Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Stemme: psalm 50. Godt die der Goden Heer is spreecken sal.1.
HOe nauw dat wy op alles 'toogh doen gaen,
Soo blijven noch veel plichten ongedaen:
En 'tgeen wy doen heeft noyt zijn leden al:
'tGeen huyden bloeyt, raeckt mergen in verval:
Soo datmen spoedigh dient te reformeeren:
Of anders sal 'tverval ons overheeren.
2.
Slaet handt aen 'twerk, ghy die als Gooden sit:
Doorsouckt en betert, 'traedthuys, lidt voor lidt,
Van gunstigh recht, en snoode Cuypery:
Maeckt Landt en straeten van het vloucken vry:
Weert Sabbathschendingh, en oock afgodisten:
Dan sal Godt met ons Landt niet meer soo twisten.
3.
Komt, Dienaer Gods, en set u in de reedt:
Maeckt dat de minste sonde ons zy leedt.
Preeckt streng de wet: verschoont noch kleyn noch groot.
Bevryd het volk van ellend, en de doodt.
Begint verbetringh van u eygen leven
Soo sal u dienst ons veel meer vruchten geven.
4.
Ick neem oock selfs de reformatie voor:
Ick gae daer toe mijn huys sien door en door:
Op dat ick reformeer en kindt en knecht:
En 'tgeen vervallen was, soo brengh te recht:
Maer sal ik, Heer, met vrucht yet reformeeren
Soo wilt my eerst het herte recht bekeeren.
|
|