Derde toneel.
Eelhart, Leonoor, Katryn, de Voorgaande.
Heer Eelhart, ik wil doch niet hopen
Dat, dat komt qualyk af te lopen:
Of dat 'er iets in dit geval
Door Frederik geschieden zal,
Het geen myn eer in 't minst kan krenken.
Mejuffer, wilt daarom niet denken:
Want gy kent immers Frederik
Zyn aard veel beter noch als ik.
Gy zyt by hem als op getogen,
En hy houd de eer altyd voor oogen:
Het is zo hups en eerlyk man,
Als in den Hage leven kan.
Myn Heer, 'k zal my gerust dan stellen.
Ei, wil daar over u niet quellen.
Ik ben dan op uw woord te vreen,
En ga met u verlof dan heen:
En wacht iets goeds, iets fraais, iets aardig.
Katryn, de maaltyd is die vaardig?