hoop en bid ik - nog eens een blijmoedig, zonnig boek kunnen schrijven. Bijna zou ik durven schrijven: de oorlog zal ons niet doden. Er zijn nog zoveel gebeden, waarvan ik de verhoring nog niet heb gezien. De eeuwige strijd met mezelf - ik zet altijd ‘nee’ achter wat ik denk - zal wel blijven, maar me niet van m'n stuk brengen. Ik ben dankbaar jegens mensen die aan ons voorafgingen, die zich de moeite hebben gegeven het beste te zeggen wat ze vinden konden. Er komen ogenblikken waarin zulk werk vrucht draagt. Van Deyssel schreef Het schoone beeld in 1897, vierenveertig jaar geleden. Ik had het in huis, maar 't nooit helemaal doorgelezen. Nu las ik het en niet de rechtstreekse bedoeling die ik kritisch en historisch kan keuren, heeft me geraakt, maar de essentie heeft me een zacht duwtje gegeven. Men behoeft niet volledig te begrijpen; werk behoeft niet volmaakt of voor alle tijden geldig te zijn. De essentie kan leven en vruchtbaar zijn. Ik heb weer moed, of liever: verwachting. Ik ben niet meer geneigd mezelf als een tragische mislukking te zien omdat ik niet heb gestudeerd aan een universiteit of omdat ik geen vrij beroep heb.
Ook dat angstig bekijken van de verschijnselen op hun tijdvorm, hun aan hun tijd gebonden vorm, dat eeuwige, vermoeiende keuren op tijdgeest en tijdstijl, zal zijn beklemming verliezen. En de dankbaarheid die Van Deyssel dreef jegens Maeterlinck, drijft mij vandaag jegens Van Deyssel, niet zozeer als persoon, maar als symbool van allen die in hun schrijven het beste willen geven dat ze vinden kunnen.
En als eerste resultaat heb ik het juiste slot voor mijn brochure gevonden. Het loven van de rust, ook bij en in het onderzoek.