Liedjes voor kinderen (1781)–Hendrik Riemsnijder– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Ydele schoonheid. Wys: Quand j'étois dans mon jeune age Of: In myn' jonge blyde dagen de jongeling voor een' spiegel staande. Ja, 'k ben mooi! myn' schoonheid waarlyk Is aanlokkelyk en frisch; En deez' spiegel toondt my klaarlyk Dat dit geen' verbeelding is. Zie, hoe spreekend staan deeze oogen Wat een bloozend blank gelaat! En deez' mond! deez' winkbraauws boogen! Niets, niets vind ik dat misstaat. Als ik glimlach, dan vertoonen Tanden zig als elpenbeen, En een kuiltje in beide koonen Schept my nieuwe aanvalligheên. 't Blonde hair, zyn golvend zwieren Word met recht voor fraai geroemt: Ja, Bevalligheden sieren My, die schoon mag zyn genoemt. [pagina 35] [p. 35] de zuster. Broeder, nog geen jaar geleeden, Was ik ook zoo schoon, als gy! Elk prees myn' bevalligheden, Ieder vleide en streelde my. 't Blanke vel, de zwarte hairen, 't frisch gelaat, het glinst'rend oog En myn' zagte trekken, waren Iets, dat elks bewondring toog. Doch die schoonheid is vervloogen: Kinderziekte ontrukte ras Aan myn aanzigt, aan myne oogen Wat weleer' bevallig was! Maar dit baart my toch geen' klagten: Neen; ik heb daardoor geleert, Voor het waare schoon slegts te achten Wat noch tyd noch toeval deert. Vorige Volgende