| |
| |
| |
Opdracht aen De Christelijke huis-houders der bloeyende gemeynte van Rotterdam.
Waerde vrienden,
DE groote Apostel sprak van het oog-merk sijnes en sijner Mede-broeders dienst aldus, Col. 1:28. Wy verkondigen Christum, vermanende een yegelijk mensche, ende leerende een yegelijk mensche in alle wijsheit, op dat wy souden een yegelijk mensche volmaekt stellen in Christo Jesu. Dit is ook het oog-merk van ons alle, de welken de Heere in desen grooten Oogst heeft uit-gesonden. Christum prediken wy, en tragten in alle getrouwigheid alle den raed Gods tot zaligheid UL. voor te dragen: Maer het is ons niet genoeg dat de Heere Jesus alleenlijk in uwe oore soude woonen, ofte over uwe tongen rollen, maer wy arbeiden om hem soo diep in uwe herten te doen in-dalen, dat het leven Christi in u mogte geopenbaert worden, 2 Cor. 4.10. Gy voldoet onse verwagtinge niet, als gy alleenlijk toond van een vaste memorie te zijn, om de dingen Christi wel te konnen onthouden; ofte van een wackere oore, om ons daer van aendagtig te hooren prediken; ofte van een gladde tonge om daer van wel te konnen spreken: Maer wild gy beantwoorden den arbeid die aen UL. word gedaen, soo moet gy toonen van een goet herte te zijn, om de Christelijke Religie wel te konnen beleven.
Paulus segt bescheidentlijk, dat hy eerst arbeide om yder mensche in alle wijsheit wel te onderrigten: want de kennisse moet de Leidsman en leer-meester wesen tot de pligten van een Christelijk leven. Vele van de Christelijek deugden worden eenigsints gesien oock in die van het Christendom vervremt zijn: Gy hoort ons somtijdts spreken van groote deugden der Heidenen: Maer 't geen sy gedaen hebben, is maer geweest als een werck in het duister, sonder de regte regel van wel doen. God neemt niet voor goet op, als dat na sijn voor-schrift word gewrogt: De Tabernakel moest | |
| |
gebouwt worden na het Model dat de Heer selve aen Moses had gegeven. Dog dat is nog niet genoeg, want de Dwaelgeest in het Christendom weet ook de Letter der Schrifture als een regel van zijn handel en wandel by te brengen: Maer de Apostolische stijl gaet op andere gronden in de Send-brieven, want daer word de kragt van de regte Godzaligheid getrocken uit de regte kennisse van de Articulen des Geloofs. Soo siet gy dat Paulus uit het dispuit der predestinatie dese sluit-redenen trekt, Rom. 12.1. Ik bidde u dan, Broeders, door de ontfermingen Gods, dat gy uwe lichamen stelt tot een levende, heilige, en Gode wel-behagelijke offerhande, welke is uwen redelijken Gods-dienst, vers 2. Ende en word deser wereldt niet gelijkformig. Dit kond gy ook ondervinden in andere Geloofs-articulen, als gy dese plaetsen na-siet, Ephes. 1.4. Rom. 6. v. 1, 2, 3. Ephes. 4.24. 1 Joh. 3.1, 3, 5, 8. Tit. 2. vs. 4, 5, 6, 7, 8. Eph. 2.10. Tit. 1.1. &c.
Gantsch dierbaer moet U.L. de kennisse Christi wesen, die de Heere soo wijdloopig heeft laten beschrijven, en de welke met soo veel bloed der Martelaren is verzegelt. Immers is dit by haer geen dwasen yver geweest, gelijk de Tyran Martianus voor-gaf, als hy de Martelaer Julianus liet pijnigen, met dese woorden: Rekt hem uit om gegeesselt te worden, op dat sijn sotheid openbaer werde: Dog de vrome Martelaer antwoorde; God te kennen, is geen sotheid. Gy soud onaerdige, ja verbasterde Kinderen zijn van UL. Godzalige Voor-ouderen, indien gy soud meinen, dat aen de kennisse soo weinig gelegen ware: hier soude Paulus wederom moeten schrijven, Gal. 3.4. Hebt gy daerom so veel te vergeefs geleden? Immers weet gy dat de oude Christenen, vervolgt door de Arrianen, liever goed en bloed hebben willen verliesen, als datse met haer souden beleden hebben, dat de Heere Jesus alleenlijk gelijkwesig met zijn Vader was: En wat vervolgingen uwe Voor-ouders, selfs in dese uwe Stad, hebben uit-gestaen om de suiverheid der Leere, kan UL. niet onbekend wesen, dewijle nog veel onder u leven, die selve in die verdruckinge zijn geweest. Het moest immers wat groots wesen, daer de groote Heere aldus God over dankte, Matth. 11.25. Ik danke u Vader, Heere des Hemels ende der Aerde, dat gy dese dingen voor den wijsen en verstandigen verborgen hebt, ende hebt deselvige den Kinderkens geopen-
| |
| |
baert. Hoe dierbaer de Heere agtede de kennisse des Euangeliums, bewijst dese sijn aensprake tot de sijne, Matth. 13.11 Het is u gegeven de verborgentheden des Koningrijks der Hemelen te weten, maer dien is 't niet gegeven. Het was de kennisse van een Geloofs-articul, daer Christus tot Petrus aldus van sprak, Matth. 16.17. Zalig zijt gy, Simeon Bar-Jona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaert, maer mijn Vader die in de Hemelen is. Het was de kennisse van de Articulen des Geloofs, daer Paulus desen wensch tot God over dede, Eph. 1.17. Dat de God onses Heeren Jesu Christi, u geve den Geest der wijsheid, ende der openbaringe in sijne kennisse. Het en is niet genoeg dat gy soo maer een gemeine grond van kennisse soudet leggen, en dat gy dan voorts maer besorgt soudet wesen, om u practike wat te verbeteren. Het Goud, de Paerlen, en kostelijke Gesteenten, die men, na Pauli last, op het eenige fondament Christus bouwen moet, zijn suivere Leer-poincten des Heiligen Euangeliums, 1 Cor. 3.11,12. Ja, het is alleen dat gebouw, 't welk u van andere Christenen onderscheid, want de uitwendige practijke is meest onder alle die sig van 't Pausdom hebben af-gescheiden, deselvige. Ik meine dan dat die Penne, de nuttigheid der kennisse wel heeft uitgebeeld, dewelke aldus schrijft: De kennisse maekt ons vast in den geloove: nedrig in het leven: devoot in het bidden: wacker in de Godzaligheid: vrolijk in de hope: brandende in de liefde: lijdsaem in de verdruckinge: gerust in de dood: sy doet ons de Aerde met blijdschap verlaten, en brengt ons in den Hemel. Hierom behoort gy alle ernst aen te wenden, om de suivere Leere wel te kennen, en Mannen in verstand te worden, 1 Cor. 14.20. Een eenvoudige ziele sprak eens een soet woord, als hy seide, Ik ben niet groot van oordeel, nogtans in mijn begrijp so klein niet, of ik kan de Stal-keerssen en Dwael-sterren van de Sonne wel onderscheiden. Het is bedroeft dat vele beginnen te oordeelen, even als den heidenschen Gallio, Act. 18.19, dat aen de vragen over de Wet niet veel gelegen is. Beter was het oordeel van Lactantius, dewelke sprekende van de kennisse Gods, seide: Die God niet en kend, al siet hy, soo is hy blind: al hoort hy, soo is hy doof: al leeft hy, soo is hy dood. Hoe hoog de groote Augustinus de suivere kennisse waerdeerde, blijkt uit zyn roem over 't geen hy alreede kende, als hy sprak: Dese | |
| |
dingen te overdenken, agt ik mijn wijsheid te zijn: hier in stelle ik de rijkheid der zaligheid: mijn hoogste Phlosophie is dese, Christum te kennen. Maer 't blijkt ook uit dese sijn klagte, over sijn onwetenheid in vele dingen; Meer dingen zijn my onbekend, als my bekend sijn. Waer mede dit woord van de beroemde Calvijn seer wel overeenkomt: Dit wete ik alleen, dat ik niets wete. Hoe verre is dese opregtigheid van dieMannen Gods af-gescheiden van de hoovaerdige Geest van die Paepsche Petrus Abairaldus, dewelke voor-gaf, dat hy maer eens van zijn leven op voor-gestelde vragen had moeten antwoorden, Nescio, ik weet dat niet: Ag! indien die groote Mannen nog soo veel ontbrak in haer kennisse, hoe weinig is 't dan dat wy van de dingen Christi verstaen! Hier komt ons het woord en tranen van Julius Caesar wel te passe: want als dese sag en overdagt de daden van de groote Alexander, soo berste hy uit in tranen, en tot dese woorden, Nos verò quid! als of hy geseid hadde, Och wat is 't geen ik gedaen hebbe, by dese groote daden van Alexander?
Dog gelijk Julius Caesar hierom niet wanhopende den degen uit de hand wierp, maer dede ook soo veel hy konde, even alsoo moet gy ook, lieve Christenen, niet wanhopende den Bijbel uit de hand werpen; maer gy moet alle vlijt aenwenden om uwe kennisse soo verre te vorderen als doenlijk zy. Den Hemel heeft niet alleen de Son en Mane, maer heeft ook veel kleine flickerende Sterrekens. Gy kond ook by een klein Lampje u werk in u huis doen: Alsoo heeft Gods Huis ook vele kleine lichtjes die ook aldaer voor goet worden op-genomen. Gy send alle uwe Kinderen wel School, maer sy leeren alle niet even vaerdig: Ook 't geloove, dat maer als een Mostaert-zaetje is, wordt voor een goet geloove erkent.
Maer ik wagte nu hier op geen andere vrage, als dese Wat middel om tot soo een goede kennisse te komen? Wat sal ik UL. antwoorden? Wilt gy een kort woord? In het Eyland Florida, staet boven de deure van een Kerkje, de naam Jesus met dese woorden, Disce, age, crede: dat is, Leert, werkt, gelooft: De sin is; Soekt te leeren, tragt wel te leven, en gelooft 't geen u word geopenbaert. Als gy dese middelen wel gebruikt, soo sult gy de kennisse des Heeren vinden. maer ik wil u liever den raed van Augustinus voor- | |
| |
dragen, dewelke dese vier middelen gaf, om tot kennisse te komen. (1.) Het lesen van de Heilige Schrifture. (2.) Het hooren van de Predicatien. (3.) Het overdenken van 't gehoorde. (4.) Het gebed tot God. Ik sal tot dese vier middelen, alleenlijk dit vijfde by doen: (5.) Het Catechiseren van het Huis-gesin. Wie en weet niet wat voordeel het geeft tot voortgang in de kennisse, als men soo van yder Huysgesin een kleine Kerke maekt! My dunkt dat ik alsoo Isaac by Abraham sie neder sitten, en den jongen Timotheus een lesje van sijn Moeder en Groot-moeder hoor ontfangen.
Dit is de reden, Christelijke Huis-houders, dat ik UL. dese mijn Huis Catechisatie op-drage, en in 't bysonder, de Morgen-oeffeningen, over de Articulen des Geloofs. My is niet onbekend, dat gy van veele Boekjes genoeg voorsien zijt: ik disch UL. geen nieuwe spijse in desen op, maer ik brenge maer alles tot een bekorte ordre. Die vele en verscheide Boeken over deselvige sake hebben, maken somtijds dat 'er niet eens word met vrugt in gesien. Hierom heb ik voor yder Morgen-stond soo een korte Catechisatie gestelt, dewelke in een groot quartier uurs bequamelijk kan voor-gelesen worden; ik hebse alle in een-en-dertig Oeffeningen afgedeilt, op dat in de tijt van een Maend alles soude afgehandelt worden. Soo dat, als gy maer yder morgen soo veel tijd hier in door-brengt, als gy somtijds gewoon zijt te verslijten in het af-vegen van u kleederen, in het sien in de lugt wat weder dat het is, in het gebruiken van u ontbijt, en in andere huis-saken, die kleine tijd vereischen, soo sult gy in een jaer tijds groote bevorderinge onder UL. Huis-genoten bespeuren.
Maer, ik voege tot de Morgen-oeffeningen, over de Articulen des Geloofs, ook de Middag-oeffeningen, over de pligten van een Christelijk leven. Dit heb ik ten hoogsten noodig geagt; te meer, dewijle het Christen volk weinig voorsien is met Catechisatien over de practijke, daer dit nogtans een seer noodige sake is. Gy zijt genoeg voorsien van Tractaetjes en groote Boeken over de practijke der Godzaligheid: Maer het gaet velen onder UL. gelijk het sommige Lieden gaet die aen een groote maltijd komen: de veelheid van de spijse doet den appetijd vergaen. Veel lesens sonder goede ordre, is maer als den arbeid van een paert in de Ros-molen, | |
| |
't welk weinig weg vordert, al loopt het een gehelen dag. Soo gaet het ook velen onder 't gehoor van soo veel Predicatien: 't geen sy op den Sabbath-dag leeren, dat ontleeren sy wederom op de Werk-dag; vele hebben lang gevischt, en niets gevangen. Die losse en ongereguleerde practijke, is als een verstroyde Compagnie, die ten roove word: 't gaet met den Oogst van Gods Acker-werk, als het met den Oogst van Israel voortijds ging, Joel 1.4. Wat de Rupse heeft overgelaten, heeft de Sprinkhaen afgegeten. Veel Vijge-boomen hebben meer als drie jaren onvrugtbaer gestaen; en vele Christenen staen tot de elfde ure ledig en gapen op de markt daer men practijke van Godzaligheid verkoopt, dewelke dit eerste lesje selfs van den heidenschen Diogenes nog niet gekogt hebben, Kend u selven. Nogtans is aen de practijke der Godzaligheid soo veel gelegen, dat de Ziele onder de Geloofs-articulen, het Geloove, sonder de practijke, niet anders als voor een dooden Romp van Jacobus word gekeurt, Jac. 2.26.
Is 't UL. waerde Christenen, wel oyt ten regte te binnen gekomen, wat het in heeft, sich selven te versaken, Christi voetstappen te volgen: een nieuwe Creature te sijn: een maeksel Gods te wesen: als ligten te schijnen onder een krom en verdrayt geslagte: den nieuwen mensche aen te doen: uit God geboren te zijn: het leven Christi af te beelden: door Christi Geest geleid te worden: de wereld gekruist te zijn: de begeerlijkheid gedood te hebben: in nieuwigheid des levens te wandelen? en wat diergelijke lessen en lasten voor het Christendom meer zijn?
Op dat gy deze dingen van der jeugt aen soudet leeren de uwe behertigen, soo drage ik ook aen UL. op deze mijne Middag-oeffeningen, waer in kortelijk en ordentelijk de regulen en gronden van een gemeinte en eenvoudige practijke zijn begrepen. Ik meine dat het onder de bequaemste middelen is, om in de kennisse der Religie wel toe te nemen, dat men de Ziele ook heilige door goede regulen tot de practijke: de Paerlen des Euangeliums en zyn niet voor Honden en Swijnen, Matth. 7.6. Maer die verborgentheden zyn voor die den Heere vreesen, Ps. 25,14. 't Beginsel van alle goede wijsheid is de vreese des Heeren, Prov. 1.7. De disputen over de Religie souden meer vrugts verschaffen, indien de selvige door een vleeschelijke eergierigheid niet wierden op- | |
| |
geblasen; maer datse met nederige zielen Godzaliglijk wierden gehouden. Segt my is 't niet een groote ydelheid? Sommige bewijsen een Papist dat men de Schrifture mag lesen, en selve werpen sy het Wet-boek achter de bank. Andere disputeren tegen 't Vage-vyer; en selve loopen sy na de Helle toe: Sy houden staende dat men God alleen moet aenbidden, en sy spreken noit een goet gebed: Sy bewijsen dat Christus in de Misse niet en is, en selve vinden sy hem niet in het Avondmael: Sy toonen dat Christus alleen de Middelaar is, en selve nemen sy hem niet aen: Vele disputeren dat God van eeuwigheid sijn verkiesinge heeft gedaen, en selve soeken sy haer daer van niet te versekeren door goede werken: Sy bewijsen dat Christus niet voor alle menschen is gestorven, en selve toonen sy niet, dat hy voor haer is gestorven: Sy houden het met de leere van de onwederstandelijke genade, en 't blijkt niet datse die oyt gevoelt hebben. Vele konnen staende houden dat Jesus de ware God is, en sy achten hem minder als een gering mensche onder haer bekende: En sy houden staende dat men de kinderkens doopen moet, dog selve leven sy als ongedoopte, en brengen haer kinderen erger op als de kinderkens der Heidenen worden op-gevoed.
Op dat dese blame op ons Gereformeerde Christenen niet verblijve, soo is mijn hertelijke wensch en bede, Christelijke Huis-houders, dat gy by tijds de jeugt onderwijst in de eerste beginselen van haren weg, Prov. 22.6. Indien nu dese mijnen arbeid daer yets toe brengen kan, soo sal mijn werk-loon seer wel betaelt zyn. Als gy maer de tijd van een quaertier uurs aen u Tafel te koste legt, soo kond gy in een maend tijds alle dese pligten van wel leven seer bequamelijk aen u Huis-gesin voor-lesen. Ende als gy ook de Avond-oeffeningen daer by doet, dewelke mede op deselvige mate zyn gestelt, over de Geschiedenissen van de Heilige Schrifture, soo sal UL. Huis zyn, als het Huis van Obed-Edom, het welk om de Arke Gods gezegent wierd.
Wel op dan, Christelijke Huis-houders, slaet de hand eens aen dit noodige werk, geeft een uurken daegs voor de zielzorge van die UL. soo dierbaer zijn bevolen. Daer wierd eens van AEnaeas geseid:
| |
| |
Omni in Ascanii caristat cura parentis.
Dat is:
Eneas heeft noit Troyen soo bemind,
Als hy besorgt was voor sijn teeder Kind.
Drie dingen vereischten de Oude in de Huys-vaders: Voor-eerst, datse haer kinderkens wel moesten op-voeden: Ten tweeden, datse haer wel moesten doen onderwijsen: Ten derden, datse deselve wel moesten bewaren. Hier op vertrouwde sig Agasocles (die Sparta geregeert heeft) alsoo, dat hy alleenlijk wilde een Discipel zijn van die Man daer hy een Sone van was. Wat wonder, het oude woord is, Pietas fraudem non habet: dat is, de Godvruchtigheid der Ouderen tegen hare kinderen, is sonder bedriegerije. De School-meesters hebben selden soo een herte tot haer Leerlingen: 't gaet hier somtijds, gelijk het de Keiser Maximilianus ging, die eens uit-viel in dese woorden: Indien mijn Pedagoog Petrus nog leefde, ik soude maken dat hy leedwesen soude hebben van 't geen hy my in mijn kindsche jaren geleert heeft. Hierom trad Theodosius dikwils in de Schole van de Meester Arsenius, om te vernemen hoe het aldaer met sijne twee Sonen toe-ging. Het is niet uit te drucken, wat diepe indrukselen de onderwijsinge van Ouders aen de kinderen geeft: Ik segge van Ouders die selve beleven, 't geen sy hare kinderkens leeren. De fabel seid, dat de Kreeft zijn Soon bestrafte over het krom ter zijden uit-gaen: Maer de jonge Kreeft antwoorde: Gaet my regt uit voor, ik sal u volgen. Wat is 't, of d' Ouders de kinderen anders leeren als sy selve doen: Maer als Ouders selve beleven 't geen sy haer kinderkens leeren, dan heeft het onderwijs sijn kragt. Denkt dan Christelijke Huis-houders, dat ik door dese regulen van welleven niet alleenlijk uwe Huis-genoten beooge, maer ik sie ook op UL. selve.
A bove Majore discat arare minor.
Dat is:
De oude Os die trede voor,
Dan volgt de jonge vlijtig 't spoor.
Gebruikt dan voor u selven en voor de uwe dese Huisoefeningen, dagelijks hebt gy gelegentheid om door ver- | |
| |
scheide opweckinge soo door openbare Predicatien, als door verscheide Tractaetjes de Huis-pligten ontrent UL. kinderen en Huis-genoten behoorlijk te versorgen. Maekt niet dat veel versuim in desen worde begaen, als tot nog toe blijkt uit de grote onervarentheid in de kennisse des Euangeliums, en nog meer, uyt het ongebonden leven van de jeugt. Indien Diogenes onder ons leefde, hy behoefde niet meer te seggen, Dat hy liever een Beest ware van een Burger onder de Magarensen, als een Kind: dewijle die Lieden meer sorge droegen voor de opvoedinge van haer beesten, als van haer kinderen. Maer hy soude sien, dat veel Chistenen meer arbeid doen om een Hont, Papegay, &c. yets te leeren, als om haer kinderen wel te onderwijsen in het Christendom. Ik klaeg niet over de sorge voor het tijdlijke leven der kinderen: want de Ouders zijn in 't gemein hier in arbeidsaem genoeg. Geen spreuke uit de Heilige Schrifture hebben sy vaster in de memorie, als dese, 1 Tim. 5.8. Soo yemand de sijne, en voornamentlijk sijne Huis-genoten niet en versorgt, die heeft het geloove verloochent, en is erger dan een ongeloovige. Hier zijn de meeste Ouders als de Egels, de welke haer soo met Appelen en Peeren beladen voor haer jongen, datse dikwils nauw konnen voort-komen. Maer de ziel-sorge word by velen versuimt: Crates de Philosooph wenscht dat hy op soo een hooge Berg mogte staen, dat hy alle de menschen konde toe-roepen: En vraegt gy wat hy haer seggen soude? Hy soude haer dit toe-roepen; Waer wilt gy henen, o dwase menschen! gy die gelt vergadert voor uwe kinderen, ende versuimt ondertusschen haer te onderwijsen? Maer so een Crates is yder Predicant op de Predik-stoel. Ik schrik, als ik overdenke de onnatuurlijke wreedheid der Joden, die haer kinderen in de gloeyende armen van het Beeld Moloch lieten verbranden; maer nog verschik ik meer, als ik bemerke hoe dat vele ouderen haer kinderen laten opwassen, om door de klaeuwen der Duivelen in den Helschen brand afgerukt te worden. Als nog by sommige Ouders yets word gedaen ontrent het stuk van Religie, soo leeren sy haer kinderen maer eenige Vraegjes die haer wat wijser mogten maken, maer sy geven haer geen Regulen des levens die haer wat beter mogen maken. Dit heeft my bewogen om dese mijne Huis-Catechisatie te samen te stellen, op dat soo door goede | |
| |
Regulen als ook door Historische voorbeelden der Heilige Schrifture, de konst van Christelijk te leven de Jeugt mogte ingescherpt worden. Seneca seide, Die niet en weet dat hy moet weten, die is een Beest onder de menschen. Maer wy mogen met meerder reden seggen, die niet en weet dat hy moet weten in de Religie, die is erger als een beest onder de Christenen; Ontfangt dan dese onderrigtinge over dese mijne Huis-oeffeningen.
Ik heb dese Catechisatie bepaelt binnen de tijd van een Maend, opdat de Repetitie te meer soude geschieden. En dat alsoo, als gy maer u Almanach in-siet, of den dag van de Maend indagtig word, dat gy terstond kond sien, wat gy des morgens, des middags, en des avondts ten minsten behoort te over-lesen.
Yeder Oefeninge voor yder dag is soo kort, dat gy in een groot quaertier uurs deselvige kond door-lesen, soo dat gy voor de geheele dag maer een ure tijds van nooden hebt.
De antwoorden op de Vraegjes stel ik in de Morgenoeffeninge wat kort, om de memorie niet te overladen: maer in de Avond-oeffeninge wat lang, om in weinig vraegjes veel Geschiedenissen af te handelen.
De letter A. beteikent dat het een vraegje is voor de minste in het Huis-gesin: De letter B. voor die wat ouder zijn: En de letter C. voor de oudste.
Het sal te veel zijn dese Vraegjes in 't eerste op yder dag van buiten te doen leeren: daerom soude ik u deze raed geven. Doet in de eerste Maenden niet meer, dan op yder dag de Oeffeninge voor te lesen voor het Huis-gesin: daer na, laetse alle maer die vraegjes leeren daer de A. voor staet: en leest haer de andere voor. Doetse de volgende Maenden ook die leeren daer de B. voor staet: En daer na ook, daer de C. voor staet: en vraegt over de maeltijd wat 'er is onthouden, gelijk de oude Philosophen, genaemt Gymnosophisten, alle avond hare Leeringen af-vraegden, wat sy op dien dag hadden aengeleert: Soo sult gy in een jaer tijds wonderlijke vorderinge in UL. huis-houden vernemen.
Is 't u te veel dese Oeffeningen alle dag te onderhouden, soo laetse ten minsten uwe betragtingen zijn op den dag des Heeren, en als gy by malkanderen komt, of als gy selve tijdverdrijf soekt: Siet dan maer u Almanach in, en gy sult da- | |
| |
delijk op yeder stond van de dag in het gantsche Jaer, konnen sien wat gy behoort te over-lesen, en van wat dingen dat gy behoort te spreken.
Indien gy dan noch dese dingen wel waer neemt, dat gy des morgens een gebed spreekt, een Psalm singt, en een Capittel leest uit de Send-brieven des Nieuwen Testaments: Indien gy dit ook doet des middags, ende des avonds, alleenlijk met dit onderscheid: dat gy des middags leest een Capittel uit de Spreuken, of uit den Prediker van Salomon; en des avonds een of meer van die Capittelen, dewelke worden aengeteikent in yder Avond-oeffeninge, soo sal hier door UL. Huis-gesin een kleine Christelijke Kerke worden, en gy sult na ziele en lichaem rijkelijk gezegent worden: Insonderheid, indien gy om van u Huis-gesin een kleine Kerke te maken, ook dese huis-gesangen voor kinderkens gemaekt, hier by voegt. Gesangen zijn een bysonder werk des Geestes, onder de eer-tijtelen dewelke de Geest Gods aen den Koning David geeft, is ook dese, dat hy lieflik was in Psalmen Israels, 2 Sam. 23.1. de Heidenen hebben wondere dingen aen hare Sangers toe-geschreven. Haren Amphion soude door gesang de mueren van de stad Theben hebben op-gehoogt. Haren Orpheus soude door sijn gesang de Boomen en Bergen hebben doen danssen, de Revieren doen stil staen, en de wilde Beesten tam gemaekt. Haren Arion soude door zyn Herpen-gesang een Dolphijn hebben aengelokt, op welke hy zig in Zee werpende, 't gevaer des doods onder de Zee-roovers soude ontkomen wesen. Dog dese dingen maer voor Heidensche fabelen agtende, vinden wy in geestelijke gesangen de waerheid van het gene dese fabulen af-beelden konnen. Want Davids Psalmen en geestelijke Gesangen zijn een regte stoffe tot opbouw van de muren van de stad Gods, daer in leggen allerley geestelijke materialen voor de muren van het geestelijke Jerusalem. Athanasius noemde hierom de Psalmen Davids een kleinen Bybel. De heilige Gesangen brengen een beroeringe in de herten, die als harde Steenrotzen, als hooge Bergen, ende als stroomende Revieren van quade lusten zijn. Augustinus getuigde dit van hem selven: Ik quam, schrijft hy, te Milanen in de Kerke, en hoorde de Gesangen der Kerke, waer door ik so bewogen wierd, dat ik daer de eerste aenprickeling vernam tot mijn bekeering, en nog | |
| |
vorders segt hy: Ik ben door 't Gesang der Kerke dikwils bewogen geweest tot tranen over mijne sonden. De Psalmen Davids brengen ook een heilige vreugde over de ziele: Men segt van de Musijke, datse den bedroefde vervrolijkt, dog dat is maer een ligt voorbygaende beweginge, die niet langer duert als 't geluid van de stemme of van de snaren. Maer de heilige Gesangen geven een herten-vreugde, die 't gemoed een vaste in-druk geeft: dewijle niet alleen een ydele wind des monds, ofte een gedreun der snaren daer by is, maer de wind des Heiligen Geestes, wiens tale de geestelijke Gesangen zijn: Men singt dan niet alleen met den geest, 1 Cor. 14. vers 15. maer selfs door den Geest. Dog insonderhed is in de heilige Gesangen een bysondere kragt der vertroostinge tegen alle vyanden, en in allerley nood. David vond daer in al sijn troost in sijn verdrukkingen, Ps. 119.54. Uwe instellingen zijn mijne Gesangen geweest ter plaetse mijner vremdelingschap. Als de Godzalige Cosumus vlugten moest, soo nam hy alleenlijk zijn Psalm-boek met hem. Gregorius Nyssenus seide; ô! hoe aengenaem en nuttige Med-gesel is David. Als Basilius in ballingschap moest gaen, soo song hy tot sijn vertroostinge den Ps. 24.1. De Aerde is des Heeren, &c. Als de Keiser Mauritius zijn Vrouw en kinderen voor sijn oogen sag vermoorden, en dat hy nu ook wierd belast sijn hals onder de bijl te leggen, soo strooste hy sig met dese woorden Davids Ps. 119.75. Ik weet Heere, dat uwe gerigten de geregtigheid zijn, dat dat ghy my uit getrouwigheid verdrukt hebt. De kerkelijke Historie verhaelt ons, als de Arrianen nu de deuren der Kerke hadden gesloten, en datse Basilium met de sijne daer in gevangen hielden: dat doe dese Godzalige lieden songen den Ps. 24. en dat op dese woorden, vers 9. Heft uwe Hoofden op, ghy Poorten, &c. de deuren der Kerke van selfs zijn open gegaen. Daer is een soet geval in de Historien van onse tijden aengeteikent. Een seker Gesand van den Keiser, reisende door Turkyen op Paesch-dag, hoorde in 't Veld een Boer singen een geestelijk Gesang van de Opstandinge Christi, in de Hoogduische tale: De Gesand verwondert zijnde dat hy dit in het Land der Turken hoorde, hield stil, trad van sijn paerd, en ging na den Boer op 't veld; hem vragende, hoe het by quam dat hy een Gesang van Christus song: Den Boer antwoorde, Ik ben een Christen
| |
| |
gevangen van de Turken, en ik sie geen middel om daer uit verlost te worden: Evenwel ik behoude het Christen geloove, en vertrouwe my op mijn Zaligmaker Jesus, en dewijle ik hier geen Predicatie hooren kan, soo onderhoude ik mijn geloove, en trooste my door de Gesangen die ik in mijn kindsche jaren onder de Christen heb geleert. De oude hadden dit woort dikwils in de mond, men singt sijn vyanden dood. Het is by verscheide voorval gesien. De Bisschop Theodolphus was gevangen geset van den Keiser Lodovicus Pius: als nu de Keiser voorby het venster van de Gevangenisse ging, soo song dese Bisschop een geestelijk Gesang, 't welk de Keiser soo beweegde, dat hy hem terstond vry uit liet gaen: my gedenkt, dat ik in de reisen van de Schipper Bonte-koe gelesen hebbe, dat hy, met een Wilde sittende in een Schuytje, bemerkt dat de Wilde van sin was hem te vermoorden, dog als hy luide begon tot God te singen, dat de Wilde van sin veranderde, en hem behouden aen land bragt. Ja het is meermaels gesien, dat de geestelijke gesangen groote kragt hebben gedaen tegen den Duivel, selve Lutherus had dit woord dikwils in den mond: Komt, laet ons singen tot spijt van den Duivel. Men segt dat de boose Geest een hater is van de Musijk: 't bewijs was in Davids Harpe, waer door hy de boose geest van Saul bedwong. Maer insonderheid zijn de geestelijke gesangen een regte hertsterckinge tegen de angsten des doods. Als de vrome Babilas na het Schavot ging, soo trooste hy sig met dese woorden, Ps. 116.7. Mijn ziele keert wederom tot uwe ruste, &c. Johannes Hus song. Psal. 31. als hy na het vyer geleid wierd: Paulus en Silas Lof-sangen songen, als sy haer dood-vonnis waren verwagtende. Ja onse Heere Jesus vond sijn troost in Davids Psalmen als hy nu na sijn dood spoedigde, Matt. 26.30. Als sy den Lof-sang gesongen hadde, gingen sy uit na den Olijf-berg, en sijn laetste woorden aen het Kruis waren uit Davids Psalm-boek gehaelt, Matth. 26.46. Mijn God, mijn God, waerom hebt gy my verlaten, uit Psal. 22.2. Ende sijn dood-stemme, Luc. 23.46. Vader in uwen handen bevele ik mijnen Geest, is gehaelt uit Ps. 31.6.
Dewijle dan de geestelijke gesangen soo groote vrugt geven voor ziel en lichaem, soo is ligtelijk af te nemen hoe verre vele menschen vervremt zijn van desen Geest der Heiligen. Het word by de Heidenen aengeteikent als wat won- | |
| |
ders in de nature, dat Accas, de Koning der Scyten, liever 't gebriesch van een Paert hoorde, als 't gespel van Musijke: Dat Democrates soodanig gespel maer hield voor een ydel beuselen: dat Philippus sijn Soon Alexander over sijn lust in singen en snaren-spel bestrafte. Het was by haer een spotwoord voor aerdsche verstanden.
Virem pro Cythara gaudet habere Midas.
Hy agt veel meer een flesch vol Wijn,
Als tong en snaer van Musicijn.
Sy verhaelden met veragtinge het seggen van Archidamus, die hoorende van yemand seggen, die Man is een goet Musicijn, daer op antwoorde, by ons is een goede Kok een goet Man. Maer het is meer verwonderens waerdig, dat onder Christenen soodanige Lieden gevonden worden, dewelke geen lust vinden in de Heilige Gesangen Israels. Julianus stopte sijn ooren toe, als hy een Psalm hoorde singen, alsoo zijn vele doof en onbeweeglijk als sy in maeltijden of in andere plaetsen een geestelijk gesang hooren: recht een Adderen gebroedsel, Matth. 3.7. Want gelijk de Adderen de ooren stopten voor de besweringe, alsoo sien dese Lieden de geestelijke gesangen aen, als een beswering tot uitdrijvinge van den ouden Adam diese niet gaerne quijt souden worden: ydele en ontugtige Lieden zijn haer vermaek, en alsse al van een Psalm of geestelijk gesang spreken, het geschiet spots-wijse, gelijk de Babyloniers tot de Joden schimpten, Ps. 137.4. Singt ons een van de Liederen Zions. Dog andere gedagten zijn by de Godsalige. Hoe hoog de geestelijke gesangen in agtinge zijn geweest by de Joodsche Kerke, blijkt uit de gesette ordre van Sangers voor den Gods-dienst, 1 Chron. 8.15, 16. David seide tot de Leviten, datse hare Broeders de Sangers stellen souden. Het was doe een gemeine opweckinge, Ps. 59.1. Komt laet ons den Heere vrolijk singen. De Joden vertellen dat den Ezel daerom van den Altaer is geweert, om dat, als Noach in de Arke den Heere loofde met gesang, waer onder de vogeltjes ook haer stemme lieten hooren, dat doe den Ezel met zijn luy bulken en schrappen met de voeten, hem verhinderde.
De geestelijke gesangen zijn so hoog geagt by de eersten | |
| |
Christen Kerke, dat men doe ter tijt op het veld, in de wnikels, op de ambagten gestadig geestelijke gesangen hoorde singen: Hierom hebben de oude Leeraers der Kerke veel geestelijke gesangen gemaekt, gelijk deselvige nog te vinden zijn in de Schriften van Ambrosius, Hieronymus, Prudentius, Lactantius, &c. De oude Leeraer Hieronymus maekte een gesang om de Regt-gevoelende vande Arrianen te onderscheiden: Waer in dese woorden stonden, Eere zy God den Vader, den Sone, ende den Heiligen Geest. 't Welk de Arriannen niet en wilden singen, om datse de Heilige Drie-eenigheid niet en erkenden, maer sy waren gewoon op dese woorden stil te swijgen, ofte veranderende deselvige aldus, Eere zy God en Vader door den Sone in den Heiligen Geest.
Niet allene de Leeraers der Kerke, maer ook selfs de Christen Keisers hebben groot werk gemaekt van geestelijke gesangen: Constantinus was wel gewoon selve Voor-sanger te zijn: Theodosius ging noit ten strijde, of hy song eerst met sijn Soldaten. Ja Theopheus heeft selve eenige gesangen gemaekt voor de Christenen, gelijk ook gedaen heeft Conradus de II. Ende om nog yet nader te seggen 't geen slaet op dat mijn oogmerk. Theodosius de Jonge, had de gewoonte, dat hy met sijn Vrouw, Suster en Kinderen, des morgens, des middags, en des avonts alle dagen geestelijke gesangen song. Carolus de Groot gaf ook dese last aen sijn Kinderen, en hy dulde niemand in sijn Hof, als die ten minsten de gewoonlijke gesangen des Godsdienst wel kende. Albertus IV. Hartog van Oostenrijk, was soo tot geestelijke gesangen genegen, dat hy van de Hovelingen een Monnik wierd genaemt.
Als ik dan alle dese redenen voor my hadde tot dit mijn oogmerk, nevens de last van Paulus, om niet alleen met de Psalmen Davids, maer ook geestelijke Liedekens, Col. 3.16. den Heere te singen: soo hebbe ik raedsaem geoordeelt, dese mijne Huis-gesangen ook UL. mede te deilen. Te meer, dewijle deselvige passen op yder Oeffeninge in mijn Huis-catechisatie, op dat door middel van een kort gesang, niet alleenlijk de Huisgesinnen gestigt mogen worden, maer ook op dat den korten in-houd van yder oeffeninge te beter in de memorie van de kinderkens werd in gescherpt: op dat alsoo yder Huis-gesin een dagelijksche Kerke zy, een afbeeldsel van het Hemelsche leven. Athanasius seide: Der | |
| |
Engelen werk is een gedurigen Lof-sang. Haer gesang over de geboorte Christi is genoeg bekend, ja de zalige worden aen Johannes vertoont, singende het gesang dat Moses hadde gemaekt, Apoc. 15.3. Augustinus, seide dat 'er niets op der Aerde was, 't welk het Hemelsche leven nader af-beelde, als een geselschap van vrome, die den Heere lof singen. Ende gevraegt sijnde, wat wy in den Hemel sullen doen? Antwoorde, Ons geheel werk sal wesen een gestadig Hallelujah. Gelijk dan David de gewoonte hadde, van driemaels des daegs zijn stemme God te laten hooren, Psal. 55.18. Soo is mijn wenschen, dat de Christelijke Huis-houders ook haer werk maken om met hare Kinderkens driemael daegs een kort gesang den Heere op te singen.
Ik ben niet besorgt geweest om een welgestelde stijl, of hoog-dravende woorden te gebruiken: maer ik heb maer op gemeinsaem digt agt geslagen, dewijle het gebruik moet wesen ook voor Eenvoudige en Kinderkens. De mensche is gewoon aen de snede van woorden, en aen de konst van digten sig soo te vergapen, dat hy op de saken selven geen agt geeft: het beste gesang is niet op de tonge, maer in het herte, Col 3.16. De geestelijke Musicijn bereid eerst sijn herte, Ps. 108.1. eer hy sijn snaren steld: Als 't herte niet wel is bereid, dan acht God het singen maer voor een getier, Amos 5.23. Ja Augustinus seid, God heeft meer lust in het bassen van Honden en in het loeyen van Koeyen, als in het gesang dat sonder beweginge des herten geschied. Een segt soetelijk van de Choor-gesangen der Papisten. Sy schreeuwen luide in de Kerken, maer sy worden niet gehoort in den Hemel, omdat sy meer met de tonge als met het herte singen. Een Christen moet een ander gesang maken als een levenloosen Orgel of Harpe. Justinus seide, het is de gewoonte der Christenen, de Gesangen duydelijk en eenvoudiglijk te gebruiken. Het IV. Concilie van Carthago belaste expresselijk aen de Voor-sangers: Siet, dat gy met der herten gelooft, 't geen zy met de tonge singt: Om dese redenen heb ik een gemeinsame en verstandiglijke stijl gebruikt, op dat yder een met syn verstand soude konnen singen, I Cor. 14.15. in beweginge des herten.
Ontfangt en gebruikt dan Christelijke Huis-houders, oock desen mijnen geringen arbeid: maekt van u Huis- | |
| |
gesinnen kleine Gemeinten, oeffent UL. in dit Hemelsche werk soo lange, tot dat gy werd over-geset om ook u toon te houden onder de Heilige in den Hemel, 't welk UL. alleen hertelijk toe-wenscht
UL. Dienst-bereiden Dienaer in Christo
Franciscus Ridderus.
|
|