De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
2 1956: ook Nederland maakt kennis met rock ‘n’ roll‘Tot straks dan, krokodil!’Op 1 september 1956 ging de Amerikaanse muziekfilm ‘Rack around the Clock’ in première in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Leiden. Jan Blokker schreef in een recensie voor het Algemeen Handelsblad laatdunkend over ‘de heer Bill Haley, iemand uit de Verenigde Staten die een geheel nieuwe muziek heeft uitgevonden welke hij en zijn aanhangers rock and roll noemen’. En over het publiek bij de film liet de criticus zich ook al in weinig positieve bewoordingen uit: ‘Voornamelijk het bleke type jongens [...] dat zacht met de voet meewipt en zich bezeten weet door artisten die niet alleen op een bas tokkelen, maar het instrument ook telkens op de grond gooien.’ Zelfs het ‘verhaaltje’ kon Blokker niet bekoren; het week volgens hem geen millimeter af van wat hij ‘the old rubbish’ noemde.Ga naar eind6 Het verhaal is inderdaad gauw verteld. Een orkestmanager, Steve Hollis, stelt vast dat er niet meer gedanst wordt in Amerika, totdat hij ergens op het platteland Bill Haley and his Comets hoort spelen. De | |
[pagina 122]
| |
jonge dorpelingen geven zich met grate hartstocht over aan een dans waar de grootsteedse manager nog nooit van gehoord heeft: de rock ‘n’ roll. Hij wordt verliefd op de plaatselijke rock ‘n’ roll-kampioene Lisa en dringt zichzelf aan het muziek- en dansgezelschap op als manager. Bij Steve's pogingen om de nieuwe act te boeken wordt hij gedwarsboomd door een vrouwelijke impresario, die ook een oogje op hem heeft en haar aanzienlijk jongere en mooiere liefdesrivale Lisa probeert uit te schakelen. Eind goed, al goed uiteraard: Steve trouwt met Lisa en de impresario gaat ten slotte overstag voor de door Blokker zo gesmade muziek en dans. Zoals bij iedere muziekfilm staat ook hier het script in dienst van de overvloedige muziek. Behalve Bill Haley met zijn rock ‘n’ roll-repertoire treden in de film ook de zwarte vocalgroup The Platters op, Freddy Bell and his Bellboys en het opzwepende mambo-orkest van Tony Martinez. Er wordt uiteraard veel gedanst en de film bevat, zeker naar de toenmalige Nederlandse maatstaven, flink wat vrouwelijk benen- en billenwerk. Ofschoon de eerste kritieken niet juichend waren, werd de film zeker niet kapotgeschreven. De recensent van De Telegraaf was bijvoorbeeld nogal onder de indruk van het danstalent van ‘de bijzonder charmante’ Lisa GayeGa naar eind7 en de Volkskrant benadrukte weliswaar dat de rock ‘n’ roll muzikaal niets te betekenen had, maar noemde het wel ‘een interessant modeverschijnsel, dat volkomen past bij het gedragspatroon van dat deel der jeugd, dat men bij deze film op het doek en in de zaal ziet. Dat zijn de jongens en meisjes, die wat opwinding verlangen na een dag op kantoor of fabriek, die hun emotionele tekorten voelen verdwijnen bij een dwingend ritme en die tophits, dansnummers en jazz om 't even prachtig vinden zolang het maar schettert. [...] Erg is dat allemaal niet - zolang er geen uitwassen en excessen optreden - en men kan zich wat de film betreft zeker amuseren met het enthousiasme, waarmee het geheel in elkaar werd gezet’, aldus deze recensent.Ga naar eind8 En in het cinefielentijdschrift Filmforum sprak R.F. Bordewijk in een even positieve als uitvoerige bespreking zelfs van ‘een in elk opzicht voortreffelijke film’.Ga naar eind9 Er werd door de diverse scribenten wel neerbuigend gedaan of gespot met de nieuwe rock ‘n’ roll-rage ‘een bonkend ritme, dat bij de dansparen een zó warme geestdrift aanwakkert, dat ze elkaar voortdurend in een reeks vurige judo-grepen aanvatten’Ga naar eind10-, maar van scherpe morele veroordelingen was toch geen sprake. Een echte discussie in de pers ontstond clan ook pas in oktober | |
[pagina 123]
| |
1956, toen de film dus al een maand in de bioscopen draaide. In verschillende provinciesteden zoals Apeldoorn, Enschede, Hengelo en Leeuwarden ontstonden relletjes, voor, na of tijdens de vertoning van de film. Op 29 september berichtte De Telegraaf al over een ‘verstoring’ van een kerkdienst door een ‘rock “n” roll-bende’ in Enschede. Na afloop van de film zouden honderden jongelui samengedromd zijn op het kerkplein, ‘waar zij zich in hysterische dansen met veel lawaai uitleefden’. De politie moest daarop met gummiknuppels het plein schoonvegen.Ga naar eind11 Ook uit Leeuwarden en Apeldoorn werd bericht over ‘steeds driester optredende jongelui’. In Leeuwarden besloot de burgemeester op 20 oktober de verdere vertoning van ‘Rock around the Clock’ zelfs te verbieden. Zijn Apeldoornse ambtgenoot, mr. A.L. des Tombe - in Apeldoorn was de film nog helemaal niet vertoond - nam eenzelfde beslissing. Daarop trokken groepjes jongeren door het centrum van de Gelderse provinciestad onder het heffen van spreekkoren: ‘wij wensen rock “n” roll!’. De Apeldoornse politie sloeg er stevig op los, er vloeide een beetje bloed en volgens de kranten bleef het ‘tot laat in de avond onrustig in het centrum’.Ga naar eind12 Een dag later gooiden enkele jongens bij wijze van wraakoefening een steen door een ruit van de burgemeesterswoning. Ook in Leeuwarden had het vertoningsverbod niet het kalmerend effect dat de gezagdragers ermee beoogden; de politie moest ook hier rake klappen uitdelen, nadat jongeren uit protest rijwielhekken de weg op sleepten, ruiten ingooiden en auto's beschadigden.Ga naar eind13 De ingenieuze compromisoplossing die de burgervader van Gouda had bedacht - vertoning van de film, zij het zonder het bijbehorend geluid - leidde, zoals te verwachten viel, tot verontwaardigde reacties onder de jonge bioscoopbezoekers. Het Parool zag evenwel in de ongeregeldheden het bewijs geleverd ‘dat de film alleen maar een aanleiding is om herrie te schoppen’.Ga naar eind14 In de daarop volgende weken meldde de pers ook in andere steden onrust en relletjes: Den Bosch (21 okt.), Veendam (26 okt.), Dordrecht (37 okt.), Heerenveen (26 nov.), Almelo (1 dec.) en ten slotte Castricum (18 dec.).Ga naar eind15 De sociologen Krantz en Vercruijsse, die mede naar aanleiding van de ‘Rock around the Clock’-rellen hun boek De jeugd in het geding schreven, stelden vast dat de relletjes ontstonden nadat in verschillende kranten aandacht was besteed aan buitenlandse ongeregeldheden naar aanleiding van de film, met name in het Britse Manchester, en suggereerden aldus dat hier sprake was van een soort self-fullfilling mediaprophecy. | |
[pagina 124]
| |
Zo publiceerde De Tefegraaf onder de titel ‘Tot straks dan, krokodil!’Ga naar eind16 een paginagrote beschouwing over de rock ‘n’ roll-rage, waarbij de Engelse voorbeelden op afschrikwekkende en uiterst suggestieve wijze beschreven werden. Bijvoorbeeld het notariszoontje Mortimer, die samen met drieduizend andere jongeren - ‘gefascineerd, met holle ogen, bevende benen en ineengewrongen handen’ - in de Londense bioscoop de Trocadero naar de film keek. ‘Plotseling trok Mortimer, die daar zat met losgeknoopte boord, losgerukte das en klamme handen, een flesje bier uit zijn achterzak, sprong op en sloeg het met de kracht van een gladiator kapot op de leuning van zijn stoel. Het flesje Guinness ontplofte als een blonde granaat en de scherven sloegen rond de oren van het Londense meisje dat naast Mortimer zat. Er liep wat bloed langs haar wangen, maar het meisje bleef met verstarde blik naar de film kijken. De zenuwen van de drieduizend aanwezigen begaven het met de kreet van Mortimer en, als hadden zij op dit sein gewacht, sprongen overal jongens op, haalden bierflesjes tevoorschijn en gooiden die kapot tegen de muren van de bioscoop, op het scherm. Tien minuten later was het bioscoopinterieur met de grond gelijk gemaakt.’Ga naar eind17 Aan de bekende gereformeerde pedagoog J. Waterink legde het ochtendblad de voor vaders en moeders zo prangende vraag voor: ‘Is mijn kind ook zo; lean hij van de ene dag in de andere veranderen in een losgeslagen dier, dat bij het horen van wat wilde muziek de boel kort en klein slaat?’ De hoogleraar antwoordde bemoedigend. Het ging volgens de opvoedkundige slechts om enkelingen, afkomstig uit disharmonische of gebroken gezinnen. Het was volgens hem dan ook niet een jeugdprobleem, maar een gezinsprobleem. Een paar weken later sloeg dr. F.C. Dominicus in dezelfde krant echter een heel andere toon aan. Hij verklaarde het nieuws over de ‘uitingen van tuchteloosheid’ - daarmee doelend op de baldadigheden - uit slapheid van de overheid en de ouders, op haar beurt weer veroorzaakt door te grote verdraagzaamheid en misplaatste gevoelens van humaniteit. ‘De klappen die de ouders verzuimd hebben uit te delen, moeten in het uiterste geval dan maar door de gummilat van de politie worden gegeven. Ik voel niets voor de zachtaardige vergoelijking van allerlei verkeerdheden bij kinderen, omdat ze nog kinderen zijn. Jong geleerd, oud gedaan. Wie van zijn derde tot zijn tiende behoorlijk onder tucht heeft gestaan, zal zeker niet zo licht uit de band springen van zijn tiende tot zijn twintigste als degene bij wie dit niet het geval is geweest’, aldus deze katholieke geleerde, die zijn beschouwing even | |
[pagina 125]
| |
kernachtig als krachtig besloot: ‘Aan de vruchten herkent men de boom. Wanneer een boom vruchten voortbrengt als deze film dan is er maar één mogelijkheid: afhouwen en in het vuur werpen.’Ga naar eind18 Ongeacht welke pedagogische analyse de juiste was, één deskundige sloeg de plank in ieder geval helemaal mis. Gevraagd door De Telegraaf naar de muzikale betekenis van de rock ‘n’ roll, verklaarde ‘onze jazz-expert’ dat ‘deze ketelmuziek’ van Elvis Presley, Bill Haley ‘en andere muzikale charlatans’ natuurlijk niet blijvend kon zijn. Over enkele jaren, zo profeteerde de muziekkenner, zouden de teenagers van nu er schaapachtig lachend en gegeneerd op terugkijken: ‘Nu ja, we wisten niet beter.’Ga naar eind19 | |
‘Een speciaal, goed sluitend broekje’In 1959, drie jaar na de rock ‘n’ roll-relletjes, verscheen de studie van Krantz en Vercruijsse. Als directe aanleiding voor hun onderzoek noemden de auteurs overigens niet het rumoer rond ‘Rock around the Clock’ maar een concert in september 1954 van de Amerikaanse vibrafonist en bandleider Lionel Hampton. Hampton-door zijn fans meestal kortweg aangeduid als ‘the Hamp’-had een buitengewoon aanstekelijke speelstijl en zijn swingmuziek is van invloed geweest op de latere ontwikkeling van rock ‘n’ roll. Tijdens zijn optreden in de Amsterdamse Apollohal raakte het publiek volgens de persverslagen in wilde extase en als gevolg daarvan ontstond enige materiële schade (er sneuvelden onder andere een paar grote glazen deuren). Uit het personderzoek van Krantz en Vercruijsse bleek dat, voorafgaand aan de ‘Rock around the Clock’-relletjes, ook enkele jazzconcerten voorwerp van zorgelijke persbeschouwingen en overheidsingrijpen waren geweest. Op 27 september 1956 verbood de burgemeester van Amsterdam zelfs het houden van jazzconcerten in de hoofdstad, nadat zich in Utrecht, Haarlem en Groningen ‘wanordelijkheden’ hadden voorgedaan tijdens optredens van onder andere The Dutch Swing College Band, die aankondigde niet meer in ‘provinciesteden’ te zullen optreden. De combinatie met de rock ‘n’ roll-relletjes, plus het feit dat het rumoer zich niet beperkte tot Nederland, deed menigeen veronderstellen dat hier sprake was van een patroon, een nieuw en zorgwekkend subcultureel verschijnsel onder jongeren. En daarmee was tegelijk de probleemstelling voor het onderzoek van Krantz en Vercruijsse gegeven: ‘Kan jazzmuziek jonge mensen inderdaad tot zulke excessen, als | |
[pagina 126]
| |
de pers gemeld heeft, brengen? Wie zijn die jongeren die deze concerten bezoeken? Behoren zij inderdaad tot een bepaalde groep, met name tot de ongrijpbaren? Is het daarom dat zij zo vatbaar blijken voor een of andere vorm van collectieve razernij?’Ga naar eind20 Omdat hun de middelen voor een grootscheepse enquête ontbraken, besloten de auteurs tot een andere, minder kostbare maar zeker zo interessante onderzoeksstrategie, namelijk die van de participerende observatie (een methode waarvan ook jeugdonderzoeker W. Buikhuisen zich in het begin van de jaren zestig met succes zou bedienen). De manier waarop de onderzoeksstrategie werd uitgezet, is tekenend voor de toenmalige verhoudingen. Toen in juni 1956 een van de twee Leidse onderzoekers als gevolg van een verhuizing in contact kwam met een jonge timmermansknecht, in het boek aangeduid als N., wist de eerste het vertrouwen van N. te winnen door hem van zijn belangstelling voor jazzmuziek te vertellen. Daarop onthulde de timmermansknecht zijn verlangen een dansclub op te richten, waar hij samen met zijn vrienden en vriendinnen het ‘moderne, vrije dansen’ kon beoefenen. In alle bestaande Leidse dansclubs was zulks namelijk verboden, omdat dit soort dansen onzedelijk, onfatsoenlijk of gewoon ‘geen gezicht’ zou zijn. De danslustige timmermansknecht wist echter niet hoe zijn plan te realiseren en rekende op flinke tegenwerking van de politie. De onderzoekers zagen enkele maanden later hun kans schoon. Nadat N. en zijn vrienden een mislukte poging hadden gedaan een besloten dansclub op te richten, boden de onderzoekers hun medewerking aan op voorwaarde dat zij bij de clubbijeenkomsten aanwezig zouden mogen zijn. Toen dit aanbod met graagte geaccepteerd werd, stapten de twee onderzoekers naar de Leidse commissaris van politie en zetten het wetenschappelijk belang van het experiment dat hun voor ogen zweefde, aan de gezagdrager uiteen. Kennelijk deden ze dat op overtuigende wijze, want nadat ook de burgemeester zijn toestemming had gegeven - in Leiden had zich trouwens geen herrie naar aanleiding van de film ‘Rock around the Clock’ voorgedaan - kon de dansclub, onder de naam ‘Rolling Rock’, zijn intrek nemen in een van een pastoor gehuurd parochiezaaltje. De timmermansknecht vormde samen met een vriend het bestuur, maar de onderzoekers hadden zich bij de autbriteiten voor de orde garant moeten stellen en het bestuur had zich daarom verplicht nieuwe plannen eerst met de onderzoekers te bespreken. In eerste instantie werden dertig ‘dames’ - en dertig ‘herenkaarten’ uitge- | |
[pagina 127]
| |
reikt. De contribute werd vastgesteld op één gulden per bijeenkomst. Om de kans op trammelant zo klein mogelijk te houden zouden aan de zaal geen lidmaatschapskaarten te koop zijn. De bijeenkomsten zouden plaatsvinden op zondagmiddag van 15.00 tot 17.30 uur. Op zondag 2 december 1956 werd de club geopend en kon de wetenschappelijke observatie van de Leidse ‘nozems’ een aanvang nemen. Hoe de verhouding tussen de clubleden en de beide sociologen lag, blijkt uit het feit dat laatstgenoemden door de rock ‘n’ roll-liefhebbers aangeduid werden als ‘die twee advocaten’, die ‘alles met de wet regelden’.Ga naar eind21 Omdat de onderzoekers moeilijk in een ‘natuurlijk contact’ kwaraen met de vrouwelijke clubleden, besloten zij enkele vrouwelijke undercover-onderzoekers te laten infiltreren in de club: een assistente van het Sociologisch Instituut en een studente. Dat werd echter geen succes. De jonge wetenschapsters weigerden namelijk consequent zich na afloop van het dansen door de jongens naar huis te laten brengen. Bovendien, zo schrijven Krantz en Vercruijsse, werden zij door de jongens niet bijzonder hooggeschat als danspartners. Toen een van de meisjes de psychische druk van het undercover-werk te machtig werd en zij haar ware identiteit aan een van de jongens onthulde, was de rol van de geheime waarneemsters uitgespeeld. De wetenschappers stelden naar aanleiding van dit echec op ernstige toon vast: ‘Eerst een volledig deelnemen aan alle facetten van het groepsleven en het zich onderwerpen aan alle daarvoor geldende normen lean tot volledige aanvaarding van de waarnemer gelden. Kleine afwijkingen van deze ideaaltoestand maken de positie van de participant dubieus.’Ga naar eind22 Ter aanvulling van hun waarnemingen in dansclub ‘Rolling Rock’ bekeken de onderzoekers ook enkele films en bezochten ze zelfs een optreden van Freddy Bell and his Bellboys in de Haagse Houtrusthallen op 9 juni 1957. Over het optreden zelf zijn ze gedecideerd kort in hun verslaggeving: ‘De show zelf was niet interessant, het ritme, in hoofdzaak door het slagwerk en een elektrische bas verzorgd, [was] eenvoudig maar doordringend. De andere instrumenten werden nauwelijks en meestal uitsluitend voor het zeer lange herhalen van enkele kreten gebruikt. Bij de piano stond de pianist zo nu en dan met een hand kunsten te maken. De rest zong of danste rond.’Ga naar eind23 Kritiek hadden de auteurs echter op het tactloze politieoptreden, dat volgens hen onnodig provocerend was. En over een op film vastgelegd dansfestijn in Stockholm schrijven de beide sociologen ook op een verdedigende toon: ‘In zeer hoog tempo wordt door een stel jongens en meisjes, | |
[pagina 128]
| |
omstreeks twintig jaar oud, buitengewoon virtuoos gedanst. De jongens zijn gekleed in pullover en broek, de meisjes in trui en korte rok, waaronder, voorzover de camera daar een blik op werpt, een speciaal, goed sluitend broekje. Kousen worden niet gedragen. Het gewapper van de rokjes maakt daardoor toch geen indecente indruk. Het komt het meest overeen met damesturnen en heeft niets van doen met bv. de “can-can”.’Ga naar eind24 In hun conclusies relativeerden Krantz en Vercruijsse de morele panick die rond de rock ‘n’ roll was ontstaan. Zij legden in de verklaring van de rock ‘n’ roll-rage veel nadruk op de continuïteit met oudere muziekgenres en dansen die net als de rock ‘n’ roll de mogelijkheid van een vrije expressie boden: als muzieksoort uiteraard de jazz en als dansen de in de jaren veertig zeer populaire jitterbug en zijn opvolger de jive. In de vrije vorm, maar ook in de afwijzing van deze muzikale voorkeuren door ouderen, school volgens de onderzoekers de aantrekkingskracht voor de adolescente jeugd. De pers zou volgens Krantz en Vercruijsse een paar incidenten opgeblazen hebben tot omvangrijke rellen en de autoriteiten zouden met hun verkrampte reacties de onrust gedeeltelijk zelf veroorzaakt hebben. Er bestond volgens de auteurs eigenlijk geen jeugdprobleem; dat was veeleer een constructie van de volwassenen die niet adequaat wisten te reageren op een verschijnsel dat in feite van alle tijden en alle beschavingen was. De moeilijkheden waren in de woorden van Krantz en Vercruijsse ‘uitvloeisels van een psychisch ontwikkelingsproces en niet van een maatschappelijke evenwichtsstoornis’. En zij besloten: ‘Maar wanneer de volwassenen vanuit de vanzelfsprekendheden, hun generatie eigen, de toelaatbaarheidsgrenzen voor het gedrag van de jeugd zo nauw trekken als thans geschiedt, zijn zij het die het jeugdprobleem scheppen.’Ga naar eind25 Met deze conclusie namen de jeugdonderzoekers scherp stelling in een wetenschappelijk debat over de toestand van de jeugd, dat al sinds de jaren veertig sociologen en pedagogen in Nederland bezighield. Daarbij draaide het om de vraag of de door velen als verontrustend beschouwde ontwikkeling van de zogeheten massajeugd verklaard moest worden uit de snelle maatschappelijke verandering waaraan naoorlogs Nederland ten prooi was, of veeleer als een ‘normale’, ‘universele’ - en dus niet verontrustende - adolescentieontwikkeling bestempeld kon worden.Ga naar eind26 De reeks van zeer uitvoerige rapporten - beginnend met de enquête van C.D. Saal uit 1946-1947 - over de Nederlandse jeugd had tot de verschijning van de studie van Krantz en Ver- | |
[pagina 129]
| |
cruijsse (1959) een krachtig cultuurpessimisme geademd. Termen als ‘morele verwildering’, ‘asfaltjeugd’ en ‘gestalteloosheid’ zijn typerend voor de sombere visie op de jeugd in deze jaren. Niettemin zijn deze rapportages van groot belang voor het krijgen van een beeld van de toenmalige jongeren. Natuurlijk is dat beeld gekleurd en vertekend door de normatieve bevangenheid van de onderzoekers, maar dat neemt niet weg dat de rapporten een schat aan gegevens bevatten en bovendien soms in hun analyses en diagnoses verrassend scherp zijn.Ga naar eind27 Daarom zal ik in de volgende paragrafen uitvoeriger ingaan op deze jeugdrapporten. |
|