Dagelyckse huys-catechisatie
(1700)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrija. Vr.Hoe is het gegaen met de regeringe in Israel na Sauls dood? Antw. De Veld-overste Abner, heeft Sauls sone Isboseth tot | |
[pagina 429]
| |
Koning gemaekt, dog dewijle de stamme Juda het met David hield, so is 'er tusschen Sauls huis, en tusschen Davids huys een gedurige strijd geweest, 1 Sam. 2.9. Abner maekte hem op tot een Koning, 2 Sam. 3.1. | |
b. Vr.Was dan David ook tot Koning gemaekt? Ant. Ja: want Samuel had David te voren gesalft tot Koning; en na Sauls dood trok David op na Hebron, oud zijnde dertig jaer, en hy wierd van de stamme Juda tot Koning aen-genomen, regeerende over Juda alleen seven jaer en ses maenden, 1 Sam. 16.13. Doe nam Samuel den oly-hoorn, ende salfde hem, 2 Sam. 2.11. | |
c. Vr.Hoe is David Koning geworden over alle de stammen? Ant. Als Abner verscheide Veld-slagen verloren had, en daer-en-boven als Isboseth hem bestrafte, dat hy met Rispa, Sauls By-wijf, had onkuysheid gepleegt, so wierd hy seer vergramt, en soo beraedslaegde hy heymelijk met David, ende bragt alle de stammen aen hem over, 2 Sam. 3.12. Doen sond Abner boden voor sig tot David, seggende, maek u verbond met my, 2 Sam. 2. vers 17. 2 Sam. 3.7, 8. | |
c. Vr.Is Abner hier over by David in groot-agtinge geweest? Ant. Als Joab, Davids Neef en Veld-overste dit verstond, soo ging hy heymelijk, en doode Abner verradelijk, ten wrake dat hy sijn Broeder Asahel in den strijd te voren gedood had: 't welk David verstaende, heeft hy Abner beweend, tot teyken dat hy aen dese verraderye niet schuldig was, 2 Sam. 3.27. Joab sloeg Abner aen de vijfde ribbe dat hy storf, om zijns Broeders Asahels bloeds wille, 2 Sam. 2.23. 2 Sam. 3.32. | |
c. Vr.Hoe is de dood van Asahel, en van Abner toe-gegaen? Antw. Als Asahel, die een snel Man was, Abner na-jaegde, so waerschouwde Abner hem meermaels, dat hy ter zijden afwijken soude, of dat hy hem andersints soude door-steken, 't welk als Asahel niet wilde doen, soo door-stak hem Abner: Daer na, als Abner tot David was over-gekomen, en dat hy aen David het Koningrijke Israels had op-gedragen, en wederom was wech gegaen, soo volgde hem Joab heymelijk, en onder schijn, dat hy hem nog wat wilde seggen, so vermoorde hy hem, 2 Sam. 2.13. | |
b. Vr.Welke was Davids eerste victorie? Antw. Als hy alleen Koning was, dewijle twee Capiteinen Isboseth vermoord hadden, die David daerom dede ophangen, so heeft hy terstond Jerusalem geheel in-genomen, en heeft de Jebusiten uyt de Burgt Zion verdreven, 2 Sam. 5.7. David nam de Burgt Zion in, 2. Sam. 4.6, 12. | |
[pagina 430]
| |
a. Vr.Voerde David geen krijg met de Philistijnen? Antw. Ja hy: want als de Philistijnen tot tweemael toe tegen hem op-quamen, soo sloeg hy haer volgens Gods raed, en nam haer Afgoden weg, 2 Sam. 5.25. David sloeg de Philistijnen, 2 Sam. 5.21. | |
a. Vr.Heeft David geen sorge gedragen voor de Gods-dienst? Antw. Ja hy, want hy haelde de Arke Gods van Kirjat-Iearim, die daer negen-en-veertig jaer geweest was; dog verbaest zijnde door de dood van Uza, om dat hy de Wagen, die de Arke voerde, had aen-geraekt, bragtse ten huyse van Obed-Edom, dog verstaende dat het huys van Obed-Edom om de Arke gezegent wierd, bragtse van daer met groote blijdschap na Jerusalem, 2 Sam. 6.15. David bragt de Arke ten Huise des Heeren op met gejuig, 2 Sam. 6.3. | |
b. Vr.Hoe raekte Uza dood? Ant. De Priesters hadden de Arke op een Wagen geset, daer sy deselvige op haer schouderen hadden mogen dragen: Als nu de Runderen struykelden, soo dat de Wagen scheen te sullen omvallen, soo stak Uza de hand uyt, hy onderstutte de Wagen: dit nam God soo qualijk, dat hy hem terstond dood dede vallen, 2 Sam. 6. | |
b. Vr.Dede hy niet meer voor de Gods-dienst? Ant. Ja, want dewijle hy selve in een seer heerlijk huys woonde, soo wilde hy voor de Arke ook een heerlijken Tempel bouwen: Maer God maekte hem bekend, dat dit sijn soon Salomon soude doen, die een voor-beeld was van de Messias, 2 Sam. 7.13. De Heere seide, die sal mijnen name een Huis bouwen, 2 Sam. 7.2. | |
c. Vr.Hoe ging het met de Vyanden van Israel? Antw. David sloeg de Philistijnen, en nam haer de stad Gad af: Daer na sloeg hy de Moabiten, die hy met twee snoeren mat, het eene ten leven, het andere ten dood: Daer na sloeg hy Hadar-Ezar, Koning in Mesopotamien, hem afnemende veel Wagens ende Paerden, die hy ook ontzenuwde: Ook roovende des Konings goude schilden. Daer na sloeg hy de Syriers, en nam Damascus in: Eyndelijk sloeg hy ook de Edomiten, 2 Sam. 8.14. Alle Edomiten wierden David tot knegten, 2 Sam. 8.2, 4, 7. | |
b. Vr.Bleef David in vyandschap met het Huys Sauls? Antw. Neen: maer hy nam Mephiboseth Jonathans kreupele soon in sijn Hof, aen sijn Tafel, ende gaf hem al Sauls goed, 2 Sam. 9.13. Alsoo woonde Mephiboseth te Jerusalem, 2 Sam. 9.7. | |
c. Vr.Sogt David geen vriendschap met andere Volkeren? Ant. Ja hy: want als Tohu, de Koning van Hamach, sijn soon Ioram sond met geschenken aen David, soo nam hy deselvige dankelijk aen, en heyligdese tot den Tabernakel: Als ook Nahas, de | |
[pagina 431]
| |
Koning der Ammoniten gestorven was, soo sond David aen sijn soon Hanun Gesanten, om hem te troosten over de dood van sijn Vader, 2 Sam. 10.2. David seide, ik sal weldadigheid doen aen Hanun, 2 Sam. 8.10, 11. | |
b. Vr.Waren dese gesanten by Hanun aengenaem? Antw. Neen: maer voor verspieders beschuldigt zijnde, soo zijnse van Hanun schandelijk mishandelt, 't welk David soo qualijk op-nam, dat hy Ioab en Abisai sond om de Ammoniten te beoorlogen: die ook deselve, niet tegenstaende de bystand der Syriers met twee-en-dertig duysent Wagenen op de vlugt hebben gejaegt, 2 Sam. 10.14. Als nu de Kinderen Ammons sagen, dat de Syriers vloden, soo vloden sy ook, 2 Sam. 10.8, 9. 1 Chron. 19.1, 3, 5. | |
a. Vr.Heeft sig David noyt in merkelijke sonden verloopen? Ant. Ja hy: want dewijle Ioab de Hooft-stad der Ammoniten Rabba belegerde, soo heeft David, op het dak van sijn huys wandelende gesien dat Bathzeba haer wiesch, en haer ontboden hebbende, heeft haer bezwangert, 2 Sam. 11.4. Hy lag by haer, 2 Sam. 11.1. | |
a. Vra.Hoe sogt David dese sonde te bedecken? Ant. Hy ontbood Urias, de Man van Bathzeba, uyt het Leger, en hy sond hem na huys by sijn Vrouw: Dog als Urias niet ging, maekte hy hem des anderen daegs dronken, op dat hy soo by sijn Vrouw soude gaen: Dog dit ook misluckende , soo sond hy hem na het Leger, met last aen Ioab dat hy hem in soo een gevegt soude stellen, daer hy quame gedood te worden, 't welk alsoo is geschied, 2 Sam. 11.17. Uria sterf ook, 2 Sam. 11.10, 13, 15. | |
b. Vr.Wat was de reden dat Urias by sijn Vrouw niet ging leggen? Antw. Urias seyde tot den Koning, dat het leger in het open veld lag, en dat hy daerom van sijn gemoed niet konde verkrijgen dat hy soo gemackelijk soude gaen slapen by sijn Vrouw, maer hy wilde mede op de straet blijven leggen, 2 Sam. 11. | |
c. Vr.Is Rabba gewonnen van Ioab? Antw. Ja: Want als de stad nu soude ingenomen worden, trok David na 't Leger, om die eere te hebben: En in de stad komende settede des Conings goude Kroone op sijn hooft, en strafte de Inwoonders scherpelijk met Zagen, Dorsch-wagens, etc. 2 Sam. 12.26. Ioab nam de Koninglijke Stad in, 2 Sam. 12.30. | |
c. Vr.Hoe is 't met David en met Bathzeba voorts gegaen? Antw. Nathan is gesonden om David te bestraffen, en te dreygen met de dood van het Kind, in onecht gewonnen; als ook met den oorlog, die van sijn Huys niet soude wijcken: Waer op David openbare schuld-bekentenisse doende, heeft vergevinge ontfan- | |
[pagina 432]
| |
gen, en heeft daer na Bathseba tot sijn Vrouw getrouwt, en nevens andere kinderen, heeft hy Salomon by haer gewonnen, 2 Sam. 12. vers 24. Sy baerde eenen Sone, en noemden zijnen name Salomo, 2 Sam. 12.11, 13, 14. | |
c. Vr.Hoe is het met Davids kinderen gegaen? Ant. Sijn Dogter Thamar is van haer Broeder Amnon geschonden, 't welk Absalom haer Broeder twee jaren op-gekropt hebbende, heeft eyndelijk onder schijn van vriendschap in een maeltijd Amnon doen vermoorden, en is gevlugt na sijn Groot-vader Tamai te Gesur, alwaer hij drie jaren is gebleven, 1 Sam. 13.14. Amnon verkragte Thamar, 2 Sam. 13.28. | |
c. Vr.Hoe ging het toe dat Amnon Thamar schond? Ant. Amnon veynsde dat hy siek was, en ging te bedde leggen, versoekende dat sijn Suster hem eenige spijse wilde bereyden, het welk als sy gedaen hadde, en de schotel aen sijn bedde bragt, soo greep haer Amnon, en verkragt haer tegen haer wil; dit gedaen zijnde, liet haer door sijn jongen ter kamer uyt-drijven 2 Sam. 13. | |
b. Vr.Bleef Absalom altijd te Gesur? Ant. Neen hy: want Joab merkende dat David na Absalom begon te verlangen, heeft door tusschen-spraek van een wijse Vrou soo veel te wege gebragt, dat Absalom wederom te Jerusalem quam, en dat hy, na twee jaren te Jerusalem geweest zijnde, ook sijns Vaders aengesigte in vrede sag, 2 Sam. 14.33. De Koning kuste Absalom, 2 Sam. 13.19. 2 Sam. 14.3, 21, 24. | |
a. Vr.Was Absolom dankbaer aen sijn Vader David? Ant. Neen hy: maer door sijn vriendelijke beleeftheit het volk van sijn Vader tot sig getrokken hebbende, is met twee hondert mannen, die onkundig waren van sijn verraed, onder schijn van sijn belofte te sullen betalen, na Hebron getrocken, en eenige mannen door gantsch Israel uyt-gesonden hebbende, heeft hy sig selven voor Koning laten uyt-roepen, 2 Sam. 15.10. Gy sult seggen, Absalom is Koning te Hebron, 2 Sam. 15.5, 8. | |
b. Vr.Hoe konde Absalom het herte des Volks van David aftrecken? Antw. Hy sprak haer seer vriendelijk toe, hy streelde met sijn hand haer aengesigten, hy seyde dat sijn Vader David haer geen regt en dede, en hy beloofde haer beter te sullen helpen, soo hy Koning maer mogt worden, 2 Sam. 25. | |
c. Vr.Hoe hield sig David hier over? Ant. David heeft met ses hondert mannen, nevens de Crethi, en Plethi, en Ithai de Gethijt (alle gaende met geween, en bewonden hoofden) Jerusalem verlatende, latende sijne thien By-wijven | |
[pagina 433]
| |
in de stad: Als Abiathar en Zadok, Hooge-priester, hem volgen met de Arke, so belaste hy haer na de stad wederom te keeren, op hope datse wat goets voor hem souden uit-werken, 2 Sam. 15.16. De Koning ging uit met zijn gantsche Huis, 2 Sam. 15.18, 23, 34. | |
b. Vr.Ging David ongemoeit uyt de stad? Antw. Neen: want als Ziba, Mephiboseths knegt, by hem quam, soo beschuldigde hy sijn Heer, dat hy na de Krone ook stond; En daer op komt Simei, een man uit Sauls huis, die David lasterde, en met steenen wierp, 't welk David lijdsamelijk verdroeg, 2 Sam. 10.10. David seide, laet hem vloeken, 2 Sam. 16.3, 5. | |
c. Vr.Hoe maekte het Absalom te Jerusalem? Ant. Absalom heeft terstond op Achitophels raed, de By-wijven van sijn Vader David openbaerlijk beslapen: Als Achitophel voorts rade, dat men David terstond met twaelf duysend mannen vervolgen most: so heeft Absalom op de raed van Husai (Davids heymelijke Vriend) sijn Vader terstond niet vervolgt, maer heeft eerst een groot Leger by een willen hebben, 't welk Achitophel so speet, dat hy hem selven verhing, 2 Sam. 17.14. Absalom seide, de raed van Husai is beter als de raed van Achitofel, 2 Sam. 16.21. | |
c. Vr.Hoe is het daer na tusschen David, en tusschen Absalom afgelopen? Ant. Als David over de Jordaen was getrocken, en van Barzillai de Gileadijt wel ontfangen was geweest, so is Absalom ten strijde tegen hem gekomen; dog Absalom is met sijn Volk geslegen, en selve aen een boom met sijn hayr blijvende hangen, is hy van Joab met drie pijlen in het herte geschoten, 2 Sam. 18.15. Sy sloegen Absalom, ende doden hem, 2 Sam. 18.3, 8. | |
b. Vr.Wat volgde op dese Victorie? Ant. Als 't Volk vernam dat David om Absalom treurde soo quamense stillekens in de stad: Dog Joab dreygde David, so hy sig niet blymoedig vertoonde, dat al het Volk hem soude verlaten: Hier op heeft hy sig vertoond, en ordre gestelt, dat hy wederom na Jerusalem gehaelt wierd, 2 Sam. 19.8. Doe sond de Koning op, en settede sig in de poorte, 2 Sam. 18.33. | |
c. Vr.Hoe ging het, als men David weder haelde na Jerusalem? Antw. Als Barzillai David vergeselschapte tot over de Jordaen, weygerende verder te gaen, so is de stamme Juda met veel Volks David in 't gemoed gekomen, by wie ook waren Simei, die pardon van David ontfing, en ook Mephiboseth, wiens verontschuldinge over sijn verblijf te Jerusalem wierd aengenomen: Doe quamen de mannen Israels by David, niet de man- | |
[pagina 434]
| |
nen van Juda, waer over twist ontstond tusschen Juda en Israël, wie de naeste aen David waren, 2 Sam. 19.41. De Mannen Israëls seiden, waerom hebben u onse Broeders, de Mannen Juda gestolen, 2 Sam. 19.14, 18, 25, 31. | |
b. Vr.Wat einde had desen twist tusschen Israel en tusschen Juda? Ant. Zeba, een Benjaminijt, blies de Basuyne, en maekte dat Israel af-vallig wierd van David, waer op David Amasa (die in Joabs plaets Veld-overste was geworden) sond, om Volk te versamelen; dog Amasa te lange vertoevende, sond hy Abisai met de Crethi en Plethi haestelijk Zeba agter na: Waer by Amasa met sijn Volk komende, soo is hy verradelijk van Joab vermoord: die sig alsoo wederom in-dringende in het ampt van Veld-overste, heeft Zeba in sijn stad Abel besloten, en door een wijse Vrouwe zo veel te wege gebragt, datse de kop van Zeba over de muer wierpen, 2 Sam. 20.22. Sy hieuwen Zeba het hooft af, 2 Sam. 20, 1, 10, 15. | |
c. Vr.Hoe stond het doe met Davids Koningrijke? Ant. Sijn Rijke had doe ruste en heerlijkheid: Alle ampten wierden van goede Mannen wel voor-sien, en onder de Krijgslieden waren dappre Helden; waer onder waren Joscheb, die drie hondert man met sijn spiesse had verslagen: Eleazar, die met Samma, als Israel vlugtede, de Philistijnen stutte, en Israel de voctorie deden bekomen: gelijk ook dese drie door-braken, door de Vyanden, en voor David water-haelden uyt den put, aen de poorte te Bethlehem, doe David nogh vlugtede voor Saul, 2 Sam. 23.16. Doe braken die drie Helden door 't Leger der Philistijnen, 2 Sam. 23.8, 9. 2 Chron. 11.11, 12, 14. | |
a. Vr.Wat Helden hadde David meer? Ant. Hy had Abisai, Joabs Broeder, die twee hondert man versloeg: en Benaja, die twee sterke Leeuwen van Moab versloeg, en ook dode hy een Egyptische Reus met sijn eygen spiesse, 2 Sam. 23.22. Die dingen dede Benaja, 2 Sam. 23.18, 21. | |
b. Vr.Is het land Canaan by Davids tijden niet met honger gestraft geweest? Ant. Ja het: want daer is uyt een grote droogte een drie-jarigen honger ontstaen; waer van de sonde de oorsaeck was, om dat Saul had soeken de Gibeoniten te slaen, die met Israel in Verbond stonden, 2 Sam. 21.1. Daer was in Davids dagen een honger van drie jaren. | |
c. Vr.Hoe is 't Land van dese plage verlost? Ant. David, op Gods last, vragende, wat de Gibeoniten begeerden: soo eysschen sy geen goud of silver, maer wilden dat men van Sauls geslagte seven Mannen haer geven soude, 't welk ge- | |
[pagina 435]
| |
daen zijnde, so hebbense deselve opgehangen: Rispa, Sauls Bywijf, blijvende op een sak sitten by haer twee sonen, om de vogelen af te keeren, tot dat God regen gaf, 2 Sam. 12.6. De Gibeoniten seiden, laet ons seven Mannen van Sauls sonen gegeven worden, dat wyse den Heere ophangen te Gibea Sauls, 2 Sam. 21.9, 10. | |
a. Vr.Is David niet meer in een aenmerkelijke sonde gevallen? Ant. Ja hy: Want hy liet het volk tellen door Joab; maer als hy na negen maenden het getal sag, waer onder Levi niet en was, so klopte hem sijn herte: Hy most ter straffe door God de keure nemen, of hy een honger van seven jaren wilde uytstaen, of dat hy drie maenden voor sijn Vyanden wilde vlieden,ofte dat hy drie dagen de pestilentie wilde hebben in sijn Land: waer op hy de pestilentie verkiesende, so heeft Gods Engel t' seventig duysent menschen door de peste gedood, 2 Sam. 24.10. Davids herte sloeg hem na dat hy het volk getelt hadde, 2 Sam. 24.13., 16. | |
b. Vr.Hoe droeg sig David onder dese plage? Antw. David siende den staenden Engel in de lucht staen over Jerusalem, was seer weemoedig over dien, dat om sijn sonde soo vele menschen storven: Hier op sijn sonden belijdende, heeft hy den Dorsch-vloer van Arauna de Jebusijt gekocht, volgens de last van de Propheet Gad; en daer een Altaer hebbende gebout, heeft daer op offerhanden gedaen, en also den Heere versoend, voornemende op die plaetse een Tempel te stigten, 2 Sam. 24.25. Alsoo werd den Heere den Lande verbeden, en de plagen van Israel opgehouden, 2 Sam. 24.18, 21, 24. | |
b. Vr.Hoe zijn Davids dagen ten eynde gelopen? Antw. Gelijck in veel verdruckingen, also oock in veel heylige oeffeningen: want hy heeft veel Psalmen gemaekt voor de Godsdienst, en heeft grote voor-raed opgeleyd uyt den buyd van sijn Vyanden, en uyt andere middelen, nevens de vrywillige gaven van de rijke, tot het bouwen van een Tempel: so dat hy na onse rekeninge aen Salomo over-leverde tot het bouwen van den Tempel, meer als vier-en-veertig duysent, drie hondert, en tagtig tonnen gouds, 1 Chron. 19.24. David seide, wie ben ik Heere, en wat is mijn volk, dat wy de magt souden verkregen hebben, om vrywillig te geven als dit? 2 Sam. 23.1. |
|