Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Stemme: psalm 32. Wel hem die zijn misdaet &c.1.
WEl my, dat mijn misdaedt die ick bedreven
Heb, van Godt uyt genade is vergeven:
Die door geloof bekom vergefenis:
Soo dat mijn hert van schuld gesuyvert is.
O hoe gansch zaeligh ben ick nu bevonden!
Nu Godt niet toe en rekent mijne sonden.
Nu Christi bloet my geeft de reynigheyt.
Die blijven sal tot inder eeuwigheyt.
2.
Wel my! 'kben van mijn erf-schuldt afgewassen:
'kMagh oock mijn borgh tot troost mijn ziel toepassen
Tegen de schuldt van dadelijcke sondt.
Uyt kracht van Gods genaedige verbondt.
Heb ick Gods wetten meermaels overtreden!
Sijn mijn vergrijpingen seer langh geleden!
Is mijne ziel soo root als Carmosijn!
Mijn Jesus sal mijn schuld vergever zijn.
3.
Mijn Jesus wort van mijn soo niet onwaerdight,
Dat ick uyt 'twerck souck te zijn gerechtvaerdight:
'tGeloof alleen dat grijpt myn borge aen;
Op dat ick met zijn kleedt zy aen gedaen.
Dus deck ick veyliglijck al mijne sonden:
Al mijn genesingh is in Christi wonden.
Dit bloet dat voor my eens geoffert is:
Is voor mijn ziel-dorst alle laefenis.
|
|