demici; de jaren tachtig met de pseudo-bijziende ogen van Breitner en andere impressionisten. Is dit vervalsing van het tijdsbeeld? Of moet men zeggen dat dit de enige mogelijkheid is om een tijd later te kunnen ‘onderscheiden’? Men zou dus de uitspraak durven wagen, dat de representatieve kunstenaar zijn tijd hierin vooruit is, dat hij in staat is hem af te beelden in zijn kunst. De anderen zitten er met hun neus boven op en zijn niet in staat afstand te nemen. Er zou nog veel te zeggen zijn over karakteristieke verschillen tussen grote kunstenaars: figuren uit dezelfde tijd, hun vertegenwoordiging van bepaalde aspecten ervan en een min of meer vage synthese, die in ons ontstaat. Ook over het geheimzinnig contact tussen de tijd en de kunstenaar, die meent zijn eigen ideaal na te jagen en eindigt met in zichzelf zijn tijd af te beelden. Maar hierin treden is het doel van dit dagboek niet, tenzij zich spontaan oordelen hierover in mij blijken te hebben gevormd.
Wat ik nu heb ‘ervaren’ is dit: de echte ‘moderne’ kunst van elke tijd blijkt later de beste, althans meest beklijvende verbeelding vàn die tijd te zijn. De kunstenaar is vaak zijn tijd vooruit; zijn werken zijn dit, strict genomen, niet. Bij zulke overwegingen moet men overigens niet te lang stilstaan. Ze hebben iets dodends, zodra ze niet meer vanzelf in ons oprijzen.
Van Deyssel zegt ergens ongeveer: Men kan het niet helpen onder de invloed van de omstandigheden te zijn geweest. Zulk een verontschuldiging aanvaardt men, ten aanzien van zichzelf wel te verstaan, diep-in echter niet. Als christen-estheet door de officiële kunstwereld te worden genegeerd, is op zichzelf niet van betekenis. Moeilijker is dat die miskenning je verhindert tot een meer behoorlijk zelfvertrouwen, met de artistieke gevolgen daarvan, te komen. Een zekere mate van erkenning is nodig voor de groei van het talent via het werk. Ik heb nog nooit in een preek horen uiteenzetten, hoe wij aan het ons door de ‘wereld’ opgedrongen minderwaardigheidsgevoel moeten en kunnen ontkomen. Jezus zei: ‘In de wereld zult ge verdrukking hebben, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16 : 33b). Hij voelde die speciale nood in de verdrukking.
Ik kan het tenslotte niet helpen, zo ontvankelijk te zijn voor alles wat met kunst te maken heeft.
De niet-christelijke kunstenaar of kunstgevoelige heeft aan de christen-estheet niets (vergelijk: ‘de overste dezer