Liedjes voor kinderen (1781)–Hendrik Riemsnijder– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] De winter. Wys: Monseigneur, voyez mes Larmes. 't Lief Saisoen, zoo vol behagen, Zyn wy kwyt; daar guure vlaagen Uit het buldrend noorden jaagen: Alles rilt van kou' wat leeft; Woud en beemd schynt rouw te draagen; De aarde is yzer; 't schepsel beeft. (bis.) 'k Moet myn heil wel hoog waardeeren, Dat ik kan de koude weeren: Turf en hout en warme kleêren Schutten my voor ongemak; Ik hoef niets te ontbeeren, Veilig rust ik onder dak. Maar hoe krimpt by zulke tyden Hy, die met gebrek moet stryden, En elende en armoê lyden, Ja dien nooddruft zelfs ontbreekt, En die toch de schaamt wil myden Dat hy om een aalmoes smeekt! (bis.) [pagina 73] [p. 73] Hongrig, koud, door nood bestreeden, Strekt hy, ziek en mat, zyn' leden Op wat stroo: ligt zyn zyn' beden Dat zyn einde spoeden mag! Ach! Ach! Voel zyn' smart met mededogen O myn hart! en laat ik poogen Ongezuimt, naar myn vermogen, Liefderyk hem hulp te biên! Maakt u 's naasten ramp bewogen, Dan verdient gy heil te zien. (bis.) Vorige Volgende