Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Stemme: psalm 46. Als ons de noodt overvalt krachtig.1.
GOds volck wort dapperlijck bestreden,
En worstelt met veel tegen-heeden:
De werelt 'tvleesch en 'thelsch gespuys
Kanten sigh tegen Christi Huys.
Sy hebben listige dienst-knechten,
Waer door sy Godes Stadt bevechten:
Hier sluypt een dwael-geest listigh in:
En daer een van een aerdschen sin.
2.
Hier vindt ghy een geveynsden vleyer,
En daer een ergerlijck misleyer.
De Lauwe. en Nicodemijt
En kan Gods Kerck niet worden quijt.
De Schismatijck scheurt Christi leden.
De Ketter luystert nae geen reden:
Soo doet oock niet de Apostaet.
De Antechrist baert 'tgrootste quaet.
3.
Dan heeft de Kercke noch Vyanden
Die 'tChristen-volck grijpen in banden.
Jae veele koelen noyt haer moet,
Voor dat gestort wort 'tChristen-bloet.
Doch tegen al dit wreede woelen,
Doet Godt de Kerck zijn gunste voelen.
Hy troost, hy redt uyt ongeval
Noyt komt Gods Kercke gansch ten val.
|
|