel, dat hij gedurende de oorlog toch bijna altijd optimistisch geweest was. Ik antwoordde: dat was je gegeven. Achteraf zien we, dat dit of dat ons gedurende die en die tijd gegeven is geweest. De laatste waarheid kan over ons leven pas achteraf gezegd worden. Achteraf zal het blijken.
Van nu af aan bewust het Nederlands-provinciale in mij overwinnen door durend contact met het buitenland. Dit schrijf ik naar aanleiding van lectuur in John Buchan: Oliver Cromwell.
Ik kan mij alleen wreken over het middelmatige, slordige of slechte dat ik in schrijven en spreken begaan heb, door nu alleen nog maar het allerbeste te geven, nuchter en volhardend als een schaakspeler, die tijdens een toernooi achter is geraakt en zich door zijn eigen tekortkomingen niet laat intimideren.
Noodgedwongen leer ik in mijn vrije tijd bijna tegelijkertijd uitrusten en werken. Het is bijna een elkaar wederzijds doordringen van rusten en werken, rust en werk inéén.