in het leven te blijven. Een cultureel leven ‘van de hand in de tand’. Ik heb geen specialist kunnen worden en heb het wellicht ook niet willen zijn; ik ben een product van de ‘antwoorden’, die ik naar verschillende zijden heb trachten te geven. Meer en meer moet ik erin berusten te zijn wat ik zo geworden ben en wil geen houding meer aannemen, waarin ik mij niet geheel op mijn gemak gevoel.
Wel voel ik het voor mijn artikelenwerk als een groot gemis, dat ik over geen bibliotheek beschik, maar ook dit is een gevolg: ik heb mij altijd onafhankelijk willen houden van het boek.
Innerlijk voel ik mij - sterker dan in lange jaren het geval geweest is - tot de poëzie aangetrokken. Ik verbeeld mij nu en dan, dat ik een dichtwerk van grotere omvang zal gaan schrijven, waarin ik mijn leven afsluit. Maar dan moet toch de vonk erin vallen.
In ieder geval houd ik dit dagboek aan en blijf ik wakker in de richting van de poëzie. Mijn stijl heeft zich echter naar de behoeften van het proza gevormd; of dit een beletsel is? Het is goed dat ik me ongeveer vijfentwintig jaar geleden nogal met de techniek van de poëzie heb beziggehouden. Toch blijft men zich - ook met een zekere nieuwsgierigheid - afvragen: hoe zou ik mij onder andere omstandigheden hebben ontwikkeld?
De dingen waarover ik in dit dagboek niet schrijf en in de oorlog niet geschreven heb, vond ik niet minder belangrijk, maar ik sprak er liever niet over. Ik had ook geen behoefte verzetspoëzie te schrijven.
Literair-artistiek kan ik niet tot anderen komen (over anderen schrijven), als ik niet eerst tot mezelf gekomen ben.