ren de lieflyke hoop doet voeden, dat in het reder hart van hun dierbaar kroost het goede zaad niet vruchteloos gezaait word, maar eenen ryken oogst van vruchten belooft.
Te tragten om het hart van de Jeugd tot Deugd te vormen, is eenen wezenlyken dienst aan het menschdom bewyzen; en de zwakste pooging, om tot dat heilzaam oogmerk mede te werken, verdient aanmoediging: zy kan mogelyk tot eenig nut verstrekken.
Ontvang dus, waarde Landgenooten, ook myne pooging hiertoe gunstig! - Ik heb, tot nu, omtrend myne reeds uitgegeevene Dichtwerkjes, dat vermaak genooten. Myne naargevolgde Fabelen en Vertelsels, zoo wel als twee laatere Stukjes, (toen, om reden, naamloos uitgegeeven,) naamenlyk: myne Dichtlievende Rhapsodiën (1779) en de, in het laatst des voorleden jaars, by den Drukker deezes uitgekomene Proeven van Dichtlievende kleinigheden, tot uitspanning van den Geest, zyn ont-