leven kwalijk geslaagd kan heten, zoekt en aanvaardt vanzelf iets dat vervangt. Wie niet op het ene kan staan, zoekt steun op het andere.
Ben ik dan vroeger geheel zonder liefde geweest? Met liefde bedoel ik natuurlijk naastenliefde. Nee, ze heeft niet ontbroken, dat moet ik aannemen, al zie ik er weinig van, anders zou ze niet zo duidelijk uit de nevels te voorschijn kunnen komen.
Laat ik eerlijk zijn. Wat ik van de liefde in mijn vroeger leven zie, is iets dat eraan verwant is en erop lijkt, maar ze was sterk onderdrukt en vermengd.
Het verlammende gevoel: of ik schrijf of niet schrijf is onverschillig. En toch moet er in mij iets zijn dat niet in een ander is, en in mijn schrijven iets dat bij ieder ander gemist wordt. Dat nu te weten en te vinden, al was het maar om 't tegen onszelf te kunnen uithouden en om aan de ander alleen datgene te geven wat zin heeft. Of bestaat het eigene in een zekere toon, iets onbeschrijfbaars, een zeker gedachtenklimaat, een zekere houding? Niets zal mij van deze zelfbeschouwing afhouden, tenzij ik plotseling de behoefte eraan zou kwijtgeraakt zijn. Want ik kan mij niet veel luxe veroorloven en moet mij richten op het wezenlijke.
In het in gedachten schrijven aan het dagboek is iets van de zonnigheid, de mildheid, de klaarte en de gemakkelijkheid van het paradijs; bij het werkelijke schrijven is weinig meer dan doornen en zweet, en het resultaat is lelijk, stug, omslachtig en onvolledig.