Dagelyckse huys-catechisatie
(1700)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrija. Vr.Hoe zijn vreedsame Christenen gewoon haer vriendschap te onderhouden? Ant. Door vriendelijke t' samenkomsten, en door maeltijden, 1 Cor. 11.17. Als gy te samen komt, Job. 1.4. Joh. 2.1. Jesus was met sijn discipelen ook ter bruiloft genood. | |
a. Vr.Hoedanige zijn die lieden? Ant. Vrome en godsalige, die God met ons dienen, Ps. 16.3. Tot de Heilige die op der aerde zijn, en de heerlijke, in welke al mijn lust is, Ps. 119.63. Ik ben een geselle aller die u vresen, en dien die uwe bevelen onderhouden, 2. Cor. 6.14, 15. | |
[pagina 294]
| |
b. Vr.Hoe merkt gy het geselschap der godloosen aen? Ant. Wy moeten daer van een afkeer hebben, ende deselvige na vermogen vlieden, Prov. 23.20. En zijt niet onder de Wijnsuipers, nogte onder de Vleesch-vreters, 2 Thess. 3.6. Hos. 4.15. Komt niet te Gilgal, ende en gaet niet op de Beth-aven. | |
c. Vr.Waerom moeten wy de geselschappen der vromen lieven, ende de geselschappen der godloose vlieden? Ant. Om dese redenen: [1.] De godloose zijn seer schadelijk, ende doen dikwils ook vrome struykelen, 1 Cor. 5.6. Een weinig suerdeessems, maekt het geheele deeg suer, Ps. 106.35. Sy vermengden haer met de Heidenen, ende leerden der selver wegen. [2.]. Hier door konnen wy de godloose beschaemt maken, en overtuygen van haer quaden staet, 2 Thess. 3.14. En vermengt u niet met hem, op dat hy beschaemt worde. (3.) Aldus worden de godsalige door malkanderen versterkt in haren goeden wandel, Rom. 1.12. Om mede vertroost te worden door het onderling geloove, soo het uwe, als het mijne, Heb. 10.24. Laet ons op malkanderen agtnemen, tot opscherpinge der liefde, ende der goede werken. [4.] Alsoo konnen de Heilige pligten,die noodig zijn in de t' samen komsten der Christenen, onverhindert geoeffent worden, daer andersints de godloose tegen-spreken, en mede-spotten, Ps. 119.115. Wijkt van my, alle godloose, op dat ik de geboden mijnes Gods kan bewaren, 1 Pet. 4.4. Sy houden haer vremt, als gy niet mede en loopt tot deselvige uitgietinge der overdadigheid, Gen. 21,9. | |
c. Vr.Maer wat sal men doen als men evenwel onder het geselschap der godloose geraekt? Ant. Dan moeten wy dese pligten waer-nemen: [1.] Wy moeten ons gelaet soo toonen dat wy in soodanige geselschappen geen vermaek hebben, maer datse ons tegen de borst zijn, Ps. 1.14. In wiens oogen de Verworpene veragt is, Apoc. 2.2. Gy en kond de quade niet verdragen. (2.) Wy moeten haer niet gelijk worden in haer ydelheden, en sondige manieren, Eph. 5.11. En hebt geen gemeinschap met de onvrugtbare werken der duisternisse, 1 Pet. 4.4. [3.] Wy moeten haer sonden vrymoedig bestraffen, Eph. 5.11. Bestraft de onvrugtbare werken der duisternisse, Ps. 94.16. Wie sal voor my staen tegen de Boosdoeners? wie sal sig voor my stellen tegen de werkers der ongeregtigheid? [4.] Wy moeten soo haest als mogelijk is van haer af-wijken, Ps. 1.1. Die niet en sit in het gestoelte der spotteren, 2 Thess. 3.6. Ontrekt u van een yegelijk Broeder die ongeregelt wandelt. | |
a. Vra.Is het geoorloft dat Christenen met malkanderen maeltijden houden? | |
[pagina 295]
| |
Ant. Ja; als alles op een behoorlijke wijse toegaet, Joh. 2.1. Daer was een bruiloft te Cana in Galilea, Act. 2.46. Jude vers 12. Dese sijn vlecken in u lieder liefde maeltijden. | |
c. Vr.Wat werd 'er vereyscht in een Christelijke maeltijd? Ant. Hier toe zijn dese dingen noodig: (1.) Het einde en oogmerk moet wesen om de onderlinge liefde te versterken, en dankbaerlijk Gods gaven te gebruyken, Jude vs. 12. Liefde maeltijden, 1 Tim. 4.4. Act. 14.17. God vervult onse herte met spijse en vrolijkheid. (2.) De gasten moeten wesen, vrome en godsalige Lieden, dog insonderheyd moeten ook de arme lieden aen onse maeltijden worden gevonden, of ten minsten moeten sy haer gedeelte ook ontfangen, Luc. 14.13. Wanneer gy een maeltijd sult houden, soo nood arme, verminkte, kreupele, blinde, 1 Cor. 5.11. Neh. 8.11. Gaet etet het vette, ende drinket het soete, ende sendet deelen den genen voor welken niet bereid en is, Job 31.17. (3.) De Tafel-redenen moeten stigtig zijn, 1 Cor. 15.11. Quade t' samen-sprekingen bederven goede zeden, Col. 4.6. U Woord zy altijd in aengenaemheid, met zout gemengt. [4.] De spijse en toerustinge moet niet pragtig zijn, Jac. 5.5. Gy hebt leckerlijk geleeft, en wellusten gevolgt, Esai. 5.12. [5.] Alle overdaed en onmatigheyd moet in spijs en drank vermijd worden, Luc. 21.34. Siet toe dat u herte niet te eeniger tijd beswaert en worde met dronkenschap en gulsigheid, Rom. 13.14. [6.] De tijd moet niet al te dikwils komen, ook moeten de maeltijden niet te lang dueren, bysonderlijk moet men op droeve tijden geen vrolijke maeltijden houden, Luc. 16.19. De rijkeman leefde alle dagen vrolijk en pragtig, 2 Pet. 2.13. Esa. 5.11. Esa. 22.12, 13. De Heere roept tot geween, en wee-klage: maer siet daer is vreugde ende blijdschap met runderen te dooden. | |
b. Vr.Wat feylen worden begaen tegen het regte einde en oogmerk der maeltijden die men moet vermijden? Ant. 't Misbruyk der maeltijden bestaet hier in: Als men maer op spijs en drank siet, en als men by den andren komt om het vlees te voeden in wellusten, sonder op iet anders te denken, Esai. 5.12. Harpen en luiten, trommelen en pijpen, ende wijn zijn in hare maeltijden, maer sy en aenschouwen het werk des Heeren niet, Phil. 3.19. Wiens God de buik is, die aerdsche dingen bedenken. | |
a. Vr.Wat misbruyk is 'er ontrent de Tafel-redenen? Ant. Dit misbruyk is insonderheyd hier in bestaende: [1.] Als men de Tafel-redenen maekt van spotten en schertsen, Psal. 1.1. Wel-geluksalig is de man die niet en sit in het gestoelte | |
[pagina 296]
| |
der Spotteren, Ps. 35.16. Eph. 5.4. Vlied oneerbaerheid, sot-geklap, geckerie, welke niet en betamen. [2.] Als men met een dronke tonge van God, en van de Religie wil disputeren, Ps. 50.16. Wat hebt gy mijne insettingen te vertellen, ende neemt mijn verbond in uwen mond? [3.] Als men vuyle en onkuyssche redenen onder malkanderen voert tegens Gods verbod, Eph. 4.29. Geen vuile reden en gae uit uwen mond, Prov. 23.33. Siet de wijn niet aen, u herte soude verkeertheden spreken. | |
c. Vr.Wat redenen behoort men over de maeltijd te voeren? Ant. Men behoort te spreken van dese dingen: (1.) Van Gods goedheyd in het versorgen van onse tafel door soo veelderhande spijs, etc. Act. 14.17. God doed goet uit den Hemel, vervullende onse herten met spijse en vrolijkheid, 1 Tim. 4.4. Ps. 23.5. Gy regt de tafel toe voor mijn aengesigte, gy maekt mijn beker overvloeyende. (2.) Wy moeten spreken van onse onwaerdigheyd om selfs het minste kruymken broods te gebruiken, dewijle wy door onse sonden alles verbeurt hebben, Gen. 32.10. Jacob seide, och Heere, Ik ben geringer dan alle dese weldadigheden, Gen. 28.20. Ruth. 2.10. (3.) Van het magtig gebruyk der Schepselen, Tit. 2.12. De zaligmakende genade onderwijst ons, dat wy de godloosheid, ende de werelsche begeerlijkheden versakende, matiglijk, en godsaliglijk, ende regtvaerdiglijk leven souden in dese tegenwoordige wereld, 1 Cor. 10.31, 32, 33. (4.) By occasie van de aerdsche spijse en maeltijd,soo moeten wy spreken van de geestelijke en hemelsche spijse en maeltijd, Matt. 8.11. Vele sullen komen van Oosten en Westen, en sullen met Abraham, Isaac, en Jacob aensitten in het Koningrijke der Hemelen, Luc. 14.15, 16, 17. Apoc. 19.8, 9. Schrijft, zalig zijnse die geroepen zijn tot de bruiloft des Lams. | |
b. Vr.Wat misbruyk moet men in de maeltijden vermijden ontrent de Gasten? Ant. Men moet op dese dingen agt geven: (1.) Dat men niet alleen de rijke en magtige ter maeltijd nood, maer ook arme, Luc. 14.12. Jesus seide, wanneer gy een middagmael, ofte een Avondmael sult houden, soo roept niet uwe Vrienden, nog uwe Broeders, nog uwe Magen, nog uwe rijke Gebueren, op dat ook niet deselvige u te eeniger tijd wederom en noodigen, ende u vergeldinge en geschiede, Luc. 16.20. (2.) Dat men soo seer niet en stae op de hoogste sitplaetsen, Luc. 18.8. Set u niet in de eerste plaetse, Prov. 25.6, 7. Het is beter | |
[pagina 297]
| |
dat men tot u segge, komt hier boven aen, dan dat men u vernedere. (3.) Dat men niemand en parsse met het drinken van groote glasen, of om tegens de lust te drinken, 1 Pet. 4.3. Het is ons genoeg, dat wy den voorgaenden tijd des levens der Heidenen wille volbragt hebben, ende gewandelt hebben in ontugtigheden, begeerlijkheden, wijn-suiperien, en dronkerien, Hest. 1.8. De Wet was datmen niemand tot dronken drinken mogt dwingen. (4.) Dat men niemand dwinge om te lange aen de maeltijden te verblijven, om also door den wijn meer verhit te worden, Eccl. 10. vs. 17. Welgeluksalig zijt gy Land, wiens Vorsten ter regter tijd eten, tot sterkte, ende niet tot drinkerie, Esai. 5.11. Wee den genen die sig 's morgens vroeg opmaken in den morgen-stond, ende sterken drank-najagen, ende vertoeven tot in de schemeringe, tot dat de wijn haer heeft verhittet. | |
c. Vr.Hoe sullen wy ons aenstellen, als wy in geselschappen zijn daer men van andere lieden quaed spreekt? Ant. Wy moeten dan dese dingen doen: [1.] Wy moeten ons daer over misnoegen, Prov. 25.23. Een vergramt aengesigte verdrijft de verborgene tonge, Ps. 119.158. [2.] Wy moeten die quaed sprekers vragen, of sy vrienden, dan of sy vyanden zijn van die persoonen: Zijnse vyanden, dat dan haer woorden niet aen te nemen zijn: Zijnse vrienden, datse dan seer trouwlooslijk handelen, Prov. 11.13. Die als een agterklapper wandelt openbaert het heimelijke, maer die getrouw is van geest, bedekt de sake, Prov. 19.11. Het is een cieraet de overtredinge voorby te gaen. [3.] Wy moeten vernemen of sy seker zijn: soo neen, dan moeten wy haer losheyd bestraffen: so ja, dan moeten wy haer nog afvragen wat sy met dit quaed spreken voor-hebben, en waerom datse liever des Duivels werk doen, als het werk Christi, Jac. 3.15. Dese en is de wijsheid niet die van boven komt, maer is aerdsch, natuerlijk, duivels, 1 Tim. 3.1. Men moet niet twee-tongig zijn. (4.) Wy moeten haer vragen, of die persoonen, daer sy quaed van spreken, ook niet eenige deugden hebben, daer sy van behoorden te spreken, ofte om welkers wille sy uit liefde de feilen behoorden te bedecken, 1 Cor. 13.4. De liefde en handele niet ligtvaerdelijk, vs. 5. Sy en denkt geen quaed. | |
b. Vr.Door wat redenen moeten wy andere, ende ook ons selven af-schricken van agter-klap, ende van quaed-spreken van andere lieden? Ant. Door dese redenen: (1.) Omdat de Heilige Geest seer scherpelijk van soodanige tongen spreekt, en de selvige vergelijkt | |
[pagina 298]
| |
by de schandelijkste dingen, Ps. 55.22. Sijn woorden zijn bloote swaerden, Ps. 120.4. Het zijn gloeyende Genever-kolen, Job 5.21. [2.] Om dat hier door andere menschen worden verraden, ende onschuldig veroordeelt, want altijds zijnder nog menschen die de lasteringe gelooven, Prov. 17.4. De boosdoender merkt op de ongeregtige lippe, de leugenaer neigt de oore tot de verkeerde tonge. Prov. 14.15. De slegte gelooft alle woord. [3.] Om dat het regt een Duyvels werk is, soo verre dat agterklap, in de Griecxsche tale genaemt word Duivelerije, Apoc. 12.10. De Duivel is een verklager der Broederen, Job 1.9. [4.] Om dat groote straffen bereyd zijn voor die quaed-sprekers, en in dit leven, en na dit leven, Ps. 140.12. Een man van quade tonge, en sal op der aerden niet bevestigt worden, 1 Cor. 6.10. Geen lasteraer en sal het Koningrijke der Hemelen be-erven. | |
c. Vr.Wat moet dan onse voorsigtigheyd wesen ontrent alle geselschappen? Ant. Deselvige bestaet hier in: [1.] Dat wy altijd na het beste geselschap soeken, ende ons herte bewerken, dat wy een geselschap mogen liefhebben om der vromen wille, 2 Joh. vs. 1. De Ouderling aen de uytverkoorne vrouw en aen haer kinderen, die ik in waerheid lief hebbe, ende niet alleen ik, maer ook alle die de waerheid bekend hebben, Ps. 16.3. Al mijn lust is tot de Heilige die op der aerde zijn. [2.] De vrome met malkanderen zijnde, soo moetense malkanderen oeffenen, en op-scherpen tot alle heylige pligten, Heb. 10.24. Laet ons op malkanderen agt nemen tot opscherpinge der liefde en der goede werken, Prov. 27.17. [3.] Als godloose by ons sijn, soo moeten wy niet te veel spreken, maer seer voorsigtig op onse woorden agt geven, Ps. 29.2. Ik sal mijnen mond met een breidel bewaren, terwijl de godloose tegen my over is, Jac. 1.19. Niet ras in 't spreken. [4.] Wy moeten by alle voor-val de godsalige prijsen, en de heerlijkheid toonen van het geselschap der vrome, en dan ook spreken van de heerlijkheyd des Hemelschen Geselschaps, Heb. 12.22. Gy zijt gekomen op den Berg Zion, ende de Stad des Levendigen Gods, tot het Hemelsche Jerusalem, ende de vele duisenden der Engelen, verss. 23, 24. |
|