| |
| |
| |
| |
| |
| |
[1]
‘Papa, Diana heeft jongen!’
Met die woorden vloog een slank meisje van ongeveer vijftien jaar onstuimig de kamer binnen, waar behalve de aangesprokene, diens vrouw en de dorpspredikant, nog een heer en dame met een volwassen zoon op bezoek waren.
Allen lachten en wendden zich naar het jonge meisje, dat nu zonder eenige verlegenheid verder uitweidde over de gewichtige gebeurtenis.
‘Er zijn er vier, papa,’ vertelde zij levendig, ‘en allemaal bruin, net als Diana. Toe, kom u ze eens zien, ze zijn zoo lief! De pootjes zijn van voren wit. Ik heb dadelijk eene mand gehaald, en mijn hoofdkussen er in gelegd, ze moeten toch warm liggen, de kleine dieren.’
Burgemeester Macket had den arm om zijne lieveling geslagen en streek haar het verwarde haar uit het gloeiende gezichtje; daarbij keek hij haar vol welgevallen aan, wat eigenlijk te verwonderen viel, want Ilse was erg slordig aangekleed, en had niet zoo behooren binnen te komen, vooral niet nu er vreemden waren. Zij had eene reeds dikwijls gewasschen, donkerblauw katoenen jurk aan, met een blouselijf en een lederen riem om het middel; die jurk zat waarschijnlijk heel gemakkelijk, maar was alles behalve elegant, en daarenboven op verschillende plaatsen gescheurd en gevlekt. De lompe, leeren laarzen, die onder het te korte kleedje uitkwamen, waren zoo bestoven, dat zij eer grijs
| |
| |
dan zwart leken. Maar mijnheer Macket scheen op die kleeren in het geheel geen acht te slaan, hij zag alleen de vroolijke, bruine oogen van zijn dochtertje.
Hij wilde juist opstaan om aan haar wensch gehoor te geven, toen zijne echtgenoote, een deftige dame met zachte en toch ernstige trekken, hem voorkwam. Zij trad naar Ilse toe, nam haar bij de hand, en zeide vriendelijk:
‘Ik heb je iets te zeggen, Ilse; ga een oogenblik mee naar mijne kamer!’
Ilse gevoelde aan den toon, waarop deze woorden gesproken waren, dat er niet aan verzet te denken viel. Onwillig volgde zij hare moeder in het aangrenzend vertrek.
‘Wat hebt u mij te zeggen, Mama?’ vroeg zij en keek mevrouw Macket uitdagend aan.
‘Niets anders, mijn kind, dan dat je je dadelijk moet gaan verkleeden. Je wist zeker niet, dat er gasten waren?’
‘O jawel, maar daar geef ik niets om,’ antwoordde Ilse kortaf.
‘Maar ik wel, Ilse. Het is mij niet onverschillig, als je je zoo slordig vertoont. Je bent nu geen kind meer, maar een jong meisje, dat haar fatsoen bewaren moet. Wat zal de jonge Schäffer van je denken; hij zal je uitlachen en den spot met je drijven.’
‘Die domme jongen!’ riep Ilse uit. ‘Het kan mij niets schelen, of die mij uitlacht. Ik lach ook om hem! Hij doet net alsof hij een heer is en gaat toch nog op school.’
‘Hij zit in de hoogste klasse van het gymnasium en is negentien jaar. Wees nu verstandig en ga je verkleeden.
‘Neen, - ik trek geen andere jurk aan, ik wil mij niet mooi maken!’
| |
| |
‘Zoo, maar dan verzoek ik je, of liever ik wensch bepaald dat je in je kamer blijft en daar het avondeten gebruikt,’ gaf mevrouw Macket zeer rustig ten antwoord.
Ilse beet zich op de onderlip en stampte heftig op den grond, maar zij zeide niets. Snel liep zij de deur uit en wierp die hard achter zich dicht. Boven in hare kamer liet zij zich op een stoel neervallen, steunde de ellebogen op de vensterbank en weende bittere tranen van boosheid.
‘O, hoe vreeselijk naar is het hier tegenwoordig!’ bracht zij snikkend uit. ‘Waarom heeft papa ook weer een vrouw genomen, - het was zoo veel, veel prettiger, toen wij met ons beiden waren! Alle dagen moet ik praatjes hooren over manieren en fatsoen, en ik wil geen dame zijn, ik wil het niet - al zegt zij het honderdmaal!’
Toen zij nog alleen was met haar vader, had zij werkelijk een veel vrijer en vroolijker leven. Niemand had over haar te bevelen, of durfde haar beknorren als zij iets verkeerds deed. Het leeren werd slechts als eene vervelende bijzaak beschouwd, en als de gouvernantes geen lust hadden zich naar den wil van hare leerlinge te voegen, dan moesten zij het veld ruimen. De eene of andere had zich wel eens over haar bij den heer des huizes beklaagd, en deze had zich wel eens vast voorgenomen een ernstig woordje met zijn kind te spreken, maar het was er nooit toe gekomen. Zoodra hij tegenover haar stond met een bestraffend gezicht, viel Ilse hem om den hals, noemde hem haar ‘eenigen, kleinen papa,’ hoewel hij een zeer lange, sterke man was, en kuste hem op mond en wangen. Wilde hij toch probeeren iets te zeggen, dan hield zij de hand voor zijn mond.
‘Ik weet alles wel, wat u zeggen wilt, en ik zal werkelijk
| |
| |
beter oppassen!’ met dergelijke beloften troostte zij haar vader - ach, en hoe gaarne liet hij zich geruststellen! Hij kon nooit in ernst boos worden op zijn eenig dochtertje, zijn alles.
Toen Ilse's moeder stierf, had zij hem het kleine, hulpelooze wezentje in den arm gelegd. Het meisje had dezelfde mooie, lachende oogen als de afgestorvene, en als zij hem aankeek, was het net alsof zijne lieve vrouw hem aanzag.
Lange jaren had hij alleen voor zijn kind geleefd. Toen leerde hij een dame kennen, wier zacht, verstandig voorkomen hem zoo boeide, dat hij haar als zijn tweede vrouw zijne woning binnenleidde.
Mevrouw Anne kwam met het vaste voornemen om voor zijn kind eene trouwe liefderijke moeder te zijn, en haar het gemis harer mama zooveel mogelijk te vergoeden; maar iedere hartelijke poging van haar kant stuitte af op Ilse's koppigheid. Reeds een jaar had dit zoo geduurd, en nog was het haar niet gelukt Ilse's liefde te winnen.
De gasten bleven het avondmaal gebruiken op Moosdorf, zoo heette het groote buiten van burgemeester Macket. Toen de tafel gedekt was en allen zaten, vroeg mijnheer Macket waarom Ilse niet kwam.
Mevrouw Anne stond op en schelde, en beval de dienstbode de jonge juffrouw te roepen.
Ilse zat nog in dezelfde houding bij het venster. Zij had de deur op slot gedaan en liet de meid langen tijd kloppen en roepen, eer zij besloot den sleutel om te draaien.
‘U moet beneden komen, juffrouw, uwe mama heeft het bevolen,’ zeide Kathrine, met een sterken klemtoon op dat ‘moet’ en ‘bevolen.’
| |
| |
‘Ik moet!’ riep Ilse, ‘maar ik wil niet! Zeg dat aan mama!’
‘Jawel,’ zeide Kathrine, zeer voldaan over dit antwoord, want zij was er ook volstrekt niet op gesteld geweest, dat er eene nieuwe mevrouw in huis kwam om een einde te maken aan de gulden vrijheid, ‘ja, ik zal het zeggen. U hebt wel gelijk, dat eeuwige commandeeren, wanneer men zelf oud genoeg is, is vrij vervelend, en vooral, als er vreemden bij zin.’
Zoo ging zij naar beneden en bracht Ilse's boodschap woordelijk over.
De heer Macket keek zijn vrouw verlegen aan, maar deze antwoordde bedaard: ‘Ilse is niet heel wel, lieve man, zij klaagde over hoofdpijn. Kathrine heeft hare boodschap niet goed overgebracht.’
De aanwezigen begrepen dadelijk, dat dit slechts eene uitvlucht was, alleen mijnheer Macket nam het in ernst op, en vroeg bezorgd:
‘Zullen wij den dokter laten halen?’
Het antwoord op die vraag gaf Ilse zelf; zij bewees hun namelijk, dat zij geen dokter noodig had. Onder vroolijk gelach dreef zij een hoepel over het groote grasperk, en schaterde het uit van pret. wanneer Tyras, de jachthond, dien tevergeefs trachtte tegen te houden, en telkens een gehuil van teleurstelling aanhief.
Het gelaat van mijnheer Macket helderde geheel op bij dezen aanblik. Hij stond op, en begaf zich naar de openstaanden tuindeur, en was juist op het punt Ilse te roepen. toen zijne vrouw hem daarvan terughield.
‘Laat haar aan haar lot over, lieve man,’ vroeg zij smee- | |
| |
kend, en vervolgde tot hare gasten: ‘Het spijt mij, dat ik nu door Ilse's gedrag genoodzaakt word, de volle waarheid te zeggen.’
En zij vertelde het kleine voorval zoo vergoelijkend mogelijk. Er werd over gelachen, en de heer von Schäffer beweerde dat er meer in die kleine zat en dat zij eigenlijk een jongen had moeten zijn. Zijne echtgenoote zeide niet veel, zij vond zulk een wild meisje iets ontzettends, en noemde haar op den terugweg een ‘enfant terrible.’
Toen de gasten weggereden waren, bleef de predikant nog over. Dit was een verstandig, welwillend man, die heel veel van Ilse hield, omdat hij haar gedoopt en aangenomen had, en haar onder zijne oogen had zien opgroeien. Sedert het vertrek der laatste gouvernante zorgde hij ook voor haar onderwijs.
Er trad nu eens bijna pijnlijke stilte in, want alle drie de aanwezigen hadden iets op het hart en niemand wilde graag het eerste woord zeggen. Mijnheer Macket rookte, mevrouw zat ijverig te naaien, dominee Wollert liep de kamer op en neer en zag er ernstig en nadenkend uit. Eindelijk bleef hij voor den burgemeester staan en zeide:
‘Het helpt niet, beste vriend, het hooge woord moet er uit. Wij kunnen het niet langer aanzien met dit bandelooze kind, wij moeten bekennen, dat zij ons over het hoofd gegroeid is.’
De burgemeester zag den predikant verbaasd aan. ‘Hoe meent gij dat?’ vroeg hij, ‘ik begrijp het niet.’
‘Ik bedoel,’ ging deze voort, ‘dat het tijd wordt om Ilse naar eene kostschool te zenden.’
‘Hoe? Naar een kostschool? Maar waarom, ze heeft toch
| |
| |
geene misdaad begaan!’ riep mijnheer Market verschrikt.
‘Neen, dat gelukkig niet!’ antwoordde dominee Wollert glimlachend, ‘maar een pensionaat is ook geene strafinrichting. Hoor mij nu eens rustig aan,’ vervolgde hij, en legde zijne hand op den schouder van zijn vriend, toen hij zag, dat deze op het punt was driftig uit te varen. ‘Gij weet, dat ik veel van Ilse houd, en dat ik slechts haar welzijn op het oog heb; welnu, ik heb ernstig over de zaak nagedacht en ben tot het besluit gekomen, dat uwe vrouw en gij en ik haar met ons drieën niet kunnen opvoeden. Zij trotseert onze macht eenvoudig, wat moet daarvan worden! Daareven heeft zij weer een schitterend voorbeeld van hare tuchteloosheid gegeven.’
De burgemeester trommelde met de vingers op de tafel. ‘Daar zal ik haar natuurlijk voor straffen,’ zeide hij, ‘maar zoo heel erg kan ik het niet vinden. Lieve hemel, Ilse is jong, nog half een kind, en een kind moet uitrazen. Waarom zal men een overmoedig meisje zoo streng houden en haar met alle geweld naar een kostschool zenden? Wat komt het er op aan, al slaat zij eene enkele maal buiten den band? Het verstand komt niet voor de jaren! Wat zeg jij er van, Anne,’ wendde hij zich tot zijne vrouw, ‘je denkt er over evenals ik, niet waar?’
‘Een jaar geleden, toen ik hier in huis kwam, dacht ik er wel zoo over,’ antwoordde zijne vrouw, maar nu is mijn oordeel veranderd, en geef ik onzen vriend, den predikant, gelijk. Ilse is zeer moeilijk op te voeden, al heeft zij nog zulk een goed hart. Hoeveel moeite ik mij ook geef, ik weet werkelijk geen raad met haar. Gewoonlijk doet zij juist andersom als ik het zeg. Vraag ik haar, hare thema's te
| |
| |
maken, dan doet zij meestal, alsof zij mij niet verstaan had, of zij neemt hare boeken lusteloos op, gooit ze op de tafel, gaat er voor zitten, maar doet allerlei andere dingen. Na een poosje staat zij op en weg is zij! Er helpt niets aan, geen vriendelijke woorden, geen gestrengheid, zij wil niet! Vraag het maar eens aan den dominee, hoe weinig kennis zij nog bezit, hoe zij soms zelfs nog spelfouten schrijft.’
‘Wat komt dat er op aan voor een meisje!’ zeide de heer Macket, opstaande. ‘Zij behoeft geen geleerde te worden; als ze een brief kan schrijven, en de tafels van vermenigvuldiging kent, weet zij genoeg.’
De predikant glimlachte. ‘Dat kan u geen ernst zijn, mijn waarde. Je zoudt het alles behalve prettig vinden, als men uwe dochter een dom meisje noemde! Ilse heeft een heerlijken aanleg, de lust om te leeren alleen ontbreekt haar. Maar die zal komen, zoodra zij met jonge meisjes van haar leeftijd omgaat. Als zij anderen ziet werken, zal dat hare eerzucht prikkelen, en zal zij zich inspannen om niet achter te blijven.’
Mijnheer Macket voelde wel, dat er veel waars in deze opmerking school, maar hij wilde het niet toegeven, want de gedachte van zijn kind te scheiden was hem onverdraaglijk. Haar niet dagelijks te zien en te hooren, dat zou zijn, alsof de zon uit zijn leven weggenomen werd.
Mevrouw Anne begreep wat er in haar man omging; hartelijk ging zij naar hem toe en greep zijne hand.
‘Je moet niet denken dat ik hard ben, Richard, als ik het voorstel van onzen vriend goedkeur. Ilse staat nu op de grens tusschen kind en jong meisje, nog heeft zij tijd het verzuimde in te halen en haar bandelooze natuur te leeren
| |
| |
beteugelen. Gebeurt dat niet, dan vrees ik dat zij iets onvrouwelijks krijgen zal; zou dat niet vreeselijk zijn?’
Hij hoorde nauwelijks wat zij zeide. ‘Gij wilt haar opsluiten,’ sprak hij, ‘maar dat houdt zij niet uit, dat weet ik. Laat haar eerst nog wat ouder worden, dan is het tijd genoeg haar weg te sturen.’
Daar kwamen de beide anderen tegen op; zij beweerden dat het geen dag langer uitgesteld mocht worden, als eene kostschool nog iets zou uitwerken.
‘Ik zou wel een uitstekend pensionaat weten in W.’ vertelde dominee Wollert. ‘De directrice er van ken ik, het is een voortreffelijk mensch. Behalve het pensionaat, dat onder hare leiding zeer in bloei toegenomen is, heeft zij een druk bezochte dagschool. Ilse zou daar het beste onderricht ontvangen en de meest liefdevolle verpleging vinden. En de natuur is er zoo prachtig! Het plaatsje ligt rondom in de bergen, en de lucht...’
‘Ja, ja,’ viel mijnheer Macket hem ongeduldig in de rede, ‘ik geloof dat alles graag! Maar laat mij tijd om er over te denken, dring nu niet verder bij mij aan. Zulk een gewichtig besluit kan niet zoo plotseling genomen worden.’
Het gebeurde evenwel spoediger dan hij meende.
Den volgenden morgen, in de vroegte, trof de burgemeester zijn dochtertje aan, terwijl ze juist op het punt was mee naar het land te rijden, om het hooi te helpen inhalen. Ilse had zich door den koetsier op een der paarden laten zetten; daarna sprong deze zelf op den wagen en nam de teugels in de hand.
‘Goeden morgen, papaatje!’ riep zij hem reeds uit de verte toe, ‘wij gaan naar het weiland, het hooi moet naar
| |
| |
binnen; de opzichter zegt, dat wij tegen den middag een onweer krijgen. Ik ga mee helpen opladen!’
De vader had vandaag niet zooveel pleizier als anders aan zijn kind, hij dacht aan de woorden zijner vrouw. Ilse leek op dit oogenblik meer op een wilden jongen dan op een jong meisje, zooals zij daar zat op het hooge paard, een been aan iederen kant. De korte blauwe jurk bedekte hare voeten niet, zoodat er lompe, leeren laarzen uit te voorschijn kwamen en nog een stuk van de bonte kousen. De indruk, dien zij maakte, was alles behalve bevallig.
‘Ga er af, Ilse,’ zeide Mijnheer Macket, terwijl hij haar naderde, om haar bij het afstijgen te helpen, ‘je moet nu eerst je werk maken, versta je, in plaats van naar het land te rijden.’
Het was de eerste maal in haar leven dat de vader op deze wijze tot haar sprak. Zij keek hem hoogst verwonderd aan, maar maakte volstrekt geen aanstalten om zijn bevel te gehoorzamen. Zij sloeg de armen over elkander en begon hartelijk te lachen.
‘Ha, ha, ha, ha! Werken moet ik! O lieve, kleine papa, hoe komt u toch op zulk een grappigen inval! Zet nu niet zulk een boos gezicht! Weet u, hoe u er op het oogenblik uitziet? Precies mademoiselle, och hoe heet ze ook, de laatste papa, als ze boos was! ‘Juffrouw Ilse, ga naar je kamer, mais tout-de-suite. Heb je mij verstaan?’ Daarbij fronste zij de wenkbrauwen en sperde de oogen wijd open - ‘zoo,’ en zij probeerde het na te doen. ‘O, dat was zoo komisch! Nu, dag papaatje, tegen het ontbijt ben ik weer terug!’
Zij zond hem een kushand toe, lachte schelms en voort ging het in vollen draf naar de weide.
| |
| |
De heer Macket schudde het hoofd; voor het eerst zag hij Ilse's toekomst donker in, en de gedachte haar naar een kostschool te zenden schrikte hem minder af dan gisteren. Zoo juist had zij hem het bewijs gegeven, dat zij ook hem niet gehoorzaamde, en hij moest zich zelven bekennen, dat dit het gevolg was van zijne te groote toegevendheid.
Hij ging naar de eetzaal en van daar naar de met wilden wingerd begroeide veranda, die zich langs de voorzijde van het huis uitstrekte. Zijne vrouw wachtte hem aan de ontbijttafel.
Tegen zijne gewoonte was hij weinig spraakzaam. ‘Is je iets onaangenaams gebeurd?’ vroeg mevrouw Anne, terwijl zij hem een kop koffie overreikte.
‘Neen,’ antwoordde hij, ‘dat niet.’ Hij wachtte een oogenblik, alsof het hem eenige inspanning kostte, en vervolgde toen: ‘Ik heb je een voorstel te doen, of liever gezegd, ik moet je mijn besluit meedeelen, omtrent ons gesprek van gisteren. Den eersten Juli gaat Ilse naar de kostschool.’
‘Meen je het in ernst?’ zeide zij met een vragenden blik.
‘In vollen ernst,’ herhaalde hij, ‘zie je kans tegen dien datum alles voor hare afreis in orde te hebben? Het is vandaag de twaalfde Juni.’
‘O ja, dat kan best: maar lieve Richard, heb je dat besluit niet te overijld genomen? Zul je er geen berouw over hebben? Laat Ilse dezen zomer nog hare vrijheid genieten, en zend haar eerst in den herfst weg. Het afscheid zal haar dan minder zwaar vallen.’
‘Neen, geen verandering in het plan,’ zeide hij, want hij vreesde dat een langer uitstel hem zou doen wankelen, ‘het blijft er bij - den eersten Juli gaat zij naar school.’
| |
| |
Na eenige uren keerde Ilse vroolijk en wel met gloeiende wangen en geheel met hooi bestrooid naar huis terug, en vertoonde zich, zoo slordig als zij was, op de veranda.
‘Daar ben ik,’ riep zij vergenoegd, ‘ben ik lang weggebleven? Ik kan u verzekeren. papa, het hooi is prachtig! Geen druppel regen heeft het gehad, u zult er pleizier aan hebben. De opzichter vindt, dat het in geen jaren zoo goed geweest is.’
‘Laat het hooi nu met rust,’ antwoordde de heer Macket, ‘en luister naar wat ik je te zeggen heb.’
Hij sprak op ernstigen toon; het viel hem niet gemakkelijk haar met zijn voornemen bekend te maken, terwijl zij volstrekt geen acht sloeg op zijne stemming, en alleen oog had voor den welvoorzienen disch.
‘Zal ik eene boterham voor je maken?’ vroeg mevrouw Anna vriendelijk, maar Ilse dankte.
‘Ik zal het wel zelf doen,’ zeide zij, nam het mes en sneed een dik stuk roggebrood voor zich af. De boter smeerde zij er dik op, voegde er toen nog een stuk worst bij en begon smakelijk te eten, beurtelings een hap van het een en van het ander. Zeer onbetamelijk leunde zij daarbij achterover in haar stoel en hield de voeten ver voor zich uit, over elkander geslagen.
‘U wou me iets zeggen, papaatje,’ riep zij met een vollen mond, ‘vooruit nu maar er mee, ik ben erg nieuwsgierig.’
Hij draalde even met het antwoord, nog was het niet te laat, nog kon hij op zijn besluit terugkomen - hij overlegde een oogenblik en bijna had bij het gedaan, maar hij bedwong zich en deelde Ilse, zoo kalm mogelijk, zijn plan mede.
Had hij gerekend op een stormachtig verzet van haar
| |
| |
kant, dan had hij zich volkomen vergist. Wel bleef het brood haar feitelijk in de keel steken van schrik en verbazing, maar zij wist zich te beheerschen tegenover hare moeder. Voor geen geld in de wereld mocht deze bemerken, hoe vreeselijk zij het vond haar tehuis, haar vader vooral, te verlaten, want natuurlijk ging dit geheele plan van haar uit. Papa - neen, nooit zou die haar weggestuurd hebben!
‘Welnu, je zegt niets?’ vroeg mijnheer Macket, ‘je hebt misschien zelve reeds begrepen, mijn kind, niet waar, dat je nog veel moet leeren, nog veel hebt in te halen?’
‘Niets heb ik begrepen!’ barste Ilse plotseling los, ‘uzelf hebt mij dikwils genoeg gezegd, dat een meisje niet zooveel behoeft te leeren, dat ze maar dom worden door het vele studeeren! Ja, dat hebt u gezegd, papa, en nu is het opeens heelemaal veranderd. Nu moet ik op de schoolbanken zitten, tusschen andere meisjes en leeren tot ik er hoofdpijn van krijg. Maar het is goed, ik wil ook weg, ik verheug er mij al tegen. Was het maar de eerste Juli!’
En zij stond haastig op, wierp de rest van haar ontbijt op de tafel en snelde naar hare kamer; daar eerst kwamen de tranen te voorschijn, die zij tot nu toe met moeite ingehouden had.
Mevrouw Anne zou het kind gaarne gevolgd zijn, zij voelde wat er in het jonge hart omging, maar zij wist zeker, dat Ilse hare vriendelijke woorden niet zou willen aanhooren; zij ging dus niet en hoopte op den tijd, waarin Ilse's goed hart den weg naar hare moederlijke liefde zou vinden.
|
|