12 november 1940
Onder het luisteren naar een pianoconcert van Beethoven viel mij een overeenkomst in met gedachten van Pascal. Sommige van die gedachten breken op een bepaald ogenblik af; toch is de indruk niet fragmentarisch: men voelt in alles de eenheid van de grondgedachte en de plaats, die de afzonderlijke ideeën in het geheel innemen. Wat men wèl krijgt is de indruk van zon en schaduw; in de fragmenten schijnt de zon, het verzwegene ligt in de schaduw. Men ziet het licht van het genie schijnen en zich, soms midden in een zin, terugtrekken. Dat schaduwland is niet dood, het leeft - en nu kom ik op Beethoven -, zoals sommige gedeelten van dat pianoconcert, waar men als het ware meemaakt dat de bewust opgezette, muzikale gedachte zich versluiert en, in plaats van zich verder te ontwikkelen, nog even voortmijmert over wat zojuist aan de orde was. Meestal zijn dat de gedeelten, waar de componist zich bij het scheppen liet gaan; men betrapt de scheppende geest als het ware op heterdaad. Niet het muzikale mijmeren, dat min of meer opzettelijk een gehele compositie door wordt ‘volgehouden’, of tot onderwerp daarvan is gemaakt, maar dat mijmeren dat vanzelf intreedt, niet als een verslappen van de gedachte, maar van een terugzinken van de scheppende aandacht naar de droomkern, dàt bedoel ik hier. Dàt geeft levende schaduwpartijen aan het werk, even fijn en doorzichtig als gradaties in zonneschaduwen. Denken we de gedachten van Pascal als geheel, dan heeft hij weten te bewerken, dat wij, waar niets is (anders dus dan bij Beethoven) de levendbeschaduwde stille zijde van zijn genie als tastbaar voor ons hebben.
Als bidden ‘het voornaamste stuk der dankbaarheid is, welke God van ons vordert’ (Heidelbergse Catechismus, Zondag 45, Antwoord op Vraag 116) waar blijf ik dan ten aanzien van de andere stukken?
Een van de redenen dat men zo weinig bidt, is dat men graag met een niet al te slechte indruk van zichzelf tot God gaat. Men moet bidden reeds midden in de zonde en men zal ondervinden dat genade genade is.
Altijd maar praten en denken, denken en praten, maar