13 oktober 1940
In Goethe's Die Leiden des jungen Werther is het de grote liefde, de eerste, alles beheersende passie, die helderziend maakt en alle dingen van het leven in een bepaald licht doet aanschouwen. Is eenmaal niet het leven, maar het sterven in zijn duizend betekenissen de alles beheersende, grote overweging in ons geworden - eveneens uit levensnood geboren -, dan maakt ons ook dàt ‘helderziend’. Nu heb ik oog voor die drukker en mijn gevoel daarbij is op een zekere manier verwant aan dat van Werther. Ik zie die drukker als menselijk symbool. Dat wij de frisheid en onbevangenheid van de jeugd verloren hebben, ligt aan de herhaling in het leven. Tegenover het volstrekt nieuwe staan wij met precies dezelfde onbevangenheid als het kind of de puber. Zoals de jongeling staat tegenover de liefde, staan wij tegenover de dood; het is in beide gevallen de grote ervaring waar we aan toe zijn en waar we doorheen moeten. En de verwachting daarvan, de schaduw die over ons heen valt, maakt ons ‘ziende’.