Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Stemme: psalm 16. Bewaert my Heer &c.1.
O Felle Doot ! O eerste sonden straf,
Ons leven gaet voorby als een gedachte:
Ons lichaem moet verrotten in het graf:
Nochtans wy mogen 'tleven weder wachte
Maer doch, eer dat wy uyt dit leven scheyden:
Soo moeten wy te voren ons bereyden.
2.
Ick moet voor al met Godt in vrede staen:
Ick moet mijn ziel in 'tbloet van Jesus wasschen:
Mijn huys moet oock in goede ordre staen:
De Doot moet my niet onversoent verrasschen,
Met eenigh mensch: ick moet in alle houcken
Te vooren mijn gemoet wel ondersoucken.
3.
Als ick dan op mijn doodt bed ben geleyt:
Soo moet ick in die smerten zijn geduldigh;
Dan moeten noch mijn sonden zijn beschreyt:
Die my aen dese pijnen maecken schuldigh,
Ick moet my willigh van de Aerd' los maecken,
Wil ick mijn Godt tot zaligheyt genaecken.
4.
Als dan de doodt mijn oogenleeden sluyt,
Dan open ick te meer 'tgeloovigh ooge:
Mijn ziel siet dan op Jesum als zijn bruyt:
Die hoop en heeft de vroome noyt bedrooge.
Mijn laetste woort zy, Adieu, al te gader!
Ick daer nu heen tot Godt mijn eeuwig vader.
Amen.
|
|