13 november 1944
Op 10 en 11 november wegvoering uit Rotterdam van ‘alle’ mannen tussen zeventien en veertig, beide leeftijden inbegrepen.
Ik ben niet van plan na de oorlog in recensiewerk en artikelen veel consideratie te gebruiken ten opzichte van de poëzie van vóór 1940. Zo las ik jongstleden vrijdagavond Pierrot aan de lantaren van Nijhoff en Oxalis van Jac. van Hattum. Stenen voor brood. Daarentegen heb ik in het kweezoete Ellen van Frederik van Eeden in zijn genre heel mooi gevonden uit de Eerste Zang:
‘Zoo moest ook sterven d'allermooiste dag.’
Deze ‘muziek’ is verwant aan Von Hofmannsthal onder de dichters en Debussy onder de componisten.
Het zal nodig zijn dat ik na de oorlog een nieuwe periode van intens en veel lezen, vooral van poëzie, inzet.
Zodra die zelfbehagelijke bespiegelingen de kop weer opsteken, onmiddellijk bidden om vergeving.
Vanavond gelezen in Opwaartsche Wegen, 16e jaargang (1938). O, ik ben me mijn fouten en tekortkomingen als mens en dus ook als proeve-van-auteur zo pijnlijk bewust... Een zekere stijfheid die ik nooit kan afleggen, zelfs niet in een dagboek als dit. Een altijd willen begrijpen en ordenen. Een nooit eens nonchalant zijn in de goede zin van het woord. Hoe nodig heb ik met een zekere genegenheid en begrip bekeken te worden.
De kruising van mijn scholing van vóór de oorlog en mijn levenservaringen van in de oorlog kan voor later nuttig zijn.
Voor geen enkel nuchter woord ben ik meer bang.
Als iemand het onsmakelijke woord ‘onlosmakelijk’ gebruikt, weet men meteen dat hij gereformeerd is.