Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Stemme: psalm 12. Doet ons bystandt.1.
HEt Joodsche volck vergingh door veel ellenden
Door pest en oorlogh en door dieren tijt,
Geen vrindt die haer als vrinden nu meer kenden:
Doe spotte Moab en de Edomijt.
2.
Daer bleven over weynigh arme lieden:
Gedalia was over haer het hooft.
De Joode Ismael quam hem bespieden,
En heeft die arme van haer rust berooft.
3.
Jer'mias most meed' na Egypten vluchten,
Nebucadnezar hoort een hemelsch last.
Hy most op 'tvelt onder de beesten suchten.
Maer doch de boom bleef aen de wortel vast.
4.
Beltsasar dronck met spot uyt Godes vaten:
Sijn oordeel wiert geschreven aen de wandt.
Hy most tot straf zijn scepter haest verlaten.
Darius wiert doe meester van het Landt.
5.
Daniels hoogheyt heeft de nijdt ontsteecken,
Men maeckt' beschuldingh over zijn gebedt.
De Leeuwen konden hem geen lidt verbreecken.
Sijn haeters wierden selfs in't hol geset.
|
|