tante de zaal; zijzelve ging per tram naar de De Hazen, om die te waarschuwen, en Bernard en ik vertrokken, ook per tram, weer naar huis. Wij begrepen wel, dat tante niet onmiddellijk terugkomen zou, dus maakten wij het ons in de voorkamer comfortabel. Ik schonk thee, en Bernard presenteerde wafels, die heel goed te eten waren. Bernard raakte aan het praten over zijn beroemde voorvaders; hij zelf wil ook studeeren in de oude talen, en hij declameerde pedant:
Arma virumque cano Troiae qui primus ab oris...
het begin van de Aeneïs, wat ik, tot zijn onuitsprekelijke verbazing, onmiddellijk vertaalde door:
'k Zing van den strijd en den man, die het eerst van de kusten
Hij wist niet, en ik vertelde 't hem natuurlijk niet, dat ik den vertaalden Aeneïs in mijn kastje heb staan, en er dikwijls in lees, zooals ook in de Odyssee en de Ilias, om nooit met den mond vol tanden te moeten staan, als Bernard zijn kennis aan 't luchten is.
O, ja, Bernard (als hij 't ooit wordt!) zal een echte, goede professor zijn. Hij gaat te Leiden wonen, als hij studeert, in het oude huis van zijn Moeder's ouders, op het Rapenburg; tante gaat mee, wat hij natuurlijk erg prettig vindt. Hm! hm! ik zie nóg zijn gezicht, toen tante op een zinspeling van hem omtrent op kamers wonen, schamper ten antwoord gaf: