De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
4 Nozems en twens: samen jong‘Wie is die lul?’ Buikhuisens nozemsDe nozem als verschijnsel werd in de publieke opinie geïntroduceerd door de journalist J. Vrijman die in het najaar van 1955 in het weekblad Vrij Nederland enkele artikelen publiceerde onder de titel ‘De nozems van de Nieuwendijk’.Ga naar eind89 Waar het woord ‘nozem’ vandaan komt is niet helemaal duidelijk. De geschiedschrijver van Amsterdam, Richter Roegholt, heeft wel opgemerkt dat in een Jordaan-roman uit 1944 het woord ‘nausimpie’ voorkomt, hetgeen zoveel betekent als ‘domme vent’.Ga naar eind90 Ook is gewezen op het bargoense woord ‘nootsum’, hetgeen onwetende, snotneus of groentje betekent.Ga naar eind91 Vrijman schreef in zijn reportage voor Vrij Nederland bepaald niet in veroordelende zin | |
[pagina 147]
| |
over de nozems; zij wilden volgens hem vooral ‘een volstrekte levensvervulling [...] of zeg maar dom weg geluk’ zonder zich te bekommeren om burgerlijk gedoe als vast werk, een gezin of de toekomst. Dat is immers allemaal vervelend. ‘Een motor, dat is wat. Honderdtwintig kilometer per uur rijden, de wind op je kop voelen, je leven hangt af van je stuur. Boksen en judo en jiu jitsu, zelfverdediging, elke seconde op je hoede zijn en zorgen dat hij je niet vloert: dan voel je dat je leeft. Een partij knokken met de andere nozems of met de politie: dan brandt je hart in je donder. Dat is avontuur. Dat is je reinste geluk. De rest is verveling, maar geen leven.’Ga naar eind92 Ondanks dit romantisch-vitalistische beeld kreeg de term nozem toch al snel een sterk normatieve en negatieve betekenis en verwerd tot een soort verzamelbegrip voor alle mogelijke vormen van onaangepast jeugdgedrag. Tot de nozems werden gerekend jeugddelinquenten, asocialen, de sceptische jeugd, nihilisten, existentialisten, jeugdige cafetariabezoekers, jongeren die rondlummelden op straathoeken, in portieken en bioscoophallen, jongens met knetterende bromfietsen, met verf smijtende kunstenaars en jongens die hun haar te lang droegen.Ga naar eind93 Deze emotionele lading van het woord nozem deed onderzoeker W. Buikhuisen zoeken naar een meer wetenschappelijk verantwoord alternatief.Ga naar eind94 Hij interesseerde zich niet zozeer voor ‘haardos en kleding’ van de nozem, als wel voor zijn onmaatschappelijk gedrag; Deze gedragsanalytische benadering bracht hem op het woord ‘provo’, afgeleid van het woord ‘provoceren’. Een provo is volgens Buikhuisen iemand die provoceert als tijdverdrijf. Tot het provocatierepertoire behoorden volgens Buikhuisen onder andere het op straat voetgangers lastig vallen - zij ‘slaan hen etenswaren uit de hand’ of ‘rukken hen tassen e.d. uit de handen zonder zich overigens deze te willen toeëigenen’ - het omtrappen van vuilnisemmers, het afrukken van uithangborden en het ombuigen van verkeerspalen, het optillen en soms zelfs jonassen van auto's, het pesten en uitdagen van de politie - ‘waar is die flinke politie nou?’ - en het verstoren van de orde bij openluchtvoorstellingen, strandrecreatie en natuurlijk jazzconcerten.Ga naar eind95 Buikhuisen, wiens proefschrift in 1965 verscheen, bediende zich evenals zijn voorgangers Krantz en Vercruijsse van de participerende observatiemethode, zij het veel intensiever en langduriger dan zijn Leidse collega-onderzoekers.Ga naar eind96 Dat hij daarbij niet dezelfde sympathie van zijn studieobjecten genoot als ‘die twee advocaten’, wordt hier en | |
[pagina 148]
| |
daar ook duidelijk. Wanneer hij op oudejaarsavond een groepje jongens nadert, die bezig zijn een brandstapel aan te leggen, vraagt een van hen: ‘Wie is die lul?’Ga naar eind97 En dat zijn participatiestrategie oak niet vrij van risico's is, ervaart de jonge promovendus bij een confrontatie met de politie, wanneer hij een paar rake klappen met de lange lat moet incasseren. Voor de belevingswereld van de nozems of de provo's is zijn boek niettemin een unieke bron, vooral ook omdat hij hun gesprekken, vaak gevoerd in snackbar ‘De Rimboe’, meestal letterlijk heeft opgetekend. Wie waren nu die nozems of provo's; waar kwamen ze vandaan? Buikhuisen geeft een tamelijk precieze beschrijving van hun plaats op de sociale ladder. Provo's zijn tussen de zestien en achttien jaar oud, afkomstig uit de arbeidersklasse en zij hebben een ‘begavingsniveau dat onder het gemiddelde ligt’; zij oefenen beroepen uit die hiermee in overeenstemming zijn. Provo's hebben geen hekel aan hun werk en kunnen in de regel goed met hun ouders overweg, maar ze hebben wel een hekel aan leren en interesseren zich niet voor zaken als politiek, techniek, sport, of het verenigingsleven. Buikhuisen: ‘De gedachtenwereld van de provo's gaat het directe kringetje waarin zij leven niet te buiten. Toekomst noch verleden nemen hier een grote plaats in. Een probleem kan slechts het nù vormen. Met name wat je in dit nù moet doen. Deze vraag houdt hen meer bezig dan welke andere ook. Belangrijke maatschappelijke gebeurtenissen, politieke voorvallen e.d., moeten het hiertegen afleggen.’Ga naar eind98 Ook latere auteurs verschillen niet met Buikhuisen van mening over de opvatting dat het bij nozems om arbeidersjongeren gaatGa naar eind99, maar de appreciaties van het nozem- en provo-fenomeen lopen wel uiteen. Buikhuisen stelt met grote nadruk dat hun gedrag niet op te vatten is als een vorm van protest, als een uiting van verzet tegen welke wantoestand dan ook. Met kracht bestrijdt hij ‘de mythe dat deze jongeren in feite een soort elite zouden vormen’; dat zij een respectabel protest zouden belichamen tegen ‘de steeds verdergaande ontmenselijking van onze maatschappij, de dreiging van een derde wereldoorlog, de degradatie van arbeid tot een mensonterende bezigheid’.Ga naar eind100 Maar wat willen de nozems dan wel? In zijn antwoord op deze vraag toont Buikhuisen eenzelfde soort burgerlijke distantie en vreesachtigheid ten opzichte van de jonge classe dangereuse als we aantroffen bij oudere onderzoekers als Langeveld en De Vries Reilingh, Zich opmerkelijk direct richtend tot de lezer van zijn boek stelt Buikhuisen een | |
[pagina 149]
| |
verschil in waardensysteem tussen de provo's ‘en ons’ vast. Ter adstructie citeert hij een nozem, die zegt: ‘Ja, ik mag graag dansen, lekker dicht bij mekaar. Dat vind ik wel lekker. Je zit de hele week te werken en dan zaterdagavond zo lekker dicht tegen elkaar aan, dat vind ik heerlijk. Daar heb je de hele week voor gewerkt, om dat te kunnen doen.’ Buikhuisens commentaar luidt: ‘Dit verschil in opvatting over wat belangrijk is in het leven, kunnen wij desnoods betreuren, maar het is een realiteit waarmee we rekening moeten houden. [...] Hier wreekt zich het feit dat de verschillende maatschappelijke groeperingen zo slecht op de hoogte zijn van wat er in de ander omgaat.’Ga naar eind101 Waar de auteur G. Mik nog gesproken had van bepaalde homo-erotische tendensen in nozemgroepen, stelt Buikhuisen hier een extreme overwaardering van het vrouwelijk geslacht tegenover. Over seks raken de provo's volgens hem niet uitgepraat; het is het enige onderwerp dat hun onbegrensde belangstelling geniet. Films worden geselecteerd op de aanwezigheid van ‘lekkere wijven’ en daartoe worden niet Doris Day en zelfs niet Brigitte Bardot gerekend - ‘men zou denken dat deze laatste toch “sexy” genoeg is’, zo werpt de onderzoeker voorzichtig veronderstellend op-, maar Amerikaanse seksbommen als Kim Novak en Jayne Mansfield ‘Steeds gaat het over naar bed gaan met vrouwen’, aldus Buikhuisen. Hun voorstelling van verkering - ook al in de eerdere jongerenrapporten een bron van zorg - illustreert hij met de volgende dialoog:
‘Ja’, zegt Piet, ‘ik heb op het ogenblik een leuk meisje.’ Een van de participanten vraagt of hij goed met haar ouwelui kan opschieten. ‘Ach man’, antwoordt Piet, ‘dat is waardeloos.’ ‘Is ze te neuken?’, vraagt een ander. ‘Nee’, zegt Piet, ‘ik ken d'r niet bij.’ ‘Ken je ook niet een beetje voelen’, vraagt een ander, ‘of een beetje ruiken’, valt een derde in. ‘Nee ook niet.’ Meteen roept het hele stel: ‘Wegpleuren dat wijf, wegpleuren! Waardeloos!’Ga naar eind102
Latere, minder normatief bevangen onderzoekers hebben in de nozemstijl een menging van oudere arbeiderscultuurelementen met nieuwe stijlelementen herkend. Zo zou het cafetaria- en snackbarbezoek | |
[pagina 150]
| |
een jeugdig equivalent zijn voor de vrije-tijdsbesteding van hun ouders in cafés en danslokalen. Ook het straatleven, dat in burgerlijke kringen als ordinair gold, had in de oudere arbeiderscultuur een andere, veel minder negatieve betekenis en gold als openbare ontmoetingsruimteGa naar eind103. Strategieën van cultured, antiburgerlijk verzet, kenmerkend voor een oudere proletarische cultuur, vermengen zich aldus met elementen ontleend aan rolvoorbeelden zoals die in Amerikaanse films als ‘The Wild One’, ‘Rebel without a Cause’ en ‘Jailhouse Rock’ worden aangereikt door idolen als Marlon Brando, James Dean en Elvis Presley; een merkwaardige mix dus van authentieke en gefabriceerde stijlelementen.Ga naar eind104 De nieuwe stijlelementen zijn brommers - ook wel ‘buikschuivers’ genoemd in verband met de zithouding van de bestuurder - opgetuigd met linten, vossestaarten en plakplaatjes, geruite overhemden, leren of kunstleren jacks, laarzen (let wel: het gaat hier ondanks alle nieuwigheid wél om arbeiderskleding), transistorradio's en met veel brillantine opgekamde kuiven. Mik stelde vast dat de zorg van de mannelijke nozem voor zijn ‘haartooi’ haast vrouwelijk aandeed.Ga naar eind105 De meisjes, voor zover getolereerd in deze typische machocultuur, zijn zwaar opgemaakt, dragen hoog opgetoupeerd haar, strakke truitjes en wijde rokken met een door een brede ceintuur geaccentueerde taille. Natuurlijk heeft deze subcultuur ook zijn eigen vocabulaire. Woorden als ‘waardeloos’, ‘snoeigoed’ en ‘sluw’ (in nozemtaal betekende dat laatste geweldig of fantastisch) zijn populair in het nozemmilieu. Ondanks deze nieuwe stilering waarschuwen enkele auteurs er nadrukkelijk tegen in deze jongeren de vertegenwoordigers van een nieuw levensgevoel te zien.Ga naar eind106 Maar als zij geen protesteerders zijn - zoals Buikhuisen meent - én geen nieuwe jongerensubcultuur representeren, wat zijn zij dan wel? In zijn analyse combineert Buikhuisen verschillende factoren met elkaar; leeftijd: men is slechts provo tot een bepaalde leeftijd (men zou ook kunnen zeggen tijdens de formatieve jaren), meestal tot men vaste verkering heeft gekregen; milieu: geschoolde en ongeschoolde arbeiders; maar ook de toegenomen vrije tijd en het moderne massavermaak, dat tot passiviteit en onbestemde gevoelens van onvrede leidt; kortom een combinatie van oude en nieuwe factoren. Men zou op grond van Buikhuisens analyse misschien kunnen zeggen dat de nozems de gernotoriseerde massajeugd van Langeveld zijn; zij zijn de maatschappelijk verwilderde jongeren uit de eerdere rappor- | |
[pagina 151]
| |
tages, zij het nu toegerust met brommers, leren jacks, transistorradio's en natuurlijk ook met de financiële middelen om zich deze nieuwe statussymbolen toe te kunnen eigenen. De nozems vertegenwoordigen wellicht de schakelgeneratie waarvan eerder sprake was; als sociale groep zijn zij een isoort traît d'union tussen het oude en het nieuwe. Nederland; de nozems vormen mogelijk een voorhoede van de jeugdrevolutie die in het midden van de jaren zestig haar volledig beslag zou krijgen. Jongeren gaan zich in deze jaren steeds meer als jongeren manifesteren en dat gold niet alleen voor de nozems, maar ook voor de wat meer ontwikkelde jeugd: scholieren en studenten. Soms waren deze jongeren ook al wat ouder dan de nozems en werden ze aangeduid met de - evenals ‘teenager’ - leeftijdsspecifieke term ‘twen’. Hoezeer ze ook mochten verschillen van elkaar, ze waren sámen jong, ze leken sámen een generatie; de nozems nog onbedoeld en nauwelijks gearticuleerd, de twens, iets ouder, geschoolder, de burgerij minder epaterend, maar wel bewuster. | |
Twen/Taboe: vóór en dóór jongerenIn zijn proefschrift over jongerencultuur in Tilburg schrijft M. van den Heuvel dat het overwicht van de werkende jongeren in de vrijetijdscultuur slechts van korte duur was als gevolg van hun getalsmatige vermindering. Terwijl in 1947 nog 66 procent van de jongeren tussen veertien en negentien jaar deelnam aan beroepsarbeid, was dat percentage in 1960 naar 55 gedaald om daarna snel verder terug te lopen. De slinkende groep werkende jongeren kreeg volgens deze auteur gezelschap én concurrentie van de zeer snel groeiende groep van scholieren en studentenGa naar eind107, wat in overeenstemming is met de in het eerste hoofdstuk geschetste toenemende participatie aan het voortgezet onderwijs. Het jongerenblad Twen (later Taboe geheten), dat van november 1960 tot en met mei 1961 verscheen, was de eerste uitdrukking van een meer intellectueel getoonzette jongerencultuur. Twen/Taboe was tevens het eerste blad vóór jongeren dat grotendeels ook dóór jongeren gemaakt werd. Het blad richtte zich op jongeren vanaf zestien jaar. Twen/Taboe sprak de taal van zijn jonge, geschoolde lezers en stelde zonder taboes vaak controversiële onderwerpen aan de orde. Vóór Twen bestonden er ook al bladen die zich in het bijzonder op een jong publiek richtten; de muziekbladen Tuney Tunes en Muziek Expres kun- | |
[pagina 152]
| |
nen hicr met name genoemd worden. Muziek Expres was het jongste van de twee; het maandblad dateerde uit 1955 en zou zich in de loop van de jaren zestig met een oplage van een kwart miljoen ontwikkelen tot het grootste jongerenblad van Nederland. Over Muziek Expres en Tuney Tunes kom ik nog uitvoeriger te spreken. Het blad Twen werd geboren nadat de latere Nieuw-Linkser André van der Louw in Vrij Nederland een bewonderend artikel had geschreven over een Duits jongerenblad dat door studenten gesticht was en onder de naam Twen verscheen. Van der Louw, die toen 27 jaar oud was, was afkomstig uit de verzuilde jongerenbeweging. Hij had deel uitgemaakt van het laatste hoofdbestuur van de in 1958 ter ziele gegane Arbeiders Jeugd Centrale (ajc),de sociaal-democratische jongerenbeweging. Van beroep maatschappelijk werker ontplooide Van der Louw zo nu en dan ook enige journalistieke activiteiten. Na kennismaking met het Duitse Twen besloot hij dat er in Nederland ook zoiets moest komen. Samen met Almar Tjepkema, die eindredacteur van een kappersblad was, bracht Van der Louw een bezoek aan de Duitse Twen-redactie, nadat Tjepkema zich vergewist had van de commerciele belangstelling van zijn uitgever, de firma Heisterkamp, die dacht dat er wel een advertentiemarkt zou zijn voor een Nederlandse Twen. Van de redactie van het Duitse Twen kreeg het tweetal toestemming om voor een Nederlands blad dezelfde naam te gebruiken, alsook voor het eventueel gebruik van Duitse kopij. Op 15 november 1960 ging het Nederlandse Twen als tweemaandelijks blad van start en het eerste nummer werd plechtig ten doop gehouden in het Stedelijk Museum met schrijver-causeur Godfried Bomans als feestredenaar. Het eerste nummer was meegefinancierd door uitgever Heisterkamp, maar voor de eigenlijke financiële basis van het hele project hadden het weekblad Vrij Nederland en de dagbladen Het Parool en Het Vrije Volk gezorgd. Van der Louw was hoofdredacteur en zijn makker Tjepkema nam de rol van redactiesecretaris op zich, maar helemaal zonder chaperonne mocht het tweetal nog niet opereren. Marijke Zweers werd geparachuteerd vanuit hetzelfde kappersblad waarvan Tjepkema de eindredactie verzorgde, Volgens de laatstgenoemde had Zweers tot taak ‘ons een beetje te controleren namens de uitgever van het kappersblad want die zag commercieel wel iets in het project, maar had allerlei morele en ethische vrezen’.Ga naar eind108 Ook Vrij Nederland-hoofdredacteur Mathieu Smedts hield als ‘ouder en dus bezadigd contactpersoon’ een oogje in het zeil. Hij zou zich later ook | |
[pagina 153]
| |
een paar keer actief bemoeien met het blad, toen enkele stukken volgens hem te controversieel waren.Ga naar eind109 Toen het Duitse Twen door het uitgeversconcern Axel Springer Bild Verlag werd opgekocht, kwam het Nederlandse zusterblad in de problemen. Springer spande namelijk een kort geding aan tegen het Nederlandse blad. Op straffe van 50.000 gulden boete moest volgens Springer het gebruik van de naam Twen verboden worden. De rechter stelde Springer in het gelijk en na één aflevering van Twen verscheen het blad voortaan onder de naam Taboe. Na vijf nummers ging het blad eind 1961 ter ziele, waarschijnlijk bij gebrek aan advertentie-in-kornsten. Aan de afname van het blad kan het in ieder geval niet gelegen hebben: de gemiddelde oplage van Twen/Taboe - een abonnement kostte tien gulden per jaar, losse nummers f 1,25 - lag rond de vijfen-twintig duizend exemplaren.Ga naar eind110 Alhoewel het blad slechts een kort leven beschoren was, geven vormgeving en inhoud inzicht in de ontwikkeling van een eigen jongerencultuur in die jaren. Twen wordt uitgegeven in een groot magazineformaat met veelal foto-omslagen - nogal eens grofkorrelige vrouwenportretten-van Ed van der Elsken. In een bovenhoekje van de omslag staat een pistooltje, symbolisch voor de aanval op de gevestigde orde. Vaste rubrieken zijn een ingezonden-brievenrubriek onder de naam ‘Blaffen en bijten’, een bespreekrubriek van platen (jazz en klassiek), een vaste rubriek van schrijver Remco Campert - ‘Remco's daad en raad’ - , een rubriek ‘Gij in uw klein hoekje’ die interviews met jongeren-‘een handvol jongelieden, bij elkaar gepakt door Tom Pauka, met foto's van Eddy de Jongh’. Het blad bevat veel foto's, zwart-wit of donkere kleuren en soms gedichten met kunstzinnige illustraties. Een enkele maal worden korte, literaire verhalen van lezers gepubliceerd. Als rechtgeaard jongerenblad publiceert Twen/Taboe over de onderwerpen die jonge mensen bezighouden, zoals de relatie tussen ouders en kinderen-Jan Vrijman: ‘Wat mankeert onze ouders?’ - , seks-Twen enquêteert bijvoorbeeld zijn lezers over het onderwerp samenwonen -, mode, drugs (Simon Vinkenoog en tekenaar Frits Müller vertellen over hun ervaringen met het gebruik van lsd), muziek (vooral jazz en géén rock ‘n’ roll), film (de Franse nouvelle vague), maar ook meer politiek-maatschappelijk gerinte onderwerpen als woningnood (vooral onder jongeren), het leger, de monarchie en het studentencorps (‘begroeid met mos’). | |
[pagina 154]
| |
De meer consumptieve kant van de jongerencultuur komt tot uitdrukking in de aandacht voor auto's zoals in een uitgebreide beschouwing over de Britse Austin Seven: ‘En als je dan een fijne nonchalante bek trekt en je trapt dat kleine pedaaltje even goed in, dan is het pleit beslecht. Meisje aan de kant wil best mee. Meisje aan de kant zegt nee. Want ze heeft stijl. Maar ze bezit ook dat eeuwige jeugdige vromvelijk geheim van nee zeggen en een beetje ja bedoelen. Goed, en dus gaan jullie met z'n tweeën rijën. Naar Zandvoort en naar Genemuiden.’ Soms ook worden in de rubriek ‘Gij in uw klein hoekje’ anonieme jongeren geportretteerd zoals Els Schuyt, die bijna twintig is en ‘een eenvoudige kantoorbaan heeft, tweehonderdvijfentwintig gulden per maand verdient en op zaterdag niet hoeft te werken’. Ze leest Mulisch en Simenon en heeft een hekel aan Hugo Clans, omdat hij alles ‘zo rot en zo zwart’ ziet. Els Schuyt tekent en schrijft verhalen en ontmoet's avonds jongens en meisjes van haar eigen leeftijd, ‘meestal in kroegen en op feesten’. ‘Ze maakt per maand ongeveer 150 gulden op, voornamelijk aan pockets (6 of 7 per maand), kleren, uitgaan en patates frites. Ze denkt wel aan trouwen maar zal daar mee wachten tot er een hechte financiële basis is; de sinaasappelkistenromantiek heeft voor haar geen aantrekkingskracht, Ze zou eigenlijk moeten sparen maar dat kan ze niet. Aldus Elsje Schuyt, een meisje met adembenemend blauwe ogen, een meisje zonder verrassingen. Als tienduizend meisjes zeggen: “ik ben anders”, dan zeggen tienduizend meisjes hetzelfde.’ Ook kritiek op het nieuwe, jonge consumentisme valt in Twen/Taboe te lezen: ‘Je hebt Kerouac gelezen en begrepen, misschien met spijt, dat er een verschil is tussen hem en jou, je hebt gekeken naar wat Vadim vertoont en er al of niet dankbaar op gerekend dat je eigen vriendin zich anders gedraagt. Je hebt de verhalen aangehoord over moderne jeugd, nieuwe verworvenheden, maar je weet op een haar wat kan en wat niet kan. Niet veel meer dan ooit. En het enige wat je hebt kunnen redden zijn de appearances. De uiterlijkheden die overal te koop zijn. De twen-attributen, produkten van een economisch niet te onderschatten twen-industrie; de platenspelers en de platen, de fototoestellen, de James Dean-outfits, de Bardot-make-up. De stpkoude auto's en de gloednieuwe scooters. De boeken en de krantjes, stikvol half-hidden persuaders: als je dit doet, dat koopt, hoor je er (toch) bij, kijk maar, hij, zij, doen het ook. Twen is doen alsof óók. Alsof alles wat niet kan, wèl kan. [...] Tegenwoordig is ledereen exclusief. Met een inkomen van f 300, - in de maand is iedereen die dat per se wil, | |
[pagina 155]
| |
aantrekkelijk, modieus, geestig, intelligente snob zelfs. Of experimenteel. [...] En iedereen heeft een auto. Iedereen heeft geld. Iedereen kan alles kopen, zien, horen, lezen, leven. Pretenderen, imiteren tot hij erbij neer valt. Een krankzinnige hausse in geestelijke en materiële waarden heeft de algemene middelmatigheid een niveau geschonken dat iedere niet-debiel in staat stelt zich ruim te wentelen in de reusachtige nouvelle vagues van de smaakvolle, culturele, scherpzinnige levensbrei. [...] In de wereld waarin de idolen zelfs identiek worden en Annette bij gebrek aan fantasie van de massa als een gek op Brigitte lijkt, lopen Jan en Piet erbij als Marlon en Sacha. In de wereld waar alles te koop is, behalve overtuiging en talent. Maar waar gewoekerd wordt en het geld rolt tot het rolt in het laadje van de adverteerders. Want twens vormen een machtige, koopdriftige klasse van afnemers voor een produktiebeleid dat speculeert op hun extreme vooruitstrevendheid.’ Over het verschijnsel ‘ouders’ schrijft een parodiërende ‘dr. Dominicus jr.’: ‘Twen-waarnemers wijzen bovendien op de verruwende invloed van ouders op het gezinsleven. De toon tegen kinderen is vaak onhebbelijk en onredelijk. Zeer veel ouders verpesten de huiselijke sfeer door onderlinge spanningen, en door voortdurend geklaag over de offers die zij voor hun kinderen moeten brengen (hoewel geen kind ooit: om zo'n offer vraagt), Zorgwekkend is ook de achteruitgang van het fatsoensbegrip bij volwassen personen. Veel Twens signaleren ouderen die onder het mom van b.v. “vermoeidheid”, in huiselijke kring hun lichaamsgeluiden de vrije loop laten, op onsmakelijke wijze eten, ongeneerd aan hun lichaamsdelen krabben, zonder duidelijke aanleiding gezucht, gesteun of gekreun voortbrengen of in onappetijtdijke “kleding” (lange onderbroek, borstrok, onderrok) in de huiskamer verschijnen. [...] Al met al zou ik willen zeggen: begrip voor de “volwassenen” is héél mooi en aardig, maar laat dit ons niet verhinderen ze met harde hand aan te pakken als dit nodig is. Voor de rest moeten wij de goedwillende elementen weer in het rechte spoor terugbrengen. Er ligt hier stellig een taak voor de Stichting “Boven de Veertig”.’ Het door Vrij Nederland-haafdredacteur Smedts gewraakte artikel ‘Barbaren van het Leidseplein’ van Vinkenoog portretteert de jonge Amsterdamse bohème: ‘Ze willen allemaal wel wat: Harre filmen, Paultje toneelspelen, Hans componeren, Aafje mode-ontwerpen, Juan (die denkt dat hij God is) toneelschrijven, Rob journalist worden, Mike | |
[pagina 156]
| |
schildert en fotografeert - en het zijn allemaal rotlachers: het wordt niks. Maar ze zijn doorgewinterd en ingewijd, geen nozems, voor hun generatie is geen naam gevonden. Ze zijn niet lost, beat, angry of zelfs maar young - ze hebben hèt gevonden, en kunnen vrijuit spreken. Barbaren die de encyclopedie omschrijft als niet deelhebbende aan de beschaving (in een vroegere betekenis), met eigen recepten, zonder revolutie, en zo normaal als het maar kan in een neurotische wereld. Een dichtgegroeide wereld, waarin nog maar nauwelijks plaats is voor mensen als Kees: “ik wil niks, en ik weet niks zeker.”’ Wie schreven er in Twen/Taboe? Sommige namen vielen reeds: schrijvers als Vinkenoog - regelmatig berichtend vanuit het hoofdstedelijke bohème-café Reynders - en Campert met zijn eigen, door uitzonderlijke meligheid gekenmerkte rubriekje waarin hij gefingeerde brieven beantwoordde.Ga naar eind111 Ander jong literair talent waren dichterschrijvers - én toen nog twens - als Cees Nooteboom, C.B. Vaandrager en Mischa de Vreede, maar ook typische Vijftigers als Hans Andreus en Gerrit Kouwenaar. Verder waren er nogal wat Vrij Nederland-jour-nalisten - Bibeb, maar ook Renate Rubinstein en Jan Vrijman - die bijdroegen aan het blad. Sterk bepalend voor het uiterlijk van Twen/Taboe was de fotojournalistiek van Van der Elsken, maar ook het werk van Eddy de Jongh, Joan van der Keuken, Eddy Posthuma de Boer en Kees Pot. De illustraties waren van de hand van tekenaars die enkele jaren later definitief zouden doorbreken: Frits Müller, Peter van Straaten en Yrrah. Uit de advertenties in Twen/Taboe kan men opmaken hoe belangrijk jongeren als koopkrachtige markt aan het worden zijn. De reclame heeft betrekking op kleding (al vanaf 1958 hadden de textielfirma's c&a en Peek & Kloppenburg met speciale jongerenkleding zich op de twenmarkt gestort), cosmetica, auto's, meubelen, genotmiddelen als bier en sigaretten, andere consumptieartikelen als scooters, platenspelers en dergelijke. De toon van de advertenties probeert de jongeren direct aan te spreken. Het sigarettenmerk Caballero doet het zo:
‘Je ziet steeds meer jonge mensen met dat hout-kleurige pakje. Vooral jonge mensen. Waarom? Past bij ze. Geen nonsens van cellofaan,.tearstrip of flip-top. En geen gezeur over smaak-zus of filter-zo. Gewoon een eerlijke sigaret. Recht toe recht aan. twen-ty in een pakje. En twen-ty cent over op een gulden.’ | |
[pagina *1]
| |
Spaarzaamheid anno 1951.
| |
[pagina 2*]
| |
Alhoewel de televisie haar entree maakte in de vroege jaren vijftig bleef radio hét medium in die jaren.
| |
[pagina 3*]
| |
De cast van de Familie Doorsnee in januari 1961, toen het programma werd overgenomen door Radio Luxemburg. Staand, v.l.n.r.: Wim Ibo. Cor Lemaire, Hetty Blok, Jo Visscher jr., Mieke Verstraete, Kees Brusse, Zittend: Annie M.G. Schmidt, Sophie Stein.
| |
[pagina 4*]
| |
Links. Op 2 oktober 1951 opende slantssecretaris Cals de eerste televisieavond.
| |
[pagina 5*]
| |
Boven. Om klanten te trekken gingen in de jaren vijftig nogal wat caféhouders over tot de aanschaf van een televisietoestel. Hier Eindhovens etablissement.
| |
[pagina 6*]
| |
Boven. Bill Haley and his Comets: volgens recensent Jan Blokker in 1956 ‘de uitvinder van een geheel nieuwe muziek’.
| |
[pagina 7*]
| |
Rechts. Dankzij de bromfiets konden nieuwe horizonnen verkend worden. Hier Amsterdam 1956.
| |
[pagina 8*]
| |
Links. Tuney Tunes, het oudste muziekblad van Nederland, schonk in de jaren vijftig veel aandacht aan Nederlandse artiesten, maar moest al snel overstay gaan voor ‘the King of Rock “n” Roll’ Elvis Presley.
| |
[pagina 9*]
| |
Boven. Tot de jaren zestig waren (corps)studcnten de enige jongeren die over een eigen subcultuur beschikten.
| |
[pagina 10*]
| |
Boven. Rock ‘n’ Roll werd in Nederland vooral verspreid door Indo-bandjes zoals The Blue Diamonds.
| |
[pagina 11*]
| |
Rechts. Eind jaren vijftig werden jongeren als een koopkrachtige markt ontdekt.
| |
[pagina 12*]
| |
Twen/Taboe (1960-1961): het eerste blad vóór en dóór jongeren. Hier een omslagfoto van fotograaf Ed van der Elsken.
| |
[pagina 13*]
| |
Teenagerprogramma's werden vooral door ouderen gemaakt en gepresenteerd, Hier een scène uit Top of Flop, het eerste teenngerprogramma op de televisie, dat in december 1961 van start ging.
| |
[pagina 14*]
| |
Op 5 juni 1965 doen de Beatles voor het eerst Nederland aan. Het werd een vrolijk en zeer Nederlands feestje.
| |
[pagina 15*]
| |
De Rolling Stones, april 1964 gefotografeerd in Londen. Het waren de eerste Foto's die Nederland van de band te zien kreeg.
| |
[pagina 16*]
| |
Alhoewel ze aanvankelijk verguisd werden door Muziek Expres, sierde ‘'s werelds lelijkste groep’ in september 1964 voor het eerst het omslag van het tienerblad.
| |
[pagina 17*]
| |
Antirookmagiër Robert Jasper Grootveld: stadsgek, charlatan én Fluxuskunstenaar.
| |
[pagina 18*]
| |
Boven. Het Lieverdje, middelpunt van Grootvelds happenings en rituele brandoffers.
| |
[pagina 19*]
| |
Rechtsboven. Anti-atoompacifist en provo van het eerste uur Roel van Duijn, hier in 1967 in het Vondelpark (rechts Luud Schimmelpennink).
Rechtsonder. Bart Huges, student medicijnen, boorde een gaatje inzijn hoofd om zijn bewustzijn te verruimen. Hier Huges in april 1965 te gast bij Willem Duys in het programma Voor de vuist weg.
| |
[pagina 20*]
| |
Links. De ‘provocatie’ die gegooid werd in de boot waarin Beatrix en Claus op 3 juli 1965 door de Amsterdamse grachten. voeren.
| |
[pagina 21*]
| |
Boven. Demonstrant tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus op 10 maart 1966. In hun verzet tegen het huwelijk leenden jongeren uit het antifascistische symbolenrepertoire van hun ouders.
| |
[pagina 22*]
| |
Boven. Rellen tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus.
| |
[pagina 23*]
| |
Rechts. In juni 1966 beleefde Nederland reeds zijn ‘mei’ '68: het Bouwvakoproer in Amsterdam, waarbijéén dode viel en het Telegraafgebouw bestormd werd.
Rechts. In juni 1966 beleefde Nederland reeds zijn ‘mei’ '68: het Bouwvakoproer in Amsterdam, waarbijéén dode viel en het Telegraafgebouw bestormd werd.
| |
[pagina 24*]
| |
Boven. Het satirisch vara-programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer vond na drie seizoenen een abrupt einde in 1966, toen een voorgenomen persiflage van de Amsterdamse burgemeester Van Hall op ernstige bezwaren van het vara-bestuur stuitte. V.l.n.r.: Mies Bouwman, Rinus Ferdinandusse, Henk van Stipriaan en Joop van Tijn.
| |
[pagina 25*]
| |
Rechts. In 1967 zorgde het vpro-programma Hoepla voor opschudding door het eerste vrouwelijke naakt op de televisie te vertonen in de persoon van fotomodel Phil Bloom.
| |
[pagina 26*]
| |
Het Hoepla-team gefotografeerd op het Rokin in november 1967. V.l.n.r.: Hans. Verhagen, Wim van der Linden en Wim T. Schippers.
| |
[pagina 27*]
| |
Hitweek (1965-1969) was veel meer dan een gewoon muziekblad. Duvelstoejaagster Marjolein Kuysten: ‘Wat we wilden was een eigen alles voor iedereen.’
| |
[pagina 28*]
| |
Links. Na muziek was seks het tweede onderwerp in Hitweek en zijn opvolger Aloha (1969-1974). Hier (afbeelding links) een aflevering van de Aloha-strip ‘Ans en Hans krijgen de kans’, getekend door Theo Uittenbogaard.
| |
[pagina 29*]
| |
Boven. Anders dan Hitweek was Aloha, veel politieker. Wat onder andere tot uitdrukking kwam in de verbintenis met Oranje Vrijstaat.
| |
[pagina 30*]
| |
Links. Tijdens de Maagdenhuisbezetting in mei 1969 zetten de gemeentelijke autoriteiten alles op onderhandelen. Hier wethouder Ed van Thijn in gesprek met enkele bezetters.
| |
[pagina 31*]
| |
Boven. De ontruiming van het Maagdenhuis ademde een weinig agressieve sfeer.
| |
[pagina 32*]
| |
In juni 1970 kreeg Nederland zijn eigen Woodstock: een driedaags popfestival in het Kralingse Bos van Rotterdam.
In juni 1970 kreeg Nederland zijn eigen Woodstock: een driedaags popfestival in het Kralingse Bos van Rotterdam.
In juni 1970 kreeg Nederland zijn eigen Woodstock: een driedaags popfestival in het Kralingse Bos van Rotterdam.
| |
[pagina 157]
| |
De reclamemakers voor de Lovable-beha proberen het zo:
‘Een Lovable-bra..., dat is jeugd en spanning, dat is de contour die je je jeugd het accent geeft van deze tijd...’; en: ‘zo jong in de jeugdigste bra ter wereld’, ‘scherp gevormd naar de contour van deze spannende eeuw’.
En bij het aanschaffen van een Vespa-scooter hoeft gebrek aan geld beslist geen probleem te zijn:
‘Snel, sportief en veilig langs romantische weggetjes, door heerlijke landen. Heer en meester over uw eigen tijd - niet gebonden aan trein of bus. Vrij! Verrukkelijk vrij met Vespa! [...] Leg f 350,- op tafel en u rijdt. De rest betaalt u kalmpjes in termijnen.’
Ten slotte misschien de belangrijkste vraag: wie lazen Twen/Taboe? Het blad afficheerde zichzelf als ‘het blad voor jonge mensen’. Terwijl de advertenties mikken op een wat ouder, consumptief ingesteld en werkend lezerspubliek, is het publiek ook gekarakteriseerd als ‘de groep zelfbewuste twintigers die zich siert met de naam Pleiners, naar het ontmoetingspunt, het Amsterdamse Leidseplein’Ga naar eind112. Hun trefwoorden zouden zijn: Parijs, poëzie, nouvelle vague, angry young men en beat-generation. Hoewel de onderwerpskeuze van de artikelen met een dergelijk publiek correspondeert, kan men uit de ingezonden-brievenrubriek afleiden dat het blad ook in ruimere kring - zowel geografisch als qua leeftijdscategorie - gelezen wordt. Zo meldt een mejuffrouw van de kiosk op het tweede perron te Hilversum:
‘De verkoop is meestal aan jonge mensen, maar ook veel ouderen nemen het.’
En een zich nog heel jong voelende 36-jarige vrouw schrijft:
‘Even zou ik jullie willen vertellen hoe een enorm grote verrassing Twen voor me was. Het is zo eerlijk en op de man af en hier en daar toch zo vol van een heel bijzondere schoonheid, ik kan er niet genoeg van krijgen en lees er telkens weer in. Jullie denken geloof ik altijd maar dat alle ouderen anders zijn dan jullie en noemen ons dan mispunten of squares of zoiets, maar we zijn niet allemaal zo. Ik ben ei- | |
[pagina 158]
| |
genlijk bang dat ik te vroeg geboren ben (ik ben 36), want ik ben eigenlijk altijd ongeveer zo geweest als jullie, en dat was in die tijd lang niet gemakkelijk, want toen stond je vrijwel alleen en ik heb dan ook vaak gedacht dat er met mij wel iets mis zou zijn. Enfin, jullie moesten eens weten, hoe ik, iedere keer na het lezen van Margriet, Libelle, Rosita, of Joost mag weten hoe al dat fraais meer mag heten, zwaar de p in had en mij zo vreselijk ergerde aan de onwaarachtigheid, de valse romantiek en de waarschijnlijk gecensureerde antwoorden op de brieven aan de verschillende lieve Lita's.’
Dat Twen/Taboe zich ook mag verheugen in de belangstelling van militairen, blijkt uit de brief van een lezer uit Apeldoorn:
‘Uw blad heeft ook onder militairen grote belangstelling en het is merkwaardig te constateren, dat de militair over het algemeen positief is ingesteld.’
Ook in de overzeese gebiedsdelen wordt Twen/Taboe gelezen. Een briefschrijver schrijft vanuit Curaçao:
‘De meesten vinden het een “raar” blad. Ze snappen er niet veel van. Waarom vinden ze Taboe niet zo geweldig? Hier heb ik maar één antwoord op. Het is voor hen te eerlijk. Ze zijn nog te conservatief, echt Hollands dus, zelfs in de West.’
En uit Paramaribo:
‘Ik ben 28 jaar oud, ongehuwd, journalist en literator (dichtbundels “Kans op onweer” en “Jachtgebied”, in Suriname uitgegeven) en sedert 1959 weer in Suriname woonachtig, na studies in Europa.’ Over Taboe: ‘De sprankelende revolutionaire opmaak en zeer geprononceerde levensopvatting, die uit de artikelen spreekt, hebben mij voldoende belangstelling ingeboezemd om de toekomstige edities van uw tijdschrift met spanning tegemoet te zien.’
En een jonge lezer uit Den Helder vindt dat Taboe niet radicaal genoeg meer is: | |
[pagina 159]
| |
‘Dit is een bittere pil voor u, omdat u als redactie dus principeloos, labiel en commercieel corrupt blijkt te zijn en voor mij omdat ik een blad bij de tweede oplage reeds van pretentie zie veranderen en de verkeerde weg op zie gaan. Hier komen Romance, Margriet, Annabelle, Spiegel en Libelle weer in zicht. Het wordt weer een onleesbaar sentimenteel damesblaadje waar zedenschandaaltjes worden uitgevochten. [...] Blijf integer, blijf wrang, cynisch, maak ze maar belachelijk, kanker tot in de kern, niemand verdient een haar beter. Fundeer! Takel niet af tot de Duitse Twen, die al geruime tijd een onleesbaar vervelend ouwewijvenblad is geworden.’
Andere, meer negatieve kritiek was er natuurlijk ook; een briefschrijver uit Delft:
‘Na lezing van uw blad heb ik er een grondige afkeer van gekregen. Misschien kunt U er beter mee ophouden, u staat zo in uw hemd. Probeert u er eens achter te komen wat decadentie is.’
En een lezeres uit Utrecht schrijft:
‘Natuurlijk heb ik niet het recht van spreken, daar ik pas achttien jaar ben, maar toch wil ik opmerken, dat als alle 20-jarigen werkelijk zo zijn, ik hoop nooit zo te worden.’
Uit Heemstede ondertekent iemand ‘minachtend’ de volgende brief:
‘Ik ben in mijn diepste innerlijk getroffen door jullie briljante modeblaadje, gevuld met ontelbaar vele fijnzinnige mopjes - typisch iets voor de moderne twen: gewoon het einde. Vooral die pessimistische inslag. Hè, lekker toch al dat gekanker. En jullie maar veel geld verdienen aan die arme pubertjes, die dat fijne blad van jullie lezen om een echte “twen” te lijken.’
Eeh briefschrijver uit Den Bosch ten slotte zoekt in een poging Twen/Taboe te karakteriseren vertwijfeld naar de veilige houvast van de verzuiling:
‘Weet u wat ik mij dikwijls afvraag? Vertegenwoordigt uw blad soms een of andere “stroming”, bij voorbeeld het socialisme?’ | |
[pagina 160]
| |
Natuurlijk vertegenwoordigde Twen/Taboe een andere lifestyle dan die van de eerder beschreven nozems. Het verschil zit 'm vooral in het niveau van Twen/Taboe, tot uitdrukking komend in het intellectualisme en onmiskenbare snob-appeal van het bladGa naar eind113; het contrast ten opzichte van de nozems schuilt ook in het burgerlijk consumentisme van het leespubliek waarop vooral de adverteerders mikken - ‘Zit goed, als je zit, zit op Rohé Rotan’, of: ‘Kantoor-élegance begint bij Dralon’ - , misschien ook in het leeftijdsverschil tussen de de puberale nozems en de jong-volwassen twens, alhoewel dat betrekkelijk is aangezien het lezerspubliek van Twen/Taboe mogelijk jonger is geweest dan de scribenten en makers van het blad; en ten slotte is het verschil ook zichtbaar in de culturele voorkeuren zoals die tot uitdrukking komen in muziekkeuze (jazz versus rock ‘n’ roll), films (Jayne Mansfield versus Pascale Petit) en mode (Amerikaans geruit arbeiderisme versus Frans zwart existentialisme). De tegenstelling tussen deze beide milieus is vaak gesymboliseerd in de stammenstrijd tussen de zogenaamde pleiners en dijkers.Ga naar eind114 De aanduiding dijkers staat voor de Amsterdamse straatjongeren - de nozems in feite - die zich aan het einde van de jaren vijftig verzamelden op trefpunten als de Nieuwendijk en de Haarlemmerdijk. Het domein van de pleiners, hun tegenvoeters, was het Leidseplein en omgeving. Hun sociale komaf was een andere dan die van de dijkers; het ging hier om jongeren uit veelal burgerlijke milieus, aanvankelijk een kleine bohème van artiesten, aspirant- en would be-kunstenaars, studenten, vooral van de Kunstnijverheidschool, later ook lyceïsten en school-drop-outs.Ga naar eind115 In het linkse weekblad De Groene Amsterdammer werden in 1958 de pleiners omschreven als ‘aanstellerige, artistiek en gewichtig doende geringbaarde en gerattekopte jongens in ribfluweel, sweater, en ongemakkelijke kachelpijpenbroek en de niet minder aanstellerige, artistieke en gewichtig doende meisjes met paardestaart of rattekop, die om de een of andere zonderlinge reden [...] er behagen in scheppen er zo onooglijk en onsmakelijk mogelijk uit te zien’. Heel wat harder en onverholen criminaliserend is het oordeel over de dijkers. Zij zijn ‘van het slag dat met een heel stel achter een paartje aanloopt, de jongen opzettelijk op de hielen trapt en het meisje op een smerige manier lastig valt om de jongen tot een vechtpartij te provoceren. Waarbij ze dan - typerend voor lafbekken - steeds als horde de enkeling aanvallen. [...] Het type van de kampbeul, de ss- of wa-man.’Ga naar eind116 Het bezwaar tegen een generalisering van deze hoofdstedelijke te- | |
[pagina 161]
| |
genstelling tussen nozems en het meer intellectuele jongerenmilieu is dat Amsterdam als het ware de maat van alle dingen wordt. Een soortgelijk subcultureel patroon is echter ook in andere Nederlandse steden en zelfs in het buitenland terug te vinden, zij het onder andere benamingen: in Engeland spreekt men van mods (een afkorting voor ‘modern’) en rockersGa naar eind117, in Nederland van vetkuiven versus artistiekelingen (soms, zoals in Den Haag, ook respectievelijk ‘bullen’ en ‘kikkers’ genoemd). Telkens gaat het daarbij om een tegenover elkaar stellen van twee, ieder op hun eigen manier rebellerende subculturen. Rockers of vetkuiven personifiëren de menging van de traditionele proletarische arbeiderscultuur met nieuwe stijlelementen, ontleend aan een moderne, sterk Anglo-Amerikaanse consumptiecultuur. Artistiekelingen, pleiners of mods vertegenwoordigen een meer intellectualistische jongerenstijl, meer continentaal georiënteerd, meer besloten ook, dat wil zeggen de beschutting van cafés en jazzkelders zoekend, ‘artistieker’, met een neiging naar dandyisme. Ondanks de verschillen tussen deze twee jongerensubculturen zijn de overeenkomsten in deze context belangrijker. Of het nu de nozems van de Nieuwendijk betreft of het lezerspubliek van Twen/Taboe, in beide gevallen gaat het om jongeren als nieuwe consumenten; om jongeren die zich afzetten tegen de heersende seksuele moraal waarvoor zij een hedonistische levensstijl in de plaats stellen; het gaat om een gezamenlijk ervaren identiteit van jong zijn; om jeugd als een kwaliteit in zichzelf. Rond 1960 waren de klassenverschillen onder jongeren nog scherp getekend. Maar binnen enkele jaren zouden deze steeds meer verwateren als gevolg van verlengde scholing en een hedonistische en consumentistische teenagercultuur. Culturele en sociaal-economische kloven werden steeds meer overbrugd door een gevoel van samen jong zijn, men zou ook kunnen zeggen door een generatie-identiteit. En in de vorming daarvan zou rockmuziek, aanvankelijk het culturele eigendom van arbeidersjongeren,een belangrijke rol als verbindingsmiddel, als gezamenlijk symbool, gaan spelen. En daarmee zijn we weer terug bij het onderwerp waarmee we dit hoofdstuk begonnen: rock ‘n’ roll. | |
‘Rock “n” roll is eigenlijk helemaal geen muziek’In De jeugd in het geding merkt een van de Leidse nozems op: ‘Rock “n” roll is eigenlijk helemaal geen muziek. Er is alleen maar ritme en scheurende saxen. Het is niet om naar luisteren, maar het zet je in | |
[pagina 162]
| |
beweging, het sleurt je mee.’Ga naar eind118 De onderzoekers verbonden hieraan de niet geheel onjuiste conclusie dat rock ‘n’ roll gebruiksmuziek is; muziek die geen waarde in zichzelf heeft maar slechts één doel dient: het uitleven van de behoefte aan meer of minder gestructureerde beweging, ook wel aangeduid als dansen. Nutteloos en waardeloos, maar niet per se schadelijk, zo laat hun oordeel over de rock-rage zich kort sumenvatten. De ontvangst van de film ‘Rock around the Clock’ maakte echter al duidelijk dat niet iedereen in Nederland er zo over dacht. De oude jaargangen van Tuney Tunes zijn in dit opzicht een rijke bron. Tuney Tunes was in de oorlog geboren. Het eerste (legale) nummer, dat in Eindhoven gedrukt werd, dateerde uit september 1944.Ga naar eind119 Evenals Muziek Expres verscheen ook Tuney Tunes maandelijks; het telde gewoonlijk zo'n dertig pagina's en haalde een gemiddelde oplage van 20.000. Tuney Tunes - de on dertitel luidde: ‘bevat deteksten der laatste dance-songs en tevens wetenswaardigheden van radio, grammofoon en film’ - bood artikelen over musici, uitgeschreven songteksten, ingezonden brieven van lezers, summiere plaatbesprekingen en verder veel advertenties van platenmaatschappijen (ongeveer tachtig procent van de totale advertentieruimte), alsook advertenties voor muziekcursussen, danslessen, buikspreken, body-building, jiu-jitsu en andere aansporingen tot verbetering van de eigen fysionomie: ‘wordt groter’, ‘voor een mooie buste’ et cetera. Zeker tot 1958 mikken de adverteerders niet duidelijk op een jonge doelgroep of consument. Vanaf 1958 verschijnen de eerste cosmeticareclames, maar jongeren worden niet zoals later in Twen/Taboe of Muziek Expres direct aangesproken. Behalve het Amerikaanse entertainment (The Inkspots, Johnny Ray, The Platters, Guy Mitchell, het Kingston Trio) schonk Tuney Tunes ook veel aandacht aan vaderlandse artiesten als The Skymasters, The Ramblers, The Dutch Swing College Band, Toon Hermans, de Chico's (Yippy-ai-ee!), Mieke Telkamp, Joop de Knegt, Johnny Jordaan en Corry Brokken.Ga naar eind120 Dat het blad niettemin weinig emancipatorisch over zijn jonge lezers dacht, blijkt uit de kwestie van de zogenaamde ‘tuney ads’, kleine advertenties van lezers, meestal kennismaking of correspondentie beogend. Niet alleen verordonneerde de redactie dat minderjarigen uitsluitend voor correspondentie mochten adverteren, zij veroorloofde zich ook ‘steekproeven’ te nemen onder de ingezonden antwoordbrieven, dat wil zeggen dat zij deze brieven opende om te controleren of | |
[pagina 163]
| |
de bedoelingen van de briefschrijvers wel eerbaar waren. Daarbij deed men de ‘onaangename ontdekking dat er mensen op ads schrijven en plaatsen, die er verkeerde practijken op na houden, die in Nederland niet door de beugel kunnen’. ‘T.T. is een fatsoenlijk blad en het wil dat blijven. Wij willen geen aanleiding geven tot contacten en verbintenissen, die voor de betrokkenen heel onplezierige en schadelijke gevolgen kunnen hebben.’ De redactie besloot op grond hiervan door te gaan met deze steekproeven en zij kondigde aan brieven die aanleiding konden geven tot ‘schadelijke gevolgen’ te zullen vernietigen. ‘T.T.-vrienden! U hebt van deze noodzakelijke maatregel niets te vrezen, wanneer ieder zijn eigen geweten en zijn goede smaak zijn gids laat zijn!’, zo waarschuwde de redactie in een speciaal kadertje.Ga naar eind121 Een dergelijke bevoogding zou in het blad Twen ondenkbaar zijn geweest. Tuney Tunes brak bij monde van redacteur Skip Voogd de staf over de nieuwe muziek. Onder de kop ‘Vreemde verschijnselen in de muziek’ berichtte het muziekblad over ‘wazige whiskyfiguren’ en over elkaar heen rollende spijkerbroeken, ‘alsmaar krijsend: “shake, rattle and roll”’.Ga naar eind122 En van Elvis Presley gaf Skip Voogd een later veel geciteerde beschrijving: ‘Met opengesperde benen zwaait Elvis op het podium heen en weer: het lange donkere haar over het bezwete voorhoofd hangend, de ogen gesloten en de volle lippen uitdagend vooruit gestoken. Is het een wonder, dat hij voor de bakvisjes als geen ander het begrip sex vertegenwoordigt?’ Over het succes van zijn ‘Heartbreak Hotel’ schreef Voogd in september 1956: ‘Persoonlijk begrijpen wij daar niets van. Het afschuwelijke, mensonterende geschreeuw, gepaard gaand met sinister uitgestoten klanken kan ons heus niet bekoren.’Ga naar eind123 Overigens zou Voogd zijn persoonlijke anti-Elviscampagne slechts een aantal maanden volhouden. Al in maart 1957 sierde ‘the King of Rock “n” Roll’ het omslag van Tuney Tunes. Toch werd rock ‘n’ roll in Nederland relatief laat geaccepteerd. Pas in 1959 startte de Vara het radioprogramma ‘Tijd voor Teenagers’, eerst door Dick DusterGa naar eind124 en later door Herman Stok gepresenteerd. In hetzelfde jaar kreeg ook Skip Voogd (later vervangen door Jos Brink) bij de Avro een muzikaal jongerenprogramma onder de titel ‘Tussen 10+ en 20-’.Ga naar eind125 Vóór die tijd waren rock ‘n’ roll-liefhebbers aangewezen op de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg, waar om elf uur 's avonds ('s zomers om twaalf uur) de Top Twintig van het Engelse muziekblad The New Musical Express gedraaid werd. Ook grammofoonplaten van rock ‘n’ roll-artiesten waren in het begin niet | |
[pagina 164]
| |
gemakkelijk te krijgen. Tegenover de aanstormende Amerikaanse bands en zangers stelden de Nederlandse platenmaatschappijen een onafzienbare en door Tuney Tunes en Muziek Expres zwaar gepromote reeks van Nederlandse jonge sterren en sterretjes zoals Rita Reys, Annie de Reuver, Annie Palmen, Corry Brokken, Lydia, Teddy Scholten, Ria Valk, Willeke Alberti, Peter Koelewijn, Milly Scott, The Blue Diamonds, Rob de Nijs en Johnny Lion. Van Bill Haley's ‘Rock around the Clock’ verscheen zelfs een Nederlandse versie, opgenomen door de Spelbrekers en onder de ‘pittige orkestbegeleiding’ van Tonny Schifferstein.Ga naar eind126 Maar vanaf 1959 was jong Nederland definitief gewonnen voor de rock ‘n’ roll. Tuney Tunes bracht het ene na het andere enthousiaste verhaal over de ooit zo verguisde Elvis, maar ook over andere rockers zoals Little Richard, Fats Domino en The Everly Brothers. En toen op 3 februari 1959 Buddy Holly en Ritchie Valens allebei bij een vliegtuigongeluk om het leven kwamen, kwam het blad met een rouwend in memoriam van de beide Amerikaanse rockzangers. Nog altijd was er veel aandacht in Tuney Tunes en Muziek Expres voor Duits (Vico Torriani, Leni und Ludwig en Caterina Valente) en vooral voor Nederlands (vaak ook uit het Engels vertaald) repertoire, maar opvallend is ook dat Nederlandse artiesten zich vanaf 1958-1959 steeds meer aanpasten aan de nieuwe muzikale mode. Een van de bekendste voorbeelden daarvan is natuurlijk de Eindhovense Peter (Koelewijn) en zijn Rockets, die in 1959 honderdduizend exemplaren van hun grote rock ‘n’ roll-hit ‘Kom van dat dak af!’ verkochten. Als ‘de Nederlandse Elvis’ werd Pim Maas bekend en al in 1958 was Piet Sybrandy uit Enkhuizen uitgeroepen tot de Nederlandse editie van Pat Boone (‘de Nederlandse Pat heet Piet!’ kopte Tuney Tunes met karakteristieke kneuterigheid). Interessanter dan dit blanke imitatiegedrag is de wegbereidende rol van Molukkers en Indo's, dat wil zeggen Indische Nederlanders van Aziatisch-Europese afkomst die na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland waren geëmigreerd.Ga naar eind127 Beide groepen hadden eerder kennis gemaakt met rock ‘n’ roll dan hun blanke rijksgenoten aan de Noordzee. In Indonesië hadden zij vaak al geluisterd naar Amerikaanse radiostations die ontvangen werden via zenders op de Filippijnen, Singapore en Australië. En eenmaal in Nederland kregen Indo's nogal eens rock ‘n’ roll-platen toegestuurd door familieleden die naar de vs geëmigreerd waren. In de subcultuur van deze Indische Nederlanders | |
[pagina 165]
| |
speelde muziek een belangrijke rol en de jonge Indo's en Molukkers mengden uiteenlopende ingrediënten zoals de Indonesische krontjong, Hawaiian, Amerikaanse country en rock tot iets dat al snel Indorock werd genoemd. Rond 1959-1960 waren Indobands als The Tielman Brothers, The Hot Jumpers, Poppy & her Popcats en The Black Dynamites in het club- en danscircuit populair. Zij versnelden de verspreiding van rock ‘n’ roll onder de blanke Nederlandse jongeren, die óók dansten op de muziek van de Indobands (zij het niet zonder incidentele racistische confrontaties). Commercieel succes was vooral weggelegd voor door de platenbazen blank-gepolijste Indo-artiesten als The Blue Diamonds (‘Ramona’), Anneke Grönloh (‘Brandend zand’) en Lydia Tuinenburg (‘Send me the pillow’). Het feit dat de verspreiding van de rock ‘n’ roll voor een belangrijk deel te danken is aan betrekkelijk marginale groepen als jonge Indo's en Molukkers, is tekenend voor het conservatisme van de Nederlandse media en de platenmaatschappijen. Niettemin was rock ‘n’ roll here to stay; van een verguisd randverschijnsel dat thuishoorde in de ordinaire entourage van de nozem-scene, was het in enkele jaren een in een brede kring van jongeren geaccepteerd muziekgenre geworden. Rock ‘n’ roll was uit zijn sociale en culturele getto gebroken, ondanks de culturele weerstand, ondanks het verzuilde omroepbastion en ondanks de in vergelijking met de Amerikaanse jeugd veel geringere koopkracht van de Nederlandse jongeren. Dat ten slotte toch al deze horden genomen werden, illustreert de ontvankelijkheid van ook de Nederlandse jeugd voor rock ‘n’ roll als een collectief overgangsobject. Als subcultureel verschijnsel stond het nog altijd voor rebellie en jeugdig nonconformisme, maar nu niet langer van een kleine, sociaal gestigmatiseerde groep. Zijn identificatiekracht zou zich in de komende jaren onder een hele generatie voelbaar maken. |
|