Literair dagboek (1940-1950)
(1974)–Cornelis Rijnsdorp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
er nog niet aan toe en tijdens de doodsstrijd is het contact meestal verbroken - en de ‘voorlopige’, die jaren kan duren. Wie die voorlopige strijd ontwijkt, verliest hem. Wie hem aanvaardt, is in de lijn van de natuur. In dit opzicht in de lijn van de natuur zijn kan welbeschouwd alleen hij die in de lijn van de genade is. Trekvogels en bomen voelen de herfst komen. De man op middelbare leeftijd, zo die nog innerlijk kan waarnemen. merkt aan een zeker instinctief verzet, dat die ‘doodsstrijd’ in de hierboven bedoelde zin is begonnen. Bij mij begon het vroeg, want het schijnt in mijn natuur te liggen de grote dingen van het leven lang van te voren te verwerken. Maar het duurde lang - de zeven jaren van Eldert Holier - eer ik het goed begreep. In mijn novelle Open brief aan de jury te Wilmington (Delaware) is de strijd, zou men zeggen, achter de rug.
De natuur is zo ontroerend eerlijk. Een oude boom geeft zich geen moeite zich jonger voor te doen dan hij is. Dicht bij de dood leven is nog niet dicht bij God leven. Onuitroeibaar diep zit in ons de behoefte aan pralen. Zo nu en dan komt een grote waarheid opschemeren aan de rand van ons bevattingsvermogen. Zulk een waarheid namelijk die men ‘schouwt’, of juist zou schouwen, want ze sluit zich toe op het ogenblik, dat wij ze met onze geestelijke ogen willen grijpen. Misschien bedoelde Pascal iets dergelijks, toen hij in zijn Pensées sprak van een gedachte, die hij vergeten was op het moment dat hij ze wilde opschrijven. Pascal troostte zich met te zeggen, dat het er maar om ging zijn nietigheid te bewijzen. En dat was nu toch ook bereikt. De laatste dagen had ik ook herhaaldelijk gedachten ‘vergeten’. Ik geloof dat er een reden is in ons (zwak van geheugen) en een reden in die ‘waarheid’ (om nu dit woord maar even vast te houden). Niet alles kan hier doorschouwd worden, ook al hadden we het geheugen en de klare geestelijke blik van een engel. Wat in ons is, aan talent, inzicht enzovoort, is ook in anderen. Vroeger legde ik meer de nadruk op het onvervangbare en onherhaalbare van de persoonlijkheid (in Ter zijde bijvoorbeeld); nu leef ik meer bij de overtuiging, die La Bruyère zijn Les Caractères deed aanvangen met de woorden: ‘Tout est dit.’
De taak van de kerk der laatste dagen in haar geding met | |
[pagina 50]
| |
de wereld zal zijn het ontmaskeren van de Antichrist voor de ogen der gemeente, tot hij zelf het masker heeft afgelegd voor de ogen van de wereld. Het debat brengen op de punten waar het hokt. |
|