De eindeloze jaren zestig
(1995)–Hans Righart– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een generatieconflict
[pagina 12]
| |
InleidingGa naar eind1Vragen bij een decenniumHistorici beeldhouwen de vormeloze Tijd. Grote ruwe brokken hebben ze er al uitgebeiteld, zoals her Pleistoceen, de Steentijd, de Oudheid, de Middeleeuwen en de Vroeg-Moderne Tijd. Er zijn ook meer gepolijste tijdscherven die slechts ten dele rekenkundige tijdsaanduidingen zijn: de ‘gouden’ zeventiende eeuw en de ‘verlichte’ achttiende eeuw. En ten slotte zijn er de gladde kiezeltjes zoals we ze tegenwoordig in journalistiek, reclame en mode prefereren: de decennia, bij voorkeur voorzien van een kernachtig adjectief, zoals de ‘gezapige’ jaren vijftig, de ‘swingende’ jaren zestig, de ‘sombere’ jaren zeventig en de ‘no-nonsense’ - jaren tachtig. Misschien moet de populariteit van dit oppervlakkige ‘hitparade’-denken gezocht worden in het geruststellende feit dat een decennium kleiner is dan wij. Zo lijkt het er even op dat niet wij sterfelijk zijn, maar de Tijd. En aan de ogenschijnlijke herhaalbaarheid van decennia - beleef ze opnieuw op de interactieve compact disk! - zou men de hoogmoedige illusie kunnen verbinden dat de wijzers van de Tijd stilgezet, teruggedraaid of anderszins gemanipuleerd kunnen worden. Toch gaat dit boek ook over een decennium: de jaren zestig. In het geval van de jaren zestig krijgt men soms het idee dat het om een omgekeerd trauma gaat. Oorlogsslachtoffers begonnen veelal pas enkele decennia na de bezetting last te krijgen van hun traumatische ervaringen. Maar de vermoeide veertigers en vijftigers die anno 1995 verlangend terugkijken naar the gay sixties, hebben een omgekeerd probleem. Zij worstelen niet met het verleden, maar met het heden. Het heden waarin zij niet langer jong zijn, nog weinig illusies koesteren en een stuk dichter bij de dood staan dan de opgewekte flower power-generatie, die dacht mensheid en geschiedenis opnieuw te kunnen laten beginnen. Zo lijken vooral de eigen problemen door een waas van nostalgie op de samenleving geprojecteerd te worden. In feite gaat het voor | |
[pagina 13]
| |
een belangrijk deel om leeftijdsproblemen, mid-levencrisis, menopauze, of hoe men dit soort levenspijn en doodsangst verder ook mag noemen. Over zulke projecties gaat dit boek niet, al is het de vraag in hoeverre iedere historicus, zij het meestal ongewild, ook een autobiografie in zijn werk legt. Mij gaat het hier echter om een van de belangrijkste technieken van het historisch ambacht: de kunst van het periodiseren. Hoe kunnen we de naoorlogse geschiedenis van Nederland verdelen in hanteerbare tijdsblokken en haar zo begrijpelijker maken? Onder de Nederlandse historici bestaat enige overeenstemming over het breukkarakter van de jaren zestig. In een discussie over de vraag in hoeverre de Tweede Wereldoorlog als een cesuur in de twintigste-eeuwse Nederlandse geschiedenis beschouwd moet worden, heeft de historicus J.C.H. Blom geschreven: ‘Zo er al sprake zou zijn van een breuk in de jongste geschiedenis van Nederland, dan zou die in de jaren zestig te vinden zijn en niet in de bezettingstijd. [...] Pas in de jaren zestig, met enige voorboden in de jaren vijftig, gaat het hele systeem kraken.’Ga naar eind2 Tegelijk met deze vaststelling beginnen echter de problemen: immers wanneer de jaren zestig inderdaad een breuk in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis vormen, is de vraag direct wát er dan precies brak en waarom eigenlijk. De meest opvallende veranderingen tijdens de jaren zestig zijn in een willekeurige valgorde snel opgesomd: economische groei en in het kielzog daarvan welvaart en uitbreiding van de sociale zekerheid, sociaal-economische spanningen, politieke vernieuwing en radicalisme, ontzuiling, ontkerkelijking en deconfessionalisering, de snelle opmars van de televisie, grotere seksuele vrijheid, de opkomst van een jongerencultuur, de vorming van een militante, links-ideologische studentenbeweging en ten slotte een verhevigd generatieconflict. Over een aantal van deze vernieuwingen en veranderingen, vooral in de politieke en sociaal-economische sfeer, zijn we dankzij historisch onderzoek inmiddels redelijk geïnformeerd; de veranderingen op sociaal-cultureel terrein zijn daarentegen veel minder goed gedocumenteerd en geanalyseerd. Op een meer algemeen verklarend niveau zijn we ook nog niet erg ver gevorderd; zelfs aan algemene speculaties omtrent aard en oorzaken van ‘de jaren zestig’ is de Nederlandse geschiedschrijving nog nauwelijks toegekomen. Voor een deel is dit analytisch onvermogen ongetwijfeld te verklaren uit de nabijheid van die periode. De jaren zestig lijken in mode en commercie weer terug, maar het is de vraag of ze in een bredere maat- | |
[pagina 14]
| |
schappelijke zin ooit weg zijn geweest. Er is al meer dan vijfentwintig jaar verstreken sinds Provo ten grave werd gedragen, maar de mentale nabijheid van de jaren zestig is opmerkelijk. Wat een afstand ligt er bijvoorbeeld niet tussen de jaren twintig en de jaren vijftig? Die nabijheid van de jaren zestig is misschien niet zozeer op politiek gebied zichtbaar, maar veel meer in de cultuur, de omgangsvormen, het onderwijs, de intieme levenssfeer van seksualiteit en ouder-kindrelaties, de houding ten opzichte van gezag en hiërarchie, kortom al die veranderingen die de publicist H.J.A. Hofland ooit zo treffend samenvatte in ‘de dekolonisatie van de burger’.Ga naar eind3 Het is moeilijk een historische omslag waar men zelf nog steeds deel van uitmaakt, te analyseren. De historische beschrijvingen van de ingrijpende veranderingen op de genoemde terreinen gaan vaak uit van de vooronderstelling dat al deze vernieuwingen een samenhangend historisch geheel vormen. Dat complex wordt chronologisch in één decennium gesitueerd: de jaren zestig. Tegelijkertijd moet men vaststellen dat de gesignaleerde veranderingen niet volstrekt gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Hoe zij echter op elkaar inwerken, is een probleem dat nog nergens systematisch onderzocht is. Wie een chronologische volgorde in de vernieuwingen probeert te ontdekken, is dan ook geneigd ‘de jaren zestig’ niet louter als een getalsmatige tijdsaanduiding te zien, maar veeleer als een kwalitatief begrip. Zo lijken ‘de jaren zestig’ behalve voor de periode 1960-1969 ook te staan voor een complex van deels gelijktijdige, deels snel op elkaar volgende veranderingen op politiek, sociaal-economisch, en sociaal-cultureel terrein. In de historische overzichten valt tot dusver op dat de periodisering van dit vernieuwingsproces niet volledig samenvalt met de chronologische tijdsaanduiding, en dat de gebruikte periodisering nogal eens een impliciete verklaring of karakterisering bevat. Zo laat de historicus J.J. Woltjer de jaren zestig met de loonexplosie van 1963 beginnen en hij eindigt met de oliecrisis van 1973.Ga naar eind4 Door deze periodisering wordt op z'n minst de indruk gewekt dat de economische ontwikkeling een sterk sturende invloed heeft gehad op de vernieuwingskrachten van wat deze auteur ‘de roerige jaren zestig’ noemt. In een ander overzichtswerk, van de hand van E.H. Kossmann, wordt de periode 1958-1973 aangeduid als een tijdperk van ‘experimenten’.Ga naar eind5 Het jaar 1958 markeert met de val van het vierde kabinet-Drees het einde van de rooms-rode coalities en tevens de aarzelende liberalisering van een tot dan toe straf geleide loonpolitiek. Het jaar 1973 - hier sluit het boek van Koss- | |
[pagina 15]
| |
mann af-staat net als bij zijn collega Woltjer voor de oliecrisis, maar tevens voor het aantreden van het centrum-linkse kabinet-Den Uyl, dat een begin wilde maken met de spreiding van kennis, inkomen en macht. Duurt het ‘tijdperk van experimenten’ derhalve niet voort tot 1977, wanneer het ‘rode kabinet met de witte rand’ vlak voor de finish ten val komt? En eindigen deze ‘lange’ jaren zestig in de politiek daarom niet pas in dat jaar? De historicus D. Bosscher heeft temidden van al deze verwarring enigszins mismoedig vastgesteld dat een periodisering van de jaren zestig eigenlijk onbegonnen werk is: ‘Dat geschiedenis een discussie zonder eind is, gaat in het geval van de ongrijpbare jaren zestig wel heel nadrukkelijk op.’Ga naar eind6 Zouden er dan misschien verschillende ‘jaren zestig’ zijn, verschillend te periodiseren, al naar gelang van het maatschappelijke terrein dat men bestudeert? Zo wordt bijvoorbeeld in de literatuur over popen jongerencultuur een grote symbolische waarde toegekend aan tragische incidenten als het beruchte concert van de Rolling Stones in het Amerikaanse Altamont in 1969, waarbij een zwarte toeschouwer door een Hell's Angel doodgestoken werd, alsook aan de vroegtijdige dood van rocksterren als Jimi Hendrix, Janis Joplin (beiden gestorven in 1970) en Jim Morrison (1971). Deze dramatische gebeurtenissen markeerden volgens sommige auteurs ‘het einde van de droom’, dat wil zeggen van het optimistische levensgevoel dat de internationale hippie- en flower-powercultuur tot dan toe gekenmerkt had.Ga naar eind7 Wanneer ‘de jaren zestig’ inderdaad een zeer complex vernieuwingsproces zijn, dan laten begin en einde zich natuurlijk niet precies in bepaalde jaartallen fixeren, ondanks dat versimpelende decenniumbegrip. Het zoeken naar een exact te dateren begin is dan even vruchteloos als een speurtocht naar het geboortejaar van de Verlichting of van de Industriële Revolutie. Een gedifferentieerde benadering van ‘de jaren zestig’, dat wil zeggen een studie van de verschillende maatschappelijke gebieden, schept de mogelijkheid van verscheidene, niet per se met elkaar samenvallende periodiseringen. ‘De jaren zestig’ kunnen bijvoorbeeld in de culturele sfeer allang voorbij zijn, terwijl ze in de politiek nog een aantal jaren aanhouden. Misschien is het mogelijk het verspreidingsproces van al deze maatschappelijke veranderingen te schetsen. Daarbij gaat het er uiteindelijk om de bron of het ‘epicentrum’ van al deze turbulentie te traceren. Een periodisering is dan niet langer een onmogelijke opgave zoals Bosscher meende, maar kan afgeleid worden uit een analyse van de verschillende vernieu- | |
[pagina 16]
| |
wingsimpulsen en de manier waarop zij zich tot elkaar verhouden. Voor we zover zijn, moet echter eerst een aantal gecompliceerde vragen beantwoord worden. Ten eerste: waaruit bestonden de vernieuwingen van ‘de jaren zestig’ nu eigenlijk en op welke terreinen speelden zij zich af? Voorlopig wil ik drie sferen onderscheiden: politiek, sociaal-economisch en sociaal-cultureel. De veranderingen op deze drie gebieden kunnen in kaart gebracht worden door bestudering van een aantal criteria. In de politieke sfeer gaat het om verkiezingsuitslagen, de oprichting van nieuwe partijen en buiten-parlementaire bewegingen, ingrijpende programmatische en ideologische veranderingen, wisselingen in politiek leiderschap en patronen in regeringscoalities. Als criteria voor sociaal-economische verandering hanteer ik de mate van sociale onrust (stakingen en andere arbeidsconflicten), de ontwikkeling van de reële inkomens, de veranderingen in de consumptieve bestedingen, tot uitdrukking komend in de verspreiding van auto's, televisies, koelkasten en dergelijke. In de sociaal-culturele sfeer ten slotte verdienen de volgende aspecten bijzondere aandacht: onderwijs en scholing, de mate van ontkerkelijking, veranderingen in de seksuele moraal en gedrag, de verhouding arbeid-vrije tijd. Zo kan het vernieuwingscomplex als het ware op een tijdbalk uitgezet worden. De te onderzoeken periode neem ik vooralsnog ruim: vanaf de tweede helft van de jaren vijftig tot 1977, het jaar waarin het door de progressieve partijen gedomineerde kabinet-Den Uyl ten val kwam. Uit deze chronologie van maatschappelijke veranderingen kan vervolgens enig inzicht in een tweede probleemcomplex verkregen worden: hoe beïnvloedden al deze vernieuwingen elkaar, en kan uit het karakter van hun wisselwerkingen een conclusie getrokken worden over eventuele sturende krachten van dit vernieuwingsproces? Begonnen ‘de jaren zestig’ bijvoorbeeld eerder in de sociaal-culturele sfeer; was de politiek reagerend of juist initiërend; is er sprake van een geleidelijke verspreiding of daarentegen van een plotselinge gelijktijdigheid zoals de demografische verklaring van ‘de jaren zestig’ suggereert? Zo schreef de historicus P. de Rooy ooit: ‘Als een groot ei, door een slang naar binnen gewerkt - zo trekt demografisch gezien de geboortegolf door de samenleving.’Ga naar eind8 Wanneer dit beeld behalve een illustratieve ook een analytische waarde heeft, zou het betekenen dat ‘de jaren zestig’ vrij abrupt moeten beginnen. Het vernieuwingsproces dat we aanduiden met de term ‘de jaren | |
[pagina 17]
| |
zestig’, is behalve met het volwassen worden van de babyboomers, (dat wil zeggen de kinderen uit de geboortengolven van de eerste naoorlogse jaren), ook met andere factoren in verband gebracht. Bosscher noemt in willekeurige volgorde: welvaart, verlichting van de internationale spanningen door het afnemen van de Koude Oorlog, grotere mobiliteit vooral als gevolg van de auto, meer communicatiemogelijkheden in het bijzonder dankzij de televisie, de introductie van de anticonceptiepil en de gevolgen die dit nieuwe middel voor de seksualiteit had, de verhoging van het opleidingsniveau, en ten slotte de nawerking van de Tweede Wereldoorlog.Ga naar eind9 Is er wellicht een hoofdoorzaak te ontdekken tussen al deze factoren, of zijn juist hun gelijktijdigheid en samenspel verantwoordelijk voor de breuk van de jaren zestig? En waaruit bestaat de invloed van die andere, moeilijk meetbare variabele: het buitenland? De beoordeling van het eventueel typisch Nederlandse aan de jaren zestig hangt hier direct mee samen: was het vernieuwingsproces, zoals vaak gesuggereerd, hier inderdaad heftiger dan elders en zo ja, valt dit dan te verklaren uit de specifiek Nederlandse context? Ook met de sociale en geografische verspreiding van de vernieuwing moet rekening gehouden worden. Bij wie en waar kunnen de eerste vernieuwingseffecten gelokaliseerd worden? Bij de randstedelijke werkende jongeren, die als ‘nozems’ bekendstonden? Bij de min of meer gepolitiseerde kunstenaars en bohémiens zoals zich in Provo bevonden? Onder studenten en intellectuelen wellicht? En welke rol speelde de jonge, goed opgeleide intelligentsia die wel de aspiraties, maar nog niet de mogelijkheden had om op te klimmen naar topposities, in het vernieuwingsproces?Ga naar eind10 Nadat in het eerste hoofdstuk een beeld is verkregen van de veranderingen en vernieuwingen op de diverse gebieden, kan meer toegespitst naar het epicentrum gezocht worden. In dit boek gaat het in de eerste plaats om dat epicentrum en veel minder om de natrileffecten in bredere sociale lagen of in de verder weg liggende maatschappelijke sferen. Ik denk het epicentrum te vinden in de generatiedynamiek, die zich in de jaren zestig in volle hevigheid zou manifesteren. De polariteit tussen twee generatietypen, het vooroorlogse en het naoorlogse, had mijns inziens een katalyserend effect op het snelle proces van maatschappelijke verandering. Beide generaties waren gevormd in sterk verschillende samenlevingen en dit verschil in formatieve ervaringen ontlaadde zich in de jaren zestig. |
|