De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
Een dubbele generatiecrisis als epicentrum van de jaren zestig?In een onderzoek naar maatschappelijke verandering is het vaak verhelderend te onderscheiden tussen enerzijds de materiële omstandigheden en anderzijds de waarnemingen, oriëntaties en motivaties van individuen en groepen. In de eerste categorie vallen ‘harde’ ontwikkelingen als economische en demografische groei, uitbreiding van de sociale zekerheid, bepaalde technologische ontwikkelingen zoals de introductie van de televisie en de mechanisering van huishoudelijke arbeid. In de jaren vijftig valt in Nederland zeker een samenballing van dit type ‘harde’ veranderingen te zien. Deze materiële veranderingen werden beleefd door enkele miljoenen Nederlanders die tussen 1910 en 1929 geboren waren; zij waren in het jaar 1959 tussen de dertig en de negenenveertig jaar oud en werden boven aangeduid als de ‘Vooroorlogse Generatie’. Deze generatie was opgegroeid en gevormd in een samenleving met een sterk verzuilde structuur, weinig sociale en geografische mobiliteit en een beperkte industrialisatie. De economische crisis en de oorlog kunnen beschouwd worden als sterk persoonlijkheidsvormende ervaringen voor deze groep Nederlanders. In de eerste naoorlogse jaren, door de historicus Blom gekarakteriseerd als jaren van tucht en asceseGa naar eind15, werden de collectieve karaktertrekken van deze generatie-soberheid, gezagsgetrouwheid en een strenge seksuele moraal - gestimuleerd door een overheidsbeleid dat een snelle wederopbouw en een planmatige industrialisatie van Nederland als belangrijkste doelen had. Lage lonen, | |
[pagina 26]
| |
strenge consumptiebeperking en een actief exportbeleid waren de hoofdbestanddelen van de naoorlogse economische politiek. Dit beleid begon in de jaren vijftig vruchten af te werpen in de vorm van een krachtige economische groei, die zowel tot een uitbreiding van de sociale zekerheidGa naar eind16, als vanaf circa 1953 tot individuele welvaartsverhogingen leidde. Dankzij de economische groei en de welvaart namen de consumptieve bestedingen en vrije tijd toe en verspreidden nieuwe luxeprodukten zoals de televisie en de auto zich vrij snel over grote lagen van de bevolking. De industrialisatie en modernisering van naoorlogs Nederland bracht ook een groeiende behoefte aan scholing en onderwijs met zich mee. De na de oorlog geboren generatie genoot langer en massaler onderwijs dan de Vooroorlogse Generatie. Deze zeer omvangrijke naoorlogse generatie - tussen 1946 en 1949, de periode van de eerste babyboom, kwam er bijna een miljoen mensen bij - beleefde haar formatieve jaren in een heel ander type samenleving dan de vooroorlogse. In deze samenleving was de strijd om de primaire materiële bestaansvoorwaarden naar de achtergrond verschoven. Het was daarom niet verwonderlijk dat de na de oorlog geboren generatie de puriteinse en ascetische levenshouding van de Vooroorlogse Generatie als verouderd en irrelevant beschouwde. De economische crisis en de daarop volgende oorlog en bezetting, voor hun ouders zulke persoonlijkheidsvormende ervaringen, hadden deze jongeren niet meegemaakt en de verwijzingen daarnaar ervoeren zij als polariserend en vervreemdend. Mijn veronderstelling is dat beide generaties door de snelle materiële veranderingen in een crisis raakten en dat in deze dubbele generatiecrisis het epicentrum van de jaren zestig gezocht moet worden. Bij de Vooroorlogse Generatie uitte het crisisgevoel zich in een beginnende ontzuiling, ontkerkelijking en secularisering, alsook in een hevige strijd om de verdeling van de nieuwe welvaart, tot uitdrukking komend in de sociaal-economische spanningen waardoor de jaren vanaf 1960 getekend worden. Een crisissymptoom kan men ook zien in de groeiende zelftwijfel waardoor de politieke elites vanaf het einde van de jaren vijftig bevangen werden. Steeds meer raakten zij doordrongen van het besef dat de oude, gevestigde politieke structuren het binnenkort zouden moeten afleggen tegen de krachten van het nieuwe; steeds meer raakten zij overtuigd van de onafwendbaarheid van de moderniteit. Sommige waarden en normen daarentegen, bijvoorbeeld inzake seksualiteit en gezagsverhoudingen, bleven bij de Vooroorlogse Generatie relatief onaangetast. | |
[pagina 27]
| |
Ook de in en na de oorlog geboren generatie viel aan crisisverschijnselen ten prooi. Zij was een generatie die dankzij de verlengde scholing langer jong kon blijven, maar mede daardoor ook moeilijker de stap naar volwassenheid kon zetten. Zoals gezegd waren de ouders van deze adolescenten door een wezenlijk andere samenleving gevormd. De afstand tussen beide generaties was relatief groot en de identificatie van jongeren met ouderen werd erdoor bemoeilijkt. De socialisatiemedia van de oude zuilen - de kerken, de verzuilde jeugdbeweging - erodeerden steeds meer. Tegelijk legde de modernisering van Nederland - de versnelde industrialisatie, het alom aanwezige streven naar efficiency en verhoging van de produktiviteit - nieuwe vormen van rationaliteit en dwang op aan jonge werknemers. Onder deze meervoudige druk ontstond een sterke behoefte aan nieuwe symbolen, mythen, collectieve emotionele ontladingsmogelijkheden, een zelf ontworpen initiatiecultuur, kortom een eigen jongerencultuur. Mede doordat deze jongerencultuur zich tegenover de ascetisch-puriteinse Vooroorlogse Generatie ontwikkelde, kreeg zij een uitgesproken hedonistisch karakter. De mythen en symbolen werden vooral buiten de eigen vertrouwde wereld, dat wil zeggen in een sterk Anglo-Amerikaans gekleurde teenagercultuur gezocht. De moderne communicatiemedia en de technologie boden deze nieuwe identiteitverschaffers aan en de nieuw verworven welvaart maakte hen - het eerst voor de koopkrachtige werkende jongeren - verkrijgbaar. Het ging om films, kleding, jongerenbladen en vooral muziek. In de nozemstijl van de late jaren vijftig is de verbinding van het oude met het nieuwe goed zichtbaar. In de nozem vermengt zich de oudere arbeiderscultuur met nieuwe stijlelementen. Proletarische, antiburgerlijke gedragscodes worden aangevuld met elementen ontleend aan rolvoorbeelden zoals die in Amerikaanse cultfilms als ‘The Wild One’, ‘Rebel without a Cause’ en ‘Rock around the Clock’ worden aangereikt. Vooral rock ‘n’ roll, in feite een blanke bewerking van de zwarte rhythm and blues, bood de ventielfunctie waar de naoorlogse generatie naar zocht. Net zoals de rhythm and blues aan arme Amerikaanse zwarten de troost van het moment bood in hun uitzichtloze bestaan, zo leverde de bewerking ervan tot rock ‘n’ roll aan de jonge blanke arbeiders van de westerse verzorgingsstaten een welkome onderbreking van hun monotone doordeweekse leven in fabrieken en kantoren. Aanvankelijk behield de muziek deze amusementsfunctie: je kon er wild op dansen en de strikte seksuele gedrags- | |
[pagina 28]
| |
codes enigszins ontwijken. Maar naarmate de generatiekloof breder gevoeld werd, werd ook de symboolfunctie van dit nieuwe muzikale genre belangrijker. Er vond, mede dankzij de rol van de media, een razendsnelle verspreiding van de rock ‘n’ roll plaats: van de jonge arbeiders - de nozems - veroverde het in luttele jaren ook scholieren en studenten. De rock verdrong ten slotte het Franse chanson en de jazz, die in de jaren vijftig nog populair waren onder de jongeren uit de meer gegoede en intellectuele milieus. Naarmate de muziek meer het verbindende element van de jongerencultuur begon te worden, kwamen naast de zuivere amusementsfunctie ook nieuwe functies: die van een protestmedium - zowel met een politieke (de protestsong) als met een meer cultureel avantgardistische lading - , een middel om de werkelijkheid te ontvluchten - psychedelisch en arcadisch muziekgenot al of niet gecombineerd met drugs - , en als een distinctiecode voor verschillende jeugdsubculturen (mods versus rockers, psychedelische en symfonische rock versus soul en heavy metal enzovoort). Nooit eerder hadden jongeren zich zo nadrukkelijk met een muziekgenre geïdentificeerd; nooit eerder was de symboolfunctie van de muziek zo groot geweest. Jongeren begonnen zich, niet alleen in Nederland maar in vrijwel de hele westerse wereld, steeds meer als jongeren te manifesteren. In enkele jaren breidde de collectieve beleving van het jong zijn zich van de nozems met hun arbeidersachtergrond uit naar een meer geschoolde en soms ook wat oudere (de twens) jeugd. Hoezeer ze ook mochten verschillen van elkaar, ze waren sámen jong. Deze generatieverbondenheid was in de tweede helft van de jaren zestig een algemeen, zich over het gehele Westen uitbreidend verschijnsel geworden, en de behoefte aan mythen, symbolen en emotionele ontlading strekte zich bijna over de hele naoorlogse generatie uit. Deze brede ontvankelijkheid, gevoegd bij de versnellende en stimulerende rol van de moderne media en de gegroeide koopkracht van de jonge consumenten, dit alles gaf samen het dynamische en haast universele karakter aan deze jeugdcultuur. Deze hedonistische jeugdcultuur droeg aanvankelijk veel meer een sociaal-cultureel dan een politiek karakter, wat gezien de context waarin zij zich voltrok niet onbegrijpelijk is. Bij de jonge generatie veranderden dus niet zozeer de oriëntaties op de politiek - daarvoor interesseerden de meesten van hen zich niet of nauwelijks - als wel de houdingen ten aanzien van seksualiteit en gezagsverhoudingen. De sym- | |
[pagina 29]
| |
bolen en mythen van deze generatie-identiteit droegen een typisch contracultureel karakter en historische referenties of legitimaties waren ofwel afwezig ofwel werden omgekeerd ten gunste van de eigen generatie, zoals het begrippenpaar verzet en collaboratie, dat ontleend werd aan de Tweede Wereldoorlog. Illustratief voor het weinig politieke karakter van de nieuwe jeugdcultuur was Provo. Provo had geen echt politiek programma, maar was een soort mengeling van satire, actionisme en utopisme.Ga naar eind17 Eerder dan een politieke beweging was het een culturele tegenbeweging, waar kunstenaarsverzet zich verbond met het meer politiek geformuleerde protest van de student Roel van Duijn. Terugblikkend heeft Van Duijn Provo meer een ideeënbom dan een gestructureerde beweging genoemdGa naar eind18, wat een juiste typering lijkt. Het is al eens vaker opgemerkt: het regentendom en het ‘klootjesvolk’, zoals Provo de burgerij bij voorkeur aanduidde, voelden zich minder bedreigd door het politiek radicalisme van Van Duijn cum suis, dan door hun uitbundige spotzucht, hun puberale satire op het grijze en ernstige gezag. Alhoewel de provo's in 1966 een zetel in de Amsterdamse gemeenteraad wisten te veroveren, gaf Provo-vertegenwoordiger Bernard de Vries al vlug de brui aan zijn raadswerk, naar eigen zeggen omdat hij te klein behuisd was en geen telefoon had. Typerend is dat toen de provo's door omstandigheden gedwongen werden zichzelf te politiseren en zitting namen in de Amsterdamse gemeenteraad, de beweging onmiddellijk op sterven na dood was. De biografie van Provo laat zien dat de vernieuwingsbeweging van de jaren zestig in Nederland boven alles een sociaal-cultureel karakter droeg. Wie het ‘ideaal van de jaren zestig’ trachtte te politiseren, belandde in de jaren zeventig ofwel in een star en steriel polarisatiemodel - zie de pvda na Nieuw Links - ofwel in een moordlustig fanatisme, waarvan in het buitenland het raf-terrorisme en de Rode Brigades veelzeggende voorbeelden bieden. Naast de veronderstelling van een dubbele generatiecrisis staat nog een tweede hypothese in dit boek centraal, namelijk dat de politisering van de jeugdcultuur pas in de tweede helft van de jaren zestig heeft plaatsgevonden. Deze politisering valt samen met de instorting van de verzuilde en schijnbaar zo stabiele politieke cultuur van Nederland, dat wil zeggen vanaf 1967. Die ineenstorting was vooral een gevolg van de eerste generatiecrisis, dat wil zeggen van de capitulatiestemming die zich - mede onder invloed van de sociaal-culturele turbulentie van | |
[pagina 30]
| |
de tweede generatiecrisis - van de politieke elites meester had gemaakt, alsook van de doorwerking van de sociaal-economische onrust in de richting van de politiek. Met de politisering van de aanvankelijk vooral sociaal-cultureel gerichte jeugdcultuur, gingen jongeren zeer nadrukkelijk het terrein van de Vooroorlogse Generatie betreden. De opkomst van Nieuw Links binnen de pvda is daar een goed voorbeeld van. Programmatisch bood deze jonge oppositionele beweging in feite niet zo heel veel nieuws; het was veeleer een terugvallen op het oude links-ideologische erfgoed van de arbeidersbeweging, zij het nu gelardeerd met nieuwe anti-imperialistische leuzen, die het Amerikaanse optreden in Vietnam en elders in de Derde Wereld aan de kaak stelden. Hoe oppositioneel deze jongeren zich binnen de sociaal-democratie ook opstelden, zij waren met het betreden van het politieke domein tegelijk gedwongen zich te bedienen van hetzelfde begrippenapparaat waarvan de politieke leiders van de Vooroorlogse Generatie zich bedienden. En wie naar het vanaf 1967 sterk links-ideologisch getoonzette studentenprotest kijkt, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de politieke ideologisering van de studentenbeweging samenviel met epigonisme en dogmatisme. In plaats van de verbeelding raakte een grimmig soort fantasieloosheid aan de macht.
Bovengenoemde politisering betekende tegelijkertijd ook de stap naar een integratie van de contracultuur. De symbolen en mythen waren nu omgesmeed in politieke programma's, hoe ver deze zich ook van de heersende machtsverhoudingen vandaan mochten bevinden. Daarmee was het epicentrum van de jaren zestig tot rust gekomen. In de daarop volgende jaren vond een verspreiding plaats van de veranderde opvattingen inzake seksualiteit, gezagsverhoudingen, postmateriële waarden. Langzaam breidde het veranderde gedachtengoed zich onder de Vooroorlogse Generatie uit, drong het door in de partijpolitiek, raakte het de bredere sociale lagen van de bevolking. De jaren zestig waren voorbij, maar de natrillingen werden nog tot diep in de jaren zeventig gevoeld.
De vraag naar de verhouding tussen binnen- en buitenlandse ontwikkelingen in de jaren zestig is in het voorafgaande grotendeels impliciet gebleven. Anders gezegd: welke rol speelde het buitenland in de Nederlandse jaren zestig en in hoeverre dragen de jaren zestig in ons land | |
[pagina 31]
| |
een specifiek Nederlands karakter? Wat het eerste betreft is gewezen op de rol van de Amerikaanse populaire cultuur als mythen- en symbolenverschaffer; daarbij ging het vooral om (muziek)films en om muziek, die door de verruiming van de consumptieve mogelijkheden het eerst door werkende jongeren genoten konden worden. Deze nieuwe culturele produkten hadden meer dan slechts instrumentele betekenis. Ze vertegenwoordigden ook een ideaal: vrijheid, erotiek, mobiliteit, rebellie tegenover het gezag van vaders, moeders, leraren en chefs, solidariteit van jongeren tegenover ouderen. Rock was niet simpelweg de orkestratie van deze jeugdrevolutie, nee, het was de nieuwe lifestyle zelf. De geschiedenis van de jaren zestig in Nederland kan niet geschreven worden zonder rock ‘n’ roll en zij is dus ook niet los te denken van dit Anglo-Amerikaanse cultuurverschijnsel. Ik zal er in het derde hoofdstuk dan ook uitvoerig op terugkomen.
Ten slotte - wat het specifieke karakter van de Nederlandse jaren zestig betreft: er is vaak gewezen op de heftigheid van die jaren in Nederland, die zich bovenal zou manifesteren in de grote seksuele vrijheid, de zeer snelle en omvangrijke ontkerkelijking, de plotselinge ontzuiling. Los van de vraag of de jaren zestig in Nederland inderdaad radicaler zijn geweest, mag men in ieder geval aannemen dat aan het einde van de jaren vijftig de spanning tussen de voorgeschreven en de daadwerkelijk geleefde praktijk wel heel hoog opgelopen was, of, anders gezegd: de balans tussen traditie en moderniteit was uiterst precair geworden. De spanning tussen beide was zo groot dat een zeer hevige ontvige ontlading niet verbaast. Het eigene aan de Nederlandse jaren zestig zou hierin kunnen bestaan dat zij plaatsvonden in een land dat zich tot die tijd had onderscheiden door zijn verzuilde maatschappelijke structuur en een krachtig conservatisme in de sociaal-culturele sfeer. Het wordt tijd dit land in kaart te brengen. |
|