Vreugde-Bergh, bestaende in ziel-suchten, bruylofts-gesangen, en stightelijke vermakelijkheden (eerste deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Stem, Psal. 103.1. Ik ben in God mijn Schepper wel te vreden,
Die Hemel, Aard’, en alles hier beneden
Uyt niet gemaakt en wijss’lijk heeft gebouwt,
Die door sijn macht en wonderlijck besturen
Dit groote Rond’, en alle Creaturen,
Gelijk als met sijn handt noch onderhoudt.
2. Ia soo bestuurt, dat goed en quade Iaren,
Dat loof en gras, gesontheyt, qualijk varen,
Dat regen, drooght’, tempeesten over ’t Landt,
| |
[pagina 50]
| |
Ook spijs en drank, armoed’ en rijkke dingen,
En wat het zy, niet by geval indringgen:
Maar komen van sijn vaderlijkke handt.
3. Wat nuttigheyt sal ons die kennis geven?
Dat Godt dit al gemaakt heeft, en daar neven
Noch onderhoudt door sijn Voorsichtigheyt.
Eerst dat wy zijn in tegenspoedt geduldigh
En dankbaarheyt te doen ons kennen schuldigh,
Wanneer ons Godt doorvoorspoedt hene leyt.
4. Dat ook in al wat ons mach over-komen
Den sterkke’ hoop en toevlucht werd’ genomen
Tot onse Godt en Vader meer dan al.
Verseekkert dat geen schepsel ons sal scheyden
| |
[pagina 51]
| |
Van sijne liefd’: maar dat die tusschen beyden
Gelijk sy is, bestendigh blijven sal.
5. Al quamen ons veel duysenden omringen,
Al wilden ons tien duysende’ bespringen,
Wat soud’ het zijn: Want tegen sijne wil
Soo konnen sy haar roeren noch bewegen,
Sijn stercke handt die bindt haar, daer-en-tegen
Wy sien op hem en zijn in hope stil.
|
|