Vreugde-bergh, bestaende in nieu-iaers en kars-gesanggen, ziel-suchten, en andere opmerckende deuntjes (tweede deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– AuteursrechtvrijStem: Fortuyn ghy doet mijn sinnen. Ofte, Wilhelmus van Nassouwen.1. Myn Eva wil niet rusten;
Maer blijft al eens ghesint,
| |
[pagina 128]
| |
Tot ongebonden lusten
En wat het Vleys bemint:
Sy raedt, ick soud’ mijn leven,
Mijn fiere jonge Ieucht
Tot wellust over-geven,
En dienen van de vreucht.
2. Wat soud’ ick dan gewinnen,
Als ick haer loopen liet?
Een knagend’ hert van binnen,
En enckel Ziel-verdriet:
’t En kan geen vreuchde baren
Dat bot ter Hellen stoot:
Maer eeuwigh qualijck varen:
| |
[pagina 129]
| |
Want sonde baert de doot.
3. Ick kan het wel versinnen
Hoe dat het dient gestelt:
Maer ick gevoel van binnen
Wat my doch dickmael quelt,
Het stuck is soo ghelegen,
En ick vind’ dit in my,
Als ick het goed’ wil plegen
Light my dat quade by.
4. Ick heb een recht vermaken
In Godes Wet en Woort,
Mijn oogen konnen braken
En tranen brengen voort:
| |
[pagina 130]
| |
Wanneer ick kom te lesen
Wat my geboden wort,
En als ick denck in desen
Hoe veel ick koom te kort.
5. Maer ’t Boeck is nau gesloten,
En ’t lesen af-gedaen,
Daer komen gantsche Vloten
En troupen voor my staen
Van allerley gedachten,
Die my, door schijn van lust,
Noch dickwils halve nachten
Af-houden van mijn rust.
6. ’t Quaet, dat mijn sinnen haten,
| |
[pagina 131]
| |
Neem ick soo dickwils voor
Om eeuwigh na te laten,
Te geven gheen gehoor:
Maer eer de Sonne-stralen,
Ia selden noch soo langh,
In Chetijs schoot gaen dalen,
Singh ick mijn oude sangh.
7. Och! Dat ick was ontbonden
Van dit ellendigh lijf,
Dat niet en soeckt als sonden,
En sondight tijdt-verdrijf;
Of woudje my dat geven
Die d’Hoogste zijt genaemt,
| |
[pagina 132]
| |
Ick wensch te mogen leven
Gelijck het my betaemt.
|
|