Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Stemme: psalm 103. Mijn ziele wilt den Heer met Lof-sang prijsen.1.
ICk maeck mijn hert gereet voor Godt, mijn Coningh:
Dan treed' ick blijde na zijn heylge Wooningh:
De Gods-dienst pleegh ik met eerbiedigheyt.
'tAendachtigh oor en 'thert tot Godt genegen,
Een wil om op Gods wegen flux te treden,
Sijn 'tnoodigh werck in mijn Godsdienstigheyt.
2.
Dan worden my Gods wetten voorgelesen,
Dan wort mijn Godt door Psalmen hoogh gepresen
Dan storten wy 'tgebedt voor Godt ons Heer.
Dan doet de Dienaer van Gods wet verklaeringh
Dan gaertmen aelmis van al de vergaeringh
Dan neemt het volck in zegeningh haer keer.
3.
'tIs niet genough Gods wet te hooren leesen,
Ick moet daer door mijn Heere leeren vreesen:
'tIs niet genough te singen over luyt:
Mijn hert moet nae de saecken zijn geleecken.
'tIs niet genough, gebeden uyt te spreecken,
Maer 'thert moet eerst gesonden zijn voor uyt.
4.
'tIs niet genough, tot Aelmis wat te geven,
De liefde moet eerst in mijn herte leven:
'tIs niet genough de zegeningh t'ontfaen.
Ick moet de Leeringen soo wel betrachten
Dat ick Godt diene, selfs met mijn gedachten,
Dan sal ick uyt Gods Huys in zegen gaen.
|
|