| |
| |
| |
[Deel 1]
Eerste hoofdstuk.
I.
Ze waren, met hun beiden alleen, in de suite. Carla zat in een hoog-gerugden leunstoel voor den haard; haar handen lagen losjes in haar schoot, en haar oogen waren zóó diep neer-geslagen, dat zij gesloten schenen. Frans wandelde heen en weer, met één hand in zijn zak en met de andere nu en dan den sigaar uit zijn mond nemend, om de asch daarvan af te stooten, of ook soms om een rookwolk uit te blazen. Van de serre, waar een enkele gas-vlam de duisternis weg-hield, liep hij langzaam, als peinzend, door de helder-verlichte suite, naar den schemerigen, slechts door een staan-lamp flauw-beschenen salon; daar keerde hij zich dan om en ging weer denzelfden weg. Van uit de aangrenzende eetkamer drong het tafel-afnemen-gedruisch door tot hier; ze wachtten beiden tot het gedaan zou zijn. Zij hoorden de bladen in de tafel schuiven, de kachel | |
| |
vullen, en toen de deur der kamer sluiten. Het was stil.
Frans legde zijn sigaar weg, streek zich over het haar, en ging naar Carla toe; hij sloeg, zich tot haar voorover-buigend, zijn arm om haar heen.
- Schatje?
Zij sloeg haar oogen op, en hief glimlachend haar gelaat naar hem toe.
- Frans?
- Waar denk je aan?
- Ach, aan niets.... zei ze, en liet droomerig haar hoofd weer zinken, aan niets....
Hij zette zich op de zij-leuning van haar stoel, en trok haar in zijn armen. En met zijn rechterhand haar hoofdje houdend aan zijn borst, vroeg hij haar zacht:
- Ook niet aan morgen?
Hij voelde, dat haar wang begon te gloeien, maar zij antwoordde niet.
Hij legde zijn hoofd tegen het hare aan, herhalend:
- Ook niet aan morgen?
- Ach, zei ze, en haalde even haar schouders op.
- Liefje.... liefje.... wat is er nu? Maakt die gedachte jou dan ook niet gelukkig, zooals die mij gelukkig maakt? Zeg, Carla.... Carla, dan.... M'n liefje, wat is er nu?
Ze richtte zich op en sloeg haar armen vast om zijn hals.
- O, Frans.... Frans.... Heb je je niet vergist, - ben ik 't, die je liefhebben kan.... heb je me lief, heb je me lief.... Frans?
| |
| |
- Zoo innig, zoo vast, zoo onvergankelijk.... zei hij. Ik heb je lief, eindeloos, - eindeloos heb ik je lief, - er is niets voor mij buiten jou, ik zie niets meer, ik voel, ik wil niets meer, dan jou, jou alleen.... m'n schat.... m'n alles.... ik heb je lief....
- Ik heb jòu lief, fluisterde ze. Ik heb jou zoo lief.... O, Frans, ik smeek je: blijf van me houen, blijf van me houen, ik smeek 't je.... Laat me nooit alleen, laat me nóóit over aan mezelf.... zal je dat niet?.... O, Frans, beloof me: zal je dat niet?
- Nooit, zei hij plechtig-verzekerend, nooit.... Nooit zal je vergeefs vragen om troost, als je die noodig hebt, of om hulp, om raad, of om steun.... Ik zal àltijd bij je zijn.... Ik zal je opbeuren, als je droevig ben, je vroolijk maken, als je treurt.... ik zal met je lachen en schertsen, en vriendelijk met je praten.... ik zal alles, àlles doen, ik zal alles zijn, wat je maar verlangen kan, zoodat je eindelijk, in volle oprechtheid, zeggen zal: ik ben gelukkig.
- Dat kan ik nù al zeggen, zei ze, met haar stillen glimlach, en greep zijn hand.
- Heusch, kindje, heusch, is dat zoo? vroeg hij verheugd, en nam haar hoofd in zijn beide handen, en kuste haar. Is dat zoo? Wat vind ik dat verrukkelijk, dat je dat zegt, uit je zelf! Is 't werkelijk, werkelijk waar? Voel je je gelukkiger, sinds je mij hebt?
- Heelemaal.... héélemaal gelukkig voel ik me.... Je maakt me zoo gelukkig, Frans.... O, als ik maar wist, als ik maar zeker wist, dat ik jou ook op den | |
| |
dúúr gelukkig maken kan, dat ik je later niet zal tegen-vallen, dat je me altijd, àltijd zal kunnen blijven liefhebben, zooals je nù van me houdt.... o, Frans!....
- O, m'n liefje, m'n schat.... natuurlijk zal ik dat, dat voel ik, dat weet ik.... Ik zal je tot m'n dood toe liefhebben, - en nog daarnà, als er iets meer dan dit leven bestaat.... Eeuwig, eeuwig heb ik je lief, en m'n liefde zal altijd even groot en sterk en innig zijn.... Ik zal uitsluitend, absoluut en uitsluitend bestaan voor jou.... hoor je dat, lieveling? voor jòu alleen.
Zij vlijde zich zwijgend dichter tegen hem aan.
- O, dat ik jou gevonden heb, begon hij weer, dat ik jòu heb mogen ontmoeten, schat! O, dat stemt me zoo rustig, zoo gelukkig, dat doet me zoo op de toekomst vertrouwen. En dat je met mij wil zijn, je heele leven lang, - dat je je aan mij wil geven, - daar ben ik je zoo dankbaar voor!.... En ik beloof je.... ik beloof je, je zal er nooit spijt van hebben, dat je je aan mij gegeven hebt....
Liefkoozend streelden zijn vingers haar voorhoofd en haar wang.
- Ik had géén ander dan jou kunnen liefhebben, Frans.... zei Carla zacht Want jij ben juist zóó, als ik gewenscht hebben zou, dat je was.... En omdat je ben, zooals je ben, omdat je doet, zooals je doet, dáárom houd ik zoo van je, - zoo onuitsprekelijk en alles te boven gaand en voor àltijd....
- En ik, lieveling.... met niemand had ik ooit | |
| |
gelukkig kunnen zijn, dan met jou alleen, met niemand, niemand, dat verzeker ik je....
Een plotselinge, bruuske beweging van haar verschrikte hem.
- Wat heb je, liefje? vroeg hij. Waarom doe je zoo? Toe, zeg me, waarom doe je nu zoo ineens? Kom, kindje, kom, vertel 't me....
Ze wendde haar hoofd van hem af, en zei, met iets koel-afwijzends in haar toon:
- Dat bèn je immers geweest....
- Wat ben ik geweest? Wàt ben ik geweest, zeg je?
Ze wendde haar hoofd nog meer van hem af.
- Gelukkig met 'n ander....
Hij fronsde zijn wenkbrauwen.
- O, is 't dàt weer.... zei hij, met een zucht, terwijl hij even onbeweeglijk zitten bleef. Maar kind! Hòe dikwijls heb ik je nu al gezegd, dat je ongelijk hebt.... dat je me onrecht doet, door daar aldoor aan te denken en over te spreken.... Je vergist je.... Ik ben niet gelukkig geweest.... nóóit zoo gelukkig als nu.... en vóór ik jou kende, wist ik niet, wat liefde was, dat zweer ik je! Ik vind 't zoo droevig, dat je je, wat ik ook zeg of beweer, maar aan je eigen gedachten vast blijft houen, en daar niet van af te brengen ben.... En dat je daar nu juist vanavond weer over begint, dat bewijst, dat je d'r heelemaal mee vervuld ben, en d'r eigenlijk àldoor aan denkt.... En dàt is zoo treurig, - want 't is absoluut onnoodig, dat heb ik je al zoo dikwijls gezegd.... zonder reden geef je je-zelf en mij zoo'n verdriet....
| |
| |
- Ik kan 't niet helpen.... ik kan er niets aan doen....
- Ja, dat kan je toch eigenlijk wèl.... Je hòeft ons beiden niet zoo te plagen, dat weet je héél goed.... Carla, kindje, waarom doe je dat toch?
Haar lippen en haar oogleden trilden, hij zag, dat ze slechts met moeite haar tranen bedwong.
- 't Zal wel beter worden, zei hij hoopvol, als we maar eerst altijd samen zijn.... Dan zal je wel zien, dat ik heelemaal aan jou toebehoor, dat er zelfs geen zweem van 'n gedachte aan 'n ander in me opkomen kan. Dan zal je wel geruster worden, als je zoo van nabij de waarheid ziet.... je kent me nu nog niet.... dat moet allemaal later komen.
- Frans, zei ze zacht. Ik zou zelf zoo graag willen, dat ik anders was, maar ik kan niet.... Ik strijd er tegen, heusch, ik strijd er àldoor tegen, maar 't gaat niet, 't helpt niet, ik kan er niets tegen doen....
- We zullen d'r later wel samen tegen strijden, en zien, of we 't niet overwinnen kunnen, zei hij, en drukte haar tegen zich aan.
- O, Frans, zei ze, ben je niet boos? Ach toe, wees niet boos op me.... Ik zal heusch m'n best doen, om je d'r niet meer mee te hinderen.... Ik zal 't wel onderdrukken, telkens als 't in me opkomt, en dan zal 't wel voor goed verdwijnen, langzamerhand....
- Natuurlijk, liefje, dat gaat immers vanzelf? Je zal zien, ik zeg je, als we maar eerst eenmaal getrouwd zijn, dan krijg je heel andere inzichten in | |
| |
alles, dan verandert alles zoo.... Geloof me, alles komt terecht, - kom, lach nu maar weer.... ze mochten straks 's denken, dat d'r heel wat tusschen ons was geweest.... En dat is er toch niet, hè?
- Nee, zei ze, gelukkig niet, en ze glimlachte hem toe, hoewel nog met tranen in haar oogen. Je ben zoo goed, Frans.... Ach, heb toch geduld met me, heb toch geduld met me.... zal je dat, àltijd?
- Lieveling, zei hij, haar op het voorhoofd kussend, vertrouw je maar aan me toe, hoor, vertrouw je maar aan mij toe.... O, je zal zien, je zal zien, hoe goed alles gaat....
Zij bleven een poosje zitten, zwijgend. Frans had zijn arm om haar hoofd gelegd, en zij leunde daarin, rustig, met gesloten oogen. O, zij vond het zoo heerlijk, zóó samen te zijn.... zonder veel spreken en zonder veel bewegen.... heel stil.... met, diep in haar, het vreugdig gevoel harer eigene liefde en het veiligheid-gevend besef van de zijne....
Hij streelde met zijn andere hand haar vingers, die hij vast gevangen hield, en bukte zich soms, om zijn wang te leggen tegen haar zachte haar, of om haar op haar voorhoofd te kussen.... Hij had haar zoo lief, zijn mooie lieveling, - ze was zoo aanhankelijkzacht, zoo steun-behoevend, scheen het hem toe, dat zijn liefde, véél meer dan op hartstochtelijk verlangen, op oneindige teederheid was gegrond....
Een geluid in huis deed haar zich haastig oprichten, met een blos.
- Daar komen ze, Frans.
Hij boog haar hoofd achterover, en kuste haar | |
| |
innig op haar mond. Toen hij haar los-liet, lag er een gloeiend rood over haar wangen verspreid; hij lachte, en knikte haar vriendelijk-vertrouwelijk toe. Bij de groote tafel in het midden zette hij zich neer, strikte snel de bandjes van de lees-portefeuille los, en nam een illustratie, om zich een houding te geven.
Mevrouw van Wassenaar en haar zuster, mevrouw van Heyningen, kwamen binnen, na het genieten van hun siësta na het diner. Beiden waren zij slank en fraai van gelaat, beiden, ondanks den zestigjarigen leeftijd, nog frisch en jeugdig van voorkomen. Mevrouw van Heyningen woonde al vijftien jaar, sinds den dood van haar man, samen met haar zuster, Carla's Mama. Het ruime huis, in de Laan Copes van Cattenburch, zou mevrouw van Wassenaar te groot zijn geweest, toen zij, bij het sterven van haar man en oudsten zoon, met Carla alleen achterbleef. Mevrouw van Heyningen's zoon Vincent, thans achtentwintig jaar oud, had kamers genomen, toen hij meerderjarig werd; hij was kunst-schilder en behoefde een atelier.
- Nog geen thee gezet, kind?
- 't Is dadelijk klaar, mama, zei Carla, en ontstak het spiritus-licht onder den zilveren bouilloir. Toen nam ze het tullen kleedje van de thee-tafel af, en zette de kopjes uit elkaer. Frans keek naar haar, zooals ze zich daar langzaam en bevallig bewoog; haar kalme gratie charmeerde hem, hij vond het een genot, haar slanke elegantie aan te zien.
- Wat heb je daar, Frans? Iets interessants? vroeg mevrouw van Heyningen, en strekte haar hand | |
| |
uit naar het een of ander blad. Geef mij the Studio, mag ik?
Hij reikte haar het blad over, en zij zag hem aan, en vergeleek hem, in gedachten, met haar zoon Vincent. Zij mocht hem heel gaarne, en had het een verblijdend teeken gevonden, toen zij bemerkte, dat haar zoon intiemer omging met Frans, dan vroeger het geval was geweest. Vincent was zoo luchtig, zoo weinig degelijk; zij geloofde en hoopte, dat een vriend als Frans, een bedaarde, ernstige, oudere man, een gunstigen invloed op hem uitoefenen en een vaster fond leggen zou in zijn vlinderachtige natuur. En toen door deze vriendschap Frans veelvuldig den huize van Wassenaar bezocht, en daarna met Carla zich engageerde, verheugde het haar, thans zeker te weten, dat zij in de toekomst vrienden zouden blijven.
Carla had de kopjes ingeschonken en rond-gebracht.
- Komt Vincent ook soms, Tante?
- Nee, hij had vergadering van ‘Desvo’. Maar ie komt morgen wel koffie-drinken.
De oude dames handwerkten, en praatten over onbelangrijke dingen met elkaer; Frans en Carla bekeken platen, herhaalde malen dezelfde, want zij hielden de oogen er op gericht, zonder in werkelijkheid iets te zien. Zij beiden waren vervuld van hetgeen er morgen te gebeuren stond en van het gewicht van den stap, dien zij op het punt waren te doen.
De avond ging voorbij, zooals alle vorige avonden voorbij waren gegaan: kalm, gezellig, zonder veel drukte of geanimeerdheid van gesprek.
Om elf uur stond Frans op om heen te gaan; | |
| |
Carla vergezelde hem in de gang, om hem uit te laten. Achter de tocht-deur kusten zij elkaer.
- Dag, kindje.... dag, lieveling.... zei hij, haar in zijn armen houdend, zal je goed slapen? Hou-je maar rustig, hè, dat je je morgen heelemaal wèl voelt.
Ze bleef hem na-zien, toen hij de stoep af-ging; ze knikte hem toe, en wuifde, totdat ze hem niet meer zag. Toen sloot ze de deur.
- Ga maar gauw naar boven, zei haar Moeder, toen zij de kamer weer binnen-trad, straks kom 'k nog even bij je. Ga maar gauw....
- Nacht, Tante. Carla boog zich, en kuste mevrouw van Heyningen op haar wang.
Tante Margaretha drukte de hand van het meisje, en zei hartelijk:
- Nacht, Carla, droom prettig, hoor....
Boven draaide Carla in haar zitkamer het gas hooger op, en aanstonds bescheen het roodachtig-door-de-gekleurde-ballons-glanzende licht de lieve meisjes-meubels, de geheele gezellige inrichting van het aardig boudoir. Carla liep er in rond: dit alles zou zij meenemen naar haar nieuwe woning, waar het even zoo zou worden geplaatst, als het thans hier stond; niets zou zij behoeven te missen, uit de omgeving van haar jonge-meisjes-leven: Frans had gewild, dat zij zich niet vreemd en ongewoon zou voelen, in haar nieuwe thuis. Zij kon het nog niet goed begrijpen, zij kon er zich nog niet heelemaal in-denken, dat een periode van haar leven bijna geëindigd zou zijn, en dat zij zich, zonder daar ook maar iets van te weten, in een onbekende toekomst begeven ging. Alles was ook zoo | |
| |
gauw gegaan: zes maanden waren zij verloofd, toen was de trouw-dag vastgesteld. Nog was zij niet geheel doorgedrongen in de beteekenis van het woord: huwelijk. Trouwen, - dat wilde zeggen, dat zij zich aan haarzelve ontnemen liet, - dat iemand haar leven nam, en daarvoor zorgen wilde, als ware het voor zijn eigen bestaan....
Ze ging in haar slaapkamertje en begon zich langzaam te ontkleeden. Zij stond tegenover den spiegel en zag zichzelve aan, zooals zij daar stond, in de witheid van haar nacht-gewaad. Het schijnsel van het fairy-lampje, op haar toilet, wierp een rozig waas over de matte blankheid van haar teint en deed haar oogen glanzen. Zij stond daar lang en gedachteloos, haar blonde hoofd een weinig gebogen, terwijl haar blik haar eigen oogen zocht. Haar eene hand steunde zich op het marmeren blad, haar andere hield het nacht-kleed op haar borst bijeen; zij zag den blinkenden verlovings-ring in den spiegel weerkaatst, en glimlachte zacht.
Door het boudoir kwam haar moeder binnen.
- Nog niet in bed, kind? 't Is al bij twaalven.
- Ik was juist klaar....
Haar moeder legde haar arm om Carla heen, en zag haar in het gelaat.
- M'n lieve, lieve schat.... Frans is zoo goed, - je zal zéker gelukkig met 'm zijn....
- O, ja, Mama....
- Ik ben daarom zoo gerust, en zie je zonder groote droefheid gaan.... Want ik weet, dat 't tot je geluk zal wezen, kind.
| |
| |
Toen haar Moeder, na een hartelijken zoen, was heen-gegaan, bleef Carla achterover liggen, starend naar het plafond. Er had nooit een buitengewoon-groote innigheid bestaan tusschen haar Moeder en haar, maar geen van beiden beseften zij dat. Carla was altijd zacht en vriendelijk en meegaande geweest, en daar haar Moeder een beminnelijk-oppervlakkige vrouw was, die niet begreep, dat dit stil en gesloten karakter veel dingen inhield, waar zij niets van wist, bleef Carla, ook toen zij behoefte aan zich-uitspreken kreeg, onmededeelzaam en zwijgend. Voor Frans had zij haar ziel geopend; hij kende haar, door niemand vermoed, gedachten-leven, en trachtte, haar ziel te leiden in de richting, die haar het gelukkigst maken zou. Zij vertelde hem veel, van wat er in haar omging, - àlles, wat zij onder woorden brengen kon, en hij verklaarde daardoor haar tegenstrijdigheden: haar spoedig enthousiasme en haar spoedige neerslachtigheid, haar naïeve opgeruimdheid en haar onbewust pessimisme. Hij kreeg haar liever, hij waardeerde haar meer, na elke openbaring, en was er eindeloos dankbaar voor, dat het hèm was mogen gelukken, den weg te vinden tot deze verborgen-gehouden wereld in haar, die hem zooveel moois en goeds en belangrijks ontdekte....
Morgen zou zij zijn bruid zijn, morgen.... En over veertien dagen: zijn vrouw.... Carla begreep het niet, - zou zij, binnen zóó korten tijd, voor altijd aan hem toebehooren, geheel-en-al, met lichaam en ziel? Zij wilde dat, - aan niemand liever dan aan hem, en toch was er iets in haar, dat vrees geleek.... Het was zoo mooi en rein en vredig nu, - zou dat | |
| |
zoo blijven, zou dit alles ongerept bewaard kunnen worden, door alle omstandigheden des levens heen, door al het mogelijk-komende leed, door alle voorvallen en gebeurtenissen, die konden komen, om verwijdering te brengen tusschen hen?
Was zij gelukkig? Carla vroeg het zich af, zooals zij het zich, zes maanden lang, onophoudelijk had afgevraagd. En nu, gelijk elke maal, dat zij dit deed, moest zij zich antwoorden: ja.... Zij was gelukkig, zij voelde, dat er voor haar niets hoogers kon bestaan dan dit rustig geluk, dan het liefhebben-hem en het zich-door-hem-uitverkoren-weten.... En als dat eene er niet was, dat ééne, dat haar zoo hevig pijnigen kon, dan zou zij volkòmen-zalig zijn....
O, dat eene.... zij vond het bijna een gebrek, een tekortkoming in hem; hoe langer zij er over dacht, hoe grooter afmetingen het scheen aan te nemen en hoe onvergetelijker en onoverkomelijker het haar leek.... Zij herinnerde zich haar belofte wel: het te onderdrukken, als dit gevoel in haar opkomen wou.... maar zij kon het niet helpen, dat zij er nu aan toegaf.... Zij liet zich zachtjes gaan, op den stroom harer weemoeds-gedachten....
O, hoe goed herinnerde zij zich den avond nog, dat Vincent had gezegd, den anderen middag een vriend mee ten eten te zullen brengen.... Die vriend was Frans van Westervoort. En nog hoorde zij Vincent toen vertellen, op zijn losse, nonchalante manier:
- Hij is op z'n drieëntwintigste jaar getrouwd geweest, met 'n mooi en heel-jong vrouwtje, 'n echt kind moet 't geweest zijn, niets in, niets aan, maar
| |
| |
Frans was zeker op d'r mooiheid en d'r lieve maniertjes verliefd. Dat vuurtje schijnt maar kort gebrand te hebben, want toen ie d'r na 'n jaar verloor, was ie heelemaal niet bedroefd, zeggen ze, en begon z'n jongeluis-leven weer, alsof d'r niets was gebeurd....
Alsof d'r niets was gebeurd.... Maar dat was er wèl, dat was er wèl, helaas!.... En zij, die zich aan hem gaf, volkomen, met alles, wat zij had, - zij, van wie niets, ook maar het geringste, ooit aan een ander had toebehoord, wat kreeg zij terug van hem? Zij, wier gansche bestaan hij vervulde, wier toekomst, heden en verleden van hem konden zijn, - die vlekkeloos en onaangeraakt tegenover hem stond, - hoe weinig ontving zij daarvoor in de plaats, hoe weinig, - bijna niets.... Wat was zij voor hem? Immers maar de vervanging van hetgeen hij verloren had, iets, wat ieder-ander even goed voor hem had kunnen zijn....
Tranen welden in haar oogen op en rolden, langzaam langs haar wangen glijdend, op het kussen neer. Ze wist wel, dat ze onrechtvaardig was.... ze wist wel, dat ze, in haar verdriet, overdreef.... maar o, het deed haar zoo smartelijk aan, dat zij niet de eenige in zijn leven was, zooals hij de eenige was in het hare, - dat hij had liefgehad, dat hij zich had weg-gegeven aan een andere, - en dat zij, die zich volmaakt aan hem toebehoorende wist, slechts de restes van zijn liefde, de restes van zijn leven kreeg....
Zenuw-schokjes trilden door haar leden; haar snikken kwamen snel na elkaer, en de tranen vloeiden | |
| |
onbedwongen, bevochtigend het kussen, waar zij haar gelaat in verborg.
Vreemd.... vreemd.... zij had het altijd geweten, zelfs vóór zij hem kende nog.... En toen hij meer en meer zijn bedoeling in woorden en daden verduidelijken ging, en haar eigen liefde in haar ontwaakte, en sterker en sterker werd, en toen hij eindelijk zich had verklaard, en zeide haar tot vrouw te verlangen, toen had het in haar luide gejubeld van heerlijk, heerlijk geluk: niets, niets, geen enkele gedachte verstoorde haar zaligheid.... En nu, terwijl hij juist zijn liefde dieper en dieper haar toonde, nù leed zij door zijn verleden zoo een hevige smart....
Zij wist het nog wel: dat is voorbij.... zóó had zij toen het bestaan van dat huwelijk opgenomen, en niet vermoed, dat het in haar óóit veranderen zou.... Dat is voorbij, hij denkt er nooit meer aan.... en zelf had hij haar gezegd, dat zijn gevoel voor dat kind geen eigenlijke liefde, maar een begoocheling, een waan was geweest, en dat zijn huwelijk een misrekening, een vergissing was gebleken te zijn....
Maar in het engagement was het begonnen. Toen had zij bij elk woord gedacht: sprak hij zoo ook tot háár? bij elken blik, bij elken kus, die heerlijke, nooit-gekende sensaties wekten in haar: dat is maar een herhaling voor hem, hij voelt het niet, hij kan het niet voelen, zooals ik, het is voor hem alles oud....
Hij begreep het niet, als hij haar dikwijls treurig, of in tranen zag, terwijl hij er geen oorzaak voor wist, en als zij het hem eindelijk, na lange aarzeling, | |
| |
had gezegd, dan werd hij bedroefd en soms ook boos, en noemde haar een dwaas en onredelijk kind.... Dan schreide ze in zijn armen uit en werd weer kalmer daarna. Maar de inwendige hinder verdween nooit geheel, altijd was er een onuitgesproken klacht op haar lippen, een ongezegd verdriet in haar blik, en Frans' eenige hoop was, dat het huwelijk haar milder en redelijker stemmen zou, dat de tijd datgene zou genezen, waar hij, met al zijn toewijding en al zijn liefde, niet bij machte toe bleek te zijn....
Carla kreunde zachtjes, ingehouden, haar droefheid uit. O, niemand mocht het weten, omdat niemand het begrijpen zou.... Men zou haar dwaas en overdreven en aanstellerig noemen, ondankbaar zelfs.... Zij moest het opsluiten in haar hart, en trachten het meester te worden, alleen.
Waarom berustte zij niet? Zij wist toch, dat het onveranderbaar en niet meer ongedaan te maken was, - waarom berustte zij niet? Wat was dat irritant, haarongevoelig-voor-vreugde-makend gevoel, dat alle pogingen, om het te doen verdwijnen, weerstond? Was het een zuiver-belangeloos verdriet?.... Er was zelfzucht in: zij wilde, dat Frans aan haar toebehooren zou, zooals zij dat kon aan hem.... dàt was het: een gevoel van misdeeld-zijn, een gevoel van niet-te-krijgen, wat haar toekwam als een recht.... Het bewustzijn, dat een andere had gehad, wat van háár was, wat van háár moest zijn: zijn eersten hartstocht, de eerste ontbloeseming van zijn liefde....
Was het jaloerschheid dan? Maar hoe kòn dat, jaloersch op een Verleden zijn, jaloersch zijn op een | |
| |
doode? Afgunstig op iets, wat lang voorbij en lang vergeten was, waaraan hij nooit dan met eenigen wrevel terug-dacht, zooals hij zei? Dat kon toch niet, ach, onmogelijk, onmogelijk was dat immers.... onmogelijk!
O, kon zij maar tot klaarheid komen.... begreep zij maar, waardoor dit bitter gevoel van ontbering ontstond, - dan zou het overgaan misschien, dan zou het uitgeroeid kunnen worden tot in den grond.... Maar hiertegen was zij machteloos, machteloos.... En in het besef, dat haar strijd vergeefsch moest zijn, legde zij haar handen tegen haar voorhoofd aan, en schreide, schreide.
| |
II.
- Wat komt Vincent weer laat, zei mevrouw van Heyningen.
- We kunnen nog wel even wachten.... 't Is nog vroeg genoeg, zei mevrouw van Wassenaar.
Frans en Carla fluisterden zachtjes met elkaer; ze stonden schijnbaar de groote bloemen-mand te bezien, - het geschenk van mevrouw van Heyningen aan het aanstaande bruids-paar, - maar na veel woorden van dank en bewondering, waren ze over intiemere belangen aan het praten gegaan, terwijl de oude dames erover beraadslaagden, wat zij zouden doen, als Vincent te laat voor het koffie-drinken kwam.
- Dan maar beginnen.... vond zijn Mama.
Carla, als altijd in Frans' tegenwoordigheid, voelde | |
| |
zich opgewekt, kalm en gelukkig. Zij begreep thans niet goed, waarom zij den vorigen avond zoo bedroefd was geweest. Zij was met hem zooveel sterker en veerkrachtiger, dan in haar eenzaamheid; dan wist zij, een steun te hebben, dan was zij in zijn hoede, waar zij zich beschermd en veilig wist, en bijna al haar martelende gedachten vervaagden dan, tot niet meer dan tot een aanvoeling van leed.... zij was zich dan geen werkelijk lijden bewust, en achtte de doorleden droefheid zelfs niet.
- Carla.... Carla.... bèn je gelukkig? vroeg hij dringend, dicht tot haar over-gobogen.
- Ja, zei ze, en zag hem oprecht en vol in de oogen, dat ben ik, - altijd, Frans, als jij maar bij me ben....
- Schat, zei hij innig en drukte even, krachtig haar hand.
- O, daar heb je Vincent! Daar komt ie aan, riep mevrouw van Wassenaar.
Een oogenblik later belde Vincent.
Met bruyante vroolijkheid kwam hij de kamer in. Groot, met breede schouders en krachtigen bouw, met een donker, geestig gelaat en levendige gebaren, bracht hij leven en beweging, overal waar hij kwam.
Een groot bouquet van enkel witte seringen had hij in zijn hand.
- Alsjeblieft, à-peu-près bruid! zei hij, haar ongegeneerd familiaar de hand drukkend, een gewoonte, overgehouden uit den tijd, dat zij als broer en zuster waren. Bonjour, Frans, Tante, Moeder! Op me gewacht? Ja, ik ben àltijd te laat! Nu kwam 't weer | |
| |
door die bloemen. Ik wou zelf de takken kiezen; dat wou die kerel eerst niet hebben, maar ik weet m'n zin wel te krijgen.... Ze zijn mooi, Carla, hé?
- O, Vincent, beeldig! Dank je, dank je hartelijk, hoor!
- Zet ze zoolang maar in deze vaas, Carla.... En laten we nu maar eerst gaan koffie-drinken, anders wordt 't voor jullie te laat. Op welk uur is 't aanteekenen bepaald?
- Op twee uur, Mama.
- Kom, Vincent, zei mevrouw van Heyningen tot haar zoon, die tegen Frans, druk-gesticuleerend, stond te praten, houd ons nu niet nog langer op.
- En ik ben d'r al zoo lang, Mama.... Wees nu niet zoo onredelijk.... 't Is alleen maar, dat u 't prettig vindt, te laten zien, dat u uw prestige over me nog niet verloren hebt, al ben ik ook onder uw vleugels uit, dat u me voortdurend standjes en reprimandes geeft, in presentie van anderen....
- Je ben nog net 'n kind, Vincent.
- Ben ik? Och, Mamaatje, blijf maar in die meening, dat houdt u jong, zei Vincent, met zijn lachend en overmoedig gezicht, en stak zijn arm door den hare. Op! Naar de koffie-tafel! Wie ons liefheeft en lunch-lust heeft, die volge ons!
Aan tafel gaf Vincent een grappig en geënthousiasmeerd verslag over de vergadering van ‘Desvo,’ - een verkorte naam voor de club: ‘De edele schilderkunst vereenigt ons,’ de begin-letters der woorden tezamen genomen, - waaraan noch Carla, noch Frans veel aandacht gaven, maar Vincent ratelde door en hield er de stemming in.
| |
| |
- Moeder, en Tante ook, als u wilt, waarom komt u niet weer 's op m'n atelier? 's Middags schenk ik thee, of liever, dat doe ik niet zelf, daar heb ik Regina op gedresseerd, maar ze doet 't heel goed, héél goed, dat moet 'k zeggen.
- Regina, wie is dat?
- M'n model.... Reintje heet ze eigenlijk, maar ik vond die naam niet genoeg in overeenstemming met d'r schilderachtig voorkomen, en daarom ben 'k zoo vrij geweest d'r 'n esthetische draai aan te geven.... Komt u dan 's? 'k Heb 'n paar leuke sarongs en stukken tapijt, gobelin, d'r bij gekregen, die zal u wel aardig vinden.
- Maar Vincent, dat mensch....
- Welk mensch?
- Die Regina, zooals je d'r noemt, heb je die altijd bij je?
- Altijd? Natuurlijk niet. Nu op 't oogenblik bijvoorbeeld niet, dat ziet u toch?
- Wees niet zoo flauw.... Wat is dat voor iemand, vraag ik je?
- Dat heb 'k u al gezegd: m'n model. Maar ik begrijp u, u informeert met moederlijke bezorgheid, wat ook heel gepast is, dat geef ik toe, naar mogelijke onzedelijke verhoudingen.... Of misschien bent u wel bang, dat ik óók trouw-plannen heb, zooals onze waarde aanstaande neef....
- Bang? Dat weet je wel beter, Vincent, dat zou 'k veel te heerlijk vinden.... Als 't tenminste iemand was, die....
- Paste in 't lijstje, dat u voor uw schoondochter | |
| |
gereserveerd houdt, Mama, maar dat blijft vooreerst nog leeg.... Dat zou ik niet kunnen hebben, altijd 'n ander om me heen, - zoo ben ik, en zoo zal 'k wel blijven ook.... Ik beveel 't anderen altijd aan, en 't bekomt ze meestal goed, tenminste naar wat 'k d'r van zie, maar ik-zelf, - dank u, dank u vriendelijk.... vrij ben ik, blijf ik, zal ik tot in eeuwigheid zijn!
- En Regina dan? vroeg mevrouw van Wasenaar, met een glimlach. Kan dat eigenlijk wel, staat dat, dat je, als alleen-wonend jongmensch, 'n meisje voor model altijd bij je hebt?
- U ook al, Tante? Als 'k dat ‘meisje’ altijd bij me had, dan zou 'k geen ‘alleen-wonend’ jongmensch meer zijn, is 't wel? Maar laat ik de gemoederen, op 'n gewichtige dag als vandaag, nog maar niet méér ontroeren.... Regina heeft de aanvallige leeftijd van meer dan driemaal mijn jaren, ze is tegen de negentig, geloof ik, - u ziet dus, waarde dames, dat d'r geen directe reden tot ongerustheid bestaat.
- Waarom zeg je dat dan niet dadelijk, Vincent?
- Maar Mama, u weet toch, dunkt me, dat ik dat heelemaal niet zou kunnen velen: jeugdige bewegelijkheid om me heen.... Daarvan ben ik zelf ruim genoeg voorzien, - van 'n ander zou 't me hinderen, prikkelen, irriteeren, woedend maken op den duur....
- Als Carla getrouwd is, zullen we dikwijls komen, hè, Eugénie? zei mevrouw van Heyningen, we zullen 't dan wel erg stil en eenzaam hebben....
Na de lunch liepen Carla en Frans door de gang: | |
| |
Carla wilde naar boven gaan, om zich te kleeden. Frans had zijn arm om haar heen-geslagen; zij leunde haar hoofd tegen zijn schouder aan en liet zich willig door hem kussen. Vincent kwam voorbij, lachte om het toevallig-zien-van-wat-niet-voor-zijn-oogen-was-bestemd, en zei, de suite binnen-gaand:
- Geneer je niet.... ik verdwijn al weer.
- Altijd is Vincent, waar hij niet moest zijn, zei Carla, en maakte zich blozend uit Frans' omhelzing los. Laat me nu maar gaan.... Er mocht nog 's iemand komen.
- Schat, lieve schat, zei hij, haar nog eens drukkend aan zijn hart, ik voel me zoo gelukkig vandaag, dat mòest ik je even zeggen....
Na een half uur kwam Carla weer beneden, in glanzend-zwart fluweel, waar-boven haar blonde, blanke hoofd uitlichtte in een liefelijke, teedere helderheid. Frans zag haar aan, en een oneindige vreugde verspreidde zich door zijn geheele Zijn, een dankbare, zaligende verrukking, dat deze ziels- en lichaams-reine vrouw de zijne wilde wezen, de zijne voor eeuwig.
Het rijtuig stond klaar; Carla kuste haar Moeder met hartelijkheid; mevrouw van Wassenaar zag haar in het bleek, maar rustig-glimlachend gelaat en in de kalme oogen, en liet haar, voldaan door wat zij zag, vertrekken.
In het coupétje vatte Frans Carla's hand en bleef die vast-houden met zachten druk, terwijl hij haar nu en dan, als hij haar oogen ontmoette, toeknikte met een teederen, bemoedigenden lach.
Het was mistig-koud, de raampjes besloegen, zij | |
| |
konden niet goed den weg, dien zij volgden, herkennen. Het rijtuig reed matig-snel, te langzaam vond Frans, die de wiel-wentelingen bijna telde, in zijn ongeduld om de vervulling van zijn verlangen spoediger te bereiken.
- Carla, m'n liefje, zeg me nog even, zei hij, gehoor-gevend aan een plotselingen drang, toen hij zag, dat ze door de Hoogstraat reden, - vóór we er zijn: vertrouw je je nu in volle gerustheid aan me toe, kan je je, met de volle toestemming van je verstand en van je hart aan me overgeven, kàn je dat?
- Ja, zei ze, ja.... want ik heb je lief, Frans....
- En ik, zei hij ontroerd, ik geef me aan je weg, heelemaal en voor altijd, zonder bedenking en met m'n vrije wil.... Hoor je dat, lieveling? En zal je dat altijd onthouen?
Ze hielden innig elkanders hand omvat, tot dat, het bordes van het stadhuis, door den koetsier vóór werd stil-gehouden.
Hij hielp haar de trappen op; ze gingen door de vestibule, door een bode geleid naar de kamer, waar de formaliteit van het aanteekenen plaats-hebben moest.
Ze bleven daar staan en wachtten een oogenblik, totdat de ambtenaar te voorschijn kwam en hen met een hand-gebaar tot plaats-nemen voor een kleine, groene tafel, uitnoodigde. Hij bladerde de papieren door, zei dat ze in orde waren, en stelde de gebruikelijke vragen.
- Frans Johannes van Westervoort, oud vijf-en-dertig jaar, adjunct-commies bij het ministerie van Financiën, wonende te 's-Gravenhage, weduw- | |
| |
naar van Henriëtte Victorine de Hornes....
Frans keek Carla onwillekeurig aan, toen dit werd gezegd, hij zag haar vluchtig verbleeken, haar oogen neer-slaan, en met moeite het trillen harer lippen bedwingen. Een diep medelijden met haar vervulde hem, en een lichte wrevel, dat deze nadere aanduiding van zijn persoon noodzakelijk was voor de wet.
- Margaretha Carla Eugénie van Wassenaar, oud drie-en-twintig jaar, zonder beroep, wonende te 's-Gravenhage, ging de ambtenaar voort, Carla noodzakende, haar aandacht op hetgeen hij te zeggen had, te vestigen, wat Frans verruimd deed ademhalen.
Ze hadden hun hand-teekening gezet; de ambtenaar verdween, daardoor te kennen gevende, dat zij heen konden gaan. Weer door een bode vooraf-gegaan, wiens gelukwensch met een fooi werd beloond, bereikten zij hun rijtuig, dat te wachten stond.
- Goddank! zei Frans, in de behoefte zijn blijdschap te uiten, en sloeg zijn arm om haar heen. Nu ben je van mij, schat! Nu ben je van mij! Nog wel niet heelemaal, maar voor ernstige menschen als wij is 't toch onherroepelijk, hè?
Ze knikte, haar lief gezicht heffend tot hem op, en hij, zich niet langer kunnende bedwingen, schoof haar voile terug, en kuste haar warm op haar mond, veilig verborgen, als zij waren, achter den vocht-aanslag der raampjes.
In hun afwezigheid waren de gang, de vestibule en de kamers met bloemen en planten versierd; overal geurde en groende het, en Carla, bevangen door een feestelijke, vreugdige stemming, was opgewekter en spraakzamer, dan men haar ooit had gezien. Haar | |
| |
oogen glansden, haar lippen lachten, en aldoor wendde zij haar hoofd naar Frans.
Hij, wonderlijk-gelukkig, haar zóó te zien, en zelf tot in het diepst van zijn ziel ontroerd door het werkelijkheid-worden van zijn wensch, voelde zijn innigst verlangen bevredigd thans, en zich bevrijd van alle kwellingen des gewonen levens. Zijn bijna altijd ernstig gelaat straalde, door zijn inwendige vreugd, - zijn mond, onder den blonden knevel, lachte en schertste voortdurend, en zijn bewegingen waren sneller en minder zwaar dan gewoonlijk.
- Ze knappen d'r allebei door op, door de liefde, Mama, fluisterde Vincent onopgemerkt zijn Moeder in, toen Carla en Frans mevrouw van Wassenaar uitgebreid aan het vertellen waren, hoe alles zich had toegedragen. Vindt u ook niet? Kijk u maar zelf: Carla was vroeger net 'n mooi wassen beeld, d'r zat geen leven in, en zie d'r nù 's? Nu kan je tenminste gelooven, dat ze 'n mensch is, dat ze 'n ziel heeft, en Frans was wel niet leelijk, maar z'n gezicht was toch vrij uitdrukkingloos, en nu is 't een en al glans en geluk....
- De trouw-brieven zijn gekomen, zei mevrouw van Wassenaar, willen jullie ze soms ook zien?
- Goed.... Of nee, vanavond maar, als we de adressen gaan schrijven, zei Frans, plotseling er aan denkende, dat daar: weduwnaar van.... op stond, en nù tot allen prijs willende vermijden, dat Carla droevig werd.
Er zou geen receptie gehouden worden. De familie van Wassenaar had altijd zeer stil en afgezonderd geleefd, en Carla had zich nooit aangesloten bij de ken- | |
| |
nissen, die zij maakte hier en daar. Daarom ook zouden er geen festiviteiten plaats hebben; het lag in geen van beider aard, dat aangenaam te vinden: zij wilden iets zoo intiems als hun huwelijk was, niet banaliseeren, door het erbij tegenwoordig doen zijn van vreemden. De familie-leden waren ook alleen maar genoodigd op het trouw-diner.
- Ik zou wel 's willen voelen, wat 'n bruidegom voelt, zei Vincent meditatief. Dat heb ik me nooit kunnen voorstellen, en 't moet toch wel iets typisch zijn.... En als je d'r naar vraagt, krijg je allemaal zulke vage nonsens te hooren, dat je d'r toch geen touw aan vast-knoopen kan....
- Wat belet je, om die gevoelens zèlf te gaan ondervinden, Vincent? riep Frans.
- M'n vrijheids-zin! M'n wil om onafhankelijk te blijven! Maar toch, je zegt daar zoo wat.... Bruigom-zijn is nog geen trouwen, - ja, Carla-lief, verontwaardig je niet, 't is toch waar.... zoolang je ring nog niet aan je rechterhand zit, heb je je nog niet weg-gegeven, leer dat van mij.
- Hij zou waarachtig in staat zijn, 'n meisje te vragen, en zich met d'r te laten ondertrouwen, alleen om de sensatie, die je daarvan krijgt, te leeren kennen, zei Frans.
- Waarom niet? zei Vincent. En 't dan weer af te maken, bedoel je zeker? Alleen is 't jammer, dat ik niet genoeg standvastigheid heb, om dat besluit ten uitvoer te brengen.... Verliefd ben 'k dikwijls genoeg geweest, en ben 'k nog, dat is zoo langzamerhand 'n chronische kwaal geworden, maar ik ben d'r | |
| |
nooit toe kunnen komen, om 't geneesmiddel daarvoor te gebruiken, om namelijk 'n huwelijks-aanzoek d'r uit te brengen.... 't spijt me enorm, 't kost me genoeg slapelooze nachten, maar wat zal je d'r aan doen?
- Arme, wils-zwakke Vincent....
- Is dat met Phinie van Voorst alweer uit? vroeg mevrouw van Heyningen.
- Mama! wat ik u verzoeken mag, herinner me op dit oogenblik alstublieft niet aan m'n eigen échec, nu ik zoo iets heel anders voor oogen heb, zei Vincent op geforceerd-driftigen toon, 't kost me toch al zoo veel moeite, om me in te houen, maar als u me nu voor oogen stelt alles, wat ik ontbeer, dan barst 'k los, dan vlieg ik Frans naar de keel....
- Calmez-vous, zei Frans, geen jaloerschheid, amice! ben ik ooit afgunstig op je geweest om je geliefde: de Kunst? Elk z'n deel. Ik dit, jij dat, 'n ander weer wat anders....
- Ach ja, zei Vincent, mijn beurt zal ook wel 's komen. Waarom niet? Ik ben ook nog jong genoeg, wat u, Mama?
- Nu, nog jong genoeg....
- O, ja, Mama wil me getrouwd en gevestigd zien, schaterde Vincent.
Na het diner, dat uitgebreider dan gewoonlijk was, toen de oude dames zich in haar eigen vertrekken hadden terug-getrokken, zei Vincent, die zich met Carla en Frans in de suite bevond:
- Zeg, kinderen, ik zal jullie 't rijk maar alleen | |
| |
laten, hè? Dat zullen jullie me wel niet kwalijk nemen, en ik, misdeelde, heb dan niet voortdurend dat gevrij aan te zien....
- Alsof we ooit in gezelschap.... zei Carla.
Vincent lachte om haar blos van verontwaardiging.
- Houd je nu maar niet groot.... jullie kunnen me best missen.... adieu.
- We mogen nu wel 's de adressen gaan schrijven, kindje, vind je niet? Ze moeten vanavond toch weg.... Waar zijn de communicaties? Je heb ze zeker ook nog niet gezien?
- Nee, zei Carla kort, met een strak gezicht.
Frans vond het 't beste, te doen, of hij niets begreep, en zei:
- Haal ze dan even, wil je?
Carla kwam terug, na een oogenblik, en legde het pak voor hem neer, ook had ze een inktkoker en de adressen-lijst meegebracht.
Bedaard haalde Frans een der brieven uit het couvert, en las de aankondiging van hun huwelijk, waarvan door hemzelf en door haar Moeder werd kennis gegeven. Carla speelde, met afgewend gelaat, met haar pennehouder, en trok met de andere hand de lijst naar zich toe.
- Ze zijn heel netjes, zei hij.
Carla legde haar kin in haar hand, en bleef zwijgend voor zich zien, met een gemelijk-droeve uitdrukking op haar gezicht. Toen zei Frans geduldig, ofschoon hij inwendig niet zoo rustig was, als hij dat wilde doen voorkomen:
- Carla, wat is d'r nu weer.... Kom 's hier, | |
| |
kom 's bij me, m'n bruidje.... kom, kom je niet?
Ze stond langzaam op; hij trok haar naar zich toe, en deed haar zitten op zijn knie.
- O, lieveling, lieveling, wat kan je toch soms nog 'n kindje zijn! Wat heb je d'r aan, om jezelf 'n verdriet te scheppen, dat niet in werkelijkheid bestaat? D'r is niets in me, waarover je je zou hebben te bedroeven, als je 't wist.... Al je smart komt voort uit jezelf, niet uit de bestaande dingen, want daar is niets in, wat ook maar eenigszins 'n oorzaak tot smart zou zijn.... niets, niets, en dat kon jij even goed weten, als ik dat weet! O, ik wou, dat je me beter kende, dat je 's klaar in m'n ziel kon lezen, dan zou je beseffen, dat je heusch onrechtvaardig ben door zoo te zijn! O, liefje, word toch 'n beetje anders, word toch 'n beetje anders, ik smeek je dat, terwille van jezelf!
- Ach, Frans.... zei ze, en leunde haar voorhoofd tegen zijn schouder aan, ach.... je weet niet, wat 't voor me is, je kàn 't niet begrijpen.... O, 't is zoo vreeselijk, zoo vreeselijk! Ik huil d'r zoo dikwijls om, als 'k alleen ben, - o, wat 'k dàn voel.... Ik krijg tranen in m'n oogen, als 'k d'r nu weer aan denk.... O, Frans, je kan absoluut niet begrijpen, wat ik voel.... ik sta zoo heel anders tegenover jou, dan jij tegenover mij....
- Sta ik heel anders tegenover jou, dan jij tegenover mij? vroeg hij, en blikte haar strak in de oogen. Carla, dat is niet waar! Ik heb jou lief, volkomen en voor altijd, wat is er voor anders in jòuw gevoel?
| |
| |
- Ik heb nooit vroeger liefgehad, zei ze, met een snik.
- Ik ook niet! Wat ik voor liefde heb aangezien, dat was 'n jongensachtige opwinding, 'n blinde verliefdheid, meer niet! Al heel gauw na m'n huwelijk, zag ik dat in, en ik heb 't genoeg betreurd, dat ik zoo overijld die stap had gedaan.... Maar al hàd ik nu 's in waarheid vroeger, lang voordat ik jou kende, toen jij nog maar 'n kind was, lief-gehad.... waarom jij daar dan nù nog verdriet van zou moeten hebben, dat vat ik niet.... Want dat ik jòu tot vrouw vroeg, dat was dan toch 't bewijs, dat 't verledene voor mij dood was, niewaar? heelemaal voorbij en vergeten....
- 't Verledene gaat niet dood.... is nooit voorbij en vergeten....
- Ja, op zoo'n manier.... Dan zou je me wel kunnen verwijten, dat 'k als kind wel 's heb gejokt misschien, of gevochten, of appels gestolen.... Berouw en inzien-van-je-fout en boete doen, dat allemaal heeft dan geen recht van bestaan volgens jou, want wat eenmaal gebeurd is, is onuitwischbaar en ònherroepelijk....
- Frans.... Toe, wees 'n beetje lief voor me.... 'n beetje zacht.... Ik zeg je, alléén als jij in 't zelfde geval verkeerde, waarin ik verkeer, dan zou je kunnen begrijpen, wat ik voel.... Daarom, 't is noodeloos d'r over te spreken, we komen toch nooit tot 'n resultaat.... 't Is heel dom en onnadenkend van me, dat 'k d'r ooit over begonnen ben, dat ik je d'r ooit iets van heb laten merken....
- Carla, als je nu zóó gaat praten.... Frans | |
| |
verloor iets van zijn gewoonlijke kalmte en gemoedelijkheid. Ik kan alleen dit zeggen: je hebt ongelijk, je vergist je. Ik sta heelemaal open en zuiver tegenover je, zonder 'n enkele achtergedachte, en jij ziet dat niet, jij wil dat niet zien, je holt maar op je eigen gedachten door, je eigen gedachten, die je ongelukkig maken.... O, ik wou, dat je tot inkeer kwam, dat je inzag, hoe verkeerd je doet met voortdurend voedsel te geven aan waan-ideeën en eenmaal-aangenomen meeningen, waar je niet van af te brengen ben.... Carla geef niet zoo toe aan dingen, die voor ons beiden noodlottig zijn.... heb me lief.... denk niet zoo, redeneer niet zoo, dat leidt tot niets.... Kom bij me, naïef en zonder overwegingen, zooals ik kom tot jou.... Waarom kan je dat niet, waarom geef je je niet aan me over, zonder reflecties, in 'n rustig vertrouwen?
Hij wilde haar hoofd oplichten, om haar in de oogen te zien, en voelde haar tranen vallen op zijn hand. En kalmer ging hij voort:
- Kan je zelf eigenlijk wel zeggen, wat je kwelt? Is dat wel duidelijk onder woorden te brengen? Liefje, liefje, 't zal natuurlijk wel overgaan mettertijd, dat weet ik zeker, - als je maar altijd, en zooveel je wilt, al m'n daden en uitingen observeeren kan, - maar we zouen nù al zoo heerlijk gelukkig kunnen zijn, als jij maar wou....
- Wil ik niet gelukkig zijn? vroeg ze, en hief haar door tranen bevochtigd gelaat tot hem op. O, Frans! Frans! Ik wou zoo graag, dat je van mij was, van mij, van mij, en dat je nóóit aan 'n ander had toe- | |
| |
behoord! Dat is 't, dat is 't, wat me altijd vervolgt en pijn doet en bezwaart! O, als je van mij kon zijn, zooals ik ben van jou, - o, als je niet dàn pas tot me was gekomen, nadat je je liefde, je teederheid, je toewijding, - o, laat ik niet nòg meer zeggen! - aan 'n andere had gegeven, die je verloor, - dan zou ik zoo gelukkig zijn, zoo volkomen, zoo zalig, zoo bovenmenschelijk.... En nu weet ik, dat ik in de plaats van 'n ander kom, dat je nooit over mij zou gedacht hebben, als zij was blijven leven, dat ik maar 'n onderdeel, 'n nietigheid in je leven ben, terwijl ik alles, àlles in je lot moest zijn, zooals jij alles ben in 't mijne.... O, Frans! riep zij hartstochtelijk, had ik d'r maar nooit over gesproken! 't Is immers onherstelbaar en niet meer ongedaan te maken! wat helpt 't dan, wat nut heeft 't, dat ik er jou óók mee lastig val! Ik moet erin berusten, ik moet 't verdragen.... En dat zal ik wel leeren, langzamerhand....
- Berusten, verdragen?! riep hij, en greep haar bij haar armen. Carla, wat bezielt je toch! D'r is niets in m'n heele leven geweest, waarover iemand 't recht zou hebben, me verwijten te doen, en jij doet 't voorkomen, alsof 'k wie weet wat voor misdadigs op m'n geweten had! Onherstelbaar, niet meer ongedaan te maken! Wat heb 'k dan wel voor kwaads uitgevoerd? Dat 'k me indertijd heb vergist, waarvan 'k, waarachtig, genoeg verdriet heb gehad, moet me dat tot 'n verwijt worden gemaakt? En dat juist door jou, door jou, die me zegt lief te hebben, en vandaag nog wel! Ik dacht, dat je wijzer was, ik dacht, dat je | |
| |
meer verstand bezat.... Carla, liefje, zei hij, ineens weer verteederd, toen hij haar innig-droeve schreien zag, god, ik houd zoo van je! Dat je dat toch niet voelt! Voel dat dan toch! Ik behoor aan jou, ik bèn van jou, nóóit heb 'k aan 'n ander toebehoord, nooit heb 'k 'n ander lief-gehad, zoo diep en ernstig en heelemaal, met alles wat in me is, als ik houd van jou! Geloof me, dat is zoo.... Geloof je me niet?
- Is dat waar? Is dat heusch waar? vroeg ze dringend.
- Ik zweer 't je.
- Ach, help me, Frans, help me.... fluisterde ze, smeekend. Ik wéét, dat jij 't òver-maken kan, als je er maar moeite voor doet.... Wil je? m'n lieve, o, m'n eenige.... O, houd toch van me, houd toch van me, ik kàn niet buiten je, ik heb je noodig, altijd, altijd, àltijd!
- Je zal nooit zonder me zijn.... zei hij, ontroerd. Nooit, dat beloof 'k je plechtig, hoor! Maar o, m'n lieveling, verlaat me niet, ga niet weg van me, ga jijzelf toch nooit van me weg! O, als je zoo spreekt, als je zoo-even deed, dan voel 'k me zoo ellendig, zoo wanhopig, dan voel 'k heelemaal niet meer, dat je van me houdt! En 'k moet, 'k wil dat weten, àldoor, want dat is 't eenige, 't uitsluitend-eenige, waar 'k om geef op de wereld! Al 't andere is me niets, absoluut-onverschillig ben 'k daarvoor, alleen jouw liefde, dat jij van me houdt, dat maakt me gelukkig, zóó gelukkig, als 'k nog nooit ben geweest, als 'k niet wist, dat 'k wezen kon....
Een flauw gevoel van schaamte begon in Carla op | |
| |
te komen, en hoe meer hij sprak, hoe krachtiger en overheerschender het bewustzijn in haar werd, dat zij onrechtvaardig was. Ze sloeg haar armen innig en vast om zijn hals, en zocht met haar lippen zijn wang.
- Frans.... m'n lieve, m'n lieve schat.... Ben je niet boos op me?.... Ach, wat moet 'k je dat toch dikwijls vragen.... Vergeef me maar weer.... ach, toe, vergeef me maar weer.... Ik zat m'n best doen, om 't te overwinnen, ik zal m'n best doen, dat meen 'k zoo ernstig, Frans.... Laten we d'r nu maar niet meer aan denken.... Frans? Ik heb d'r zoo'n spijt van.... 't spijt me zoo....
- Ach, kind, d'r hoefde nooit iets tusschen ons te zijn, we konden zoo mooi harmonieeren met elkaer, - onze temperamenten komen zoo goed overeen, en tusschen onze karakters bestaat geen essentieel verschil.... alles zou zoo goed kunnen gaan, als je maar vast in je hoofd hield, dat ik je liefheb, diep, grenzeloos en onvergankelijk.... en dat 'k aan jou toebehoor....
Carla rustte in zijn armen; hij had zich tot haar neer-gebogen, en zijn adem bestreelde haar gelaat. Ze was, als altijd, nadat ze zich uitgesproken had, emotieloos-gelukkig nu; ze verlangde niets meer, dan zoo stil en heel-dicht bij hem te zijn, en zich door zijn armen omvangen te voelen. Maar plotseling richtte ze haar hoofd op, en zei:
- Frans.... 't is wel heel naar voor je geweest.... maar ik geloof toch eigenlijk, dat 't veel beter is, dat 'k 't je zeg, wanneer 'k door iets gehinderd word, - is 't niet zoo?.... Anders zou 't heel | |
| |
dikwijls gebeuren, als je niet wist, wat 'k had, dat je 't aan andere oorzaken toe-schreef, - en zoo zou d'r heel dikwijls 'n misverstand tusschen ons kunnen komen....
- Maar natuurlijk, schat! 't Is uitstekend, 't is noodzakelijk zelfs, dat je me dat altijd ronduit en eerlijk zegt! Anders zou jij op je gedachten door-gaan, die zouen al verder en verder van de waarheid gaan afwijken, terwijl jij ze juist voor waarheid hield, en ik zou de ergste dingen in m'n hoofd halen, en dat alleen maar, omdat jij je niet uitgesproken had.... Op die wijze zou d'r op den duur 'n verwijdering tusschen ons kunnen komen, die heelemaal niet had hoeven te ontstaan, en waardoor we allebei natuurlijk ongelukkig zouen worden....
- Ja.... en ook, als 'k d'r nooit over sprak, zou je me nooit kunnen troosten, en zou 'k blijven gelooven, dat 'k gelijk had gehad, is 't niet, Frans? vroeg ze zacht.
- Ja, dat vooral, m'n kindje, dat vooral! Daarom is 't zoo heel goed, dat je me nooit iets verzwijgt, zal je dat nooit? Beloof je me dat?
- Ja, dat beloof 'k je.... Maar zeg me nog even iets.... Frans....
- Wàt, schatje-lief?
- Als zij.... als zij was blijven leven, Frans, dan had je toch nooit om mij gegeven.... dan had je toch nooit je geluk van mij afhankelijk gemaakt....
- Als de omstandigheden zóó waren, lieveling, zei hij heel-ernstig, en ik had je tòch zoo leeren kennen, als 'k nù weet, dat je ben, dan had 'k jou liefgehad, | |
| |
innig en eeuwig en m'n heele wezen beheerschend.... Alleen, ik had je dat niet mogen zeggen, als man-van-eer....
- Had je mij dan liefgehad? vroeg ze, ter meerdere overtuiging nog.
- Ja, jòu alleen.... Ik kan immers niet anders, dan van je houen, - ik kàm immers niet anders, zei hij, en kuste haar, en sloot haar in zijn armen, en kuste haar weer.
| |
III.
In de weelderige witheid van haar bruids-toilet stond Carla in haar boudoir, en wachtte de komst van Frans. Ze had gevraagd, alleen te mogen blijven, toen ze gereed was verklaard, en er niets meer ontbrak aan haar costuum. Haar bouquet, haar kanten zakdoek lagen klaar en zouden haar straks door de nichtjes-bruidsmeisjes in de hand worden gegeven.
Carla zag zich, in den spiegel, glimlachend in het stralend gelaat; ze voelde zich zoo gelukkig, zoo veilig, zoo verlangeloos, in het heerlijk besef, dat zij, voor het verdere van haar leven, altijd in goede hoede zou zijn. O, ze had hem lief, ze had hem lief, zijn wenschen zouden de hare wezen, haar wil zou wijken voor den zijne, dat nam zij zich heilig voor.... O, dat hij van haar hield, dat hij háár uitverkoren had, om zijn leven met hem te deelen, om in zijn toekomst te zijn, dat maakte haar zoo zalig-blij, zoo innig-gelukkig, zoo tot danken geneigd, als zij zich nog nooit | |
| |
had gevoeld! O, Frans, Frans, dacht zij ontroerd, al mijn krachten, al mijn vermogens zullen er op gericht zijn, jou, jou geluk te geven, jou zóó gelukkig te maken, als ik dat word door jou! Ik heb je lief, ik heb je lief, eindeloos en alles-omvattend, ik heb je lief, ik wil gelukkig worden door jou, ik wil jou gelukkig maken! O, dacht zij, en heilig meende zij het, ik wil, ik zal dat eene overwinnen, - dat mag ik, dat wil ik niet voort laten gaan, - en het is immers onwaar, - het is slecht van me, er aldoor aan toe te geven. O, Frans! ik geloof je, ik wil je gelooven, en het altijd houden voor mijn geest, dat ik de eenig-waarachtige in je leven ben, zooals jij dat ben in het mijne. Ik wil tegenover je staan, zonder hinderende, mij van je afhoudende gedachten, want ik heb je lief, ik zal en wil vergeten....
Beneden hoorde zij de drukte van pratende en zich bewegende menschen, en buiten op straat het aanrijden van vele rijtuigen. Daar komt Frans, dacht zij, verwachtings-blij, en richtte zich op, hem tegemoetziende met stralende oogen.
De deur opende zich, en op haar toe trad haar bruidegom, en legde zijn arm om haar heen, sloeg haar sluier terug, en kuste haar teeder, teeder, telkens weer.
- M'n lieve, m'n mooie bruid.... O, m'n god, wat heb ik je lief, zoo diep, zoo echt, zoo innig.... o, m'n lieveling, - houd jij ook van mij?
Een zalige glimlach lichtte over haar gelaat.
- Onuitsprekelijk.... fluisterde zij, hem aanziend met haar gelukkige oogen.
| |
| |
- Het is tijd, geloof ik, zei hij. Willen we gaan, m'n schat?
Carla's Moeder kwam binnen, onder den indruk van het oogenblik, en veel geagiteerder dan de bruid zelve.
- Komen jullie? Hier is Hermine, om je met je sleep te helpen, geef mij je bouquet, wees maar bedaard, je sluier zal ik beneden nog wel schikken, het gaat alles heel best.
Frans ging de trappen af en wachtte beneden, om haar de kamer in te leiden.
Het stemmen-rumoer staakte, men beijverde zich het bruids-paar te begroeten.
Vincent, in gesprek met de andere drie getuigen, trok zijn handschoenen aan en zei, in antwoord op een gemaakte opmerking:
- Ja, Carla is 'n verrukkelijke fee.... meer geest dan lichaam, iets, om alleen uit de verte te mogen zien.... als je dicht-bij komt, verzweeft en vernevelt ze.
- Waarachtig, zóó ziet ze d'r uit.... Moet je d'r niet 's schilderen, Vincent?
- Och, zei Vincent, nonchalant. Daar heb'k nooit over gedacht.... Maar ze loopt niet weg, al trouwt ze,.... wie weet, wat 'k nog doe.
De bruids-stoet vormde zich. De bruids-coupó bleef wachten, om het rijtuig der bruids-meisjes vóór te doen gaan; Carla zag Frans glimlachend aan, ze voelde zich zoo luchtig, zoo wèl-tevreden; zoo zonnig was het om haar heen, zoo warm en licht, dat de lach niet van haar lippen week. Hij greep haar vingers, die zij hem willig liet, en bleef haar aanzien, | |
| |
zijn oogen niet kunnend verzadigen aan het lichtende, liefelijke beeld. Hij voelde zich, als zijnde ver-weg van de aarde en haar dagelijksch gedoe, en levende in een afzonderlijke wereld met haar, met zijn liefste, zijn eenige, zijn bruid, zijn vrouw.
Ze bleven steeds elkaer in de oogen zien, die, àl klaarder het innerlijk geluk weerkaatsend, te stralen aanvingen. Ze keerden slechts tot de werkelijkheid terug, toen bijna het stadhuis was bereikt, en zij door de drukkere straten reden.
Handig en zorgvuldig hielpen de bruids-meisjes Carla het rijtuig uit, en spreidden haar langen sleep over den gang-looper heen. En aan den arm van haar bruidegom schreed zij bevallig en rustig voort, onbewust van de tegenwoordigheid der vele toeschouwers, die gang en vestibule vulden.
Bij het intreden der trouwkamer keek Frans haar vluchtig van terzijde aan, en heerlijk gerustgesteld zag hij, dat haar gelaat niet veranderd was.
En toen het beslissende ‘ja’ door beiden werd uitgesproken, en Frans, onwetend van wat hij deed, haar vingers pijnlijk knelde in zijn druk, zag hij wéér dat stralend en zonnig-zorgeloos gezicht, en het jubelde in hem van een volkomen, een goddelijk geluk.
Ze reden terug. Carla leunde, geëmotionneerd en lichtelijk vermoeid, in de kussens; Frans boog zich over haar heen, zóó dicht, dat zij zijn adem voelde, en zeide zacht, ofschoon met een dankbaar juichen in zijn toon:
- Nu zijn we één voor eeuwig....
| |
| |
- Ja, zei ze. Nu zijn we voor altijd van elkaer, voor àltijd, Frans...
Onmiddellijk na hun tehuiskomst ving een ijverig feliciteeren aan. Men bewonderde, en verbaasde zich over de kalmte der bruid: men behoefde niet te vragen, of zij gelukkig was, werd lachend verzekerd aan mevrouw van Wassenaar. Deze zelve zag het met vreugde aan; van de gewoonlijke, bruidelijke confusie was bij haar dochter niets te bespeuren, zij gedroeg zich, zooals zij zich altijd gedroeg: rustig, maar bevallig, en met een aangenaam-aandoende bedaardheid van gebaren.
Aan tafel heerschte een, door Vincent voor het grootste deel onderhouden, vroolijke toon. Carla en Frans zaten stil en lieten zich huldigen; met glimlachende gezichten zagen zij het gewoel rond hen aan, alsof zij het aanschouwden op een tooneel, of als de beelden van een tooverlantaarn, en alsof zij zelf veilig geïsoleerd waren in een verrukkelijke rust. Maar aldoor dacht Frans aan het moment, dat zij zich verwijderen en zich in stilte terug-trekken konden. En eindelijk was dat oogenblik gekomen en waarschuwde hij haar.
Ze stond dadelijk en gewillig op, alsof ook zij verlangend was, haar geluk met hem alleen te kunnen ondervinden, en liet zich door de bruids-meisjes de kamer uit-geleiden naar boven, naar haar boudoir, waarvan de meubileering, tijdens haar op reis zijn, naar haar nieuwe woning zou worden over-gebracht. Het groote valies stond al gereed, haar reis-costuum lag klaar; in de hand-tasch behoefden nog slechts enkele kleinigheden gepakt te worden. Het was Carla, | |
| |
of zij handelde en zich bewoog in een droom; alsof alles, wat zij waarnam, onwerkelijke dingen waren, alsof zij ver boven haar gewone leven stond. Zij liet zich helpen bij het verwisselen van gewaad; zij zag haar bruids-kleed liggen, met de sneeuwige, doorzichtige witheid van den sluier er-over-heen, en zij glimlachte een glimlach van blijde bevreemding, dat zij-zelve, zij, die wondervolle lots-verandering had ondergaan, zonder dat het haar hevig aangegrepen had, want alles was zoo snel en geleidelijk gebeurd, dat het voorbij was, eer zij het begreep. Zij zette zich voor den spiegel haar hoed op, en schikte heur haar, en het trof haar plotseling, hoe gewoon zij alles deed, alsof het maar een toevallig, kort op reis-gaan was, en geen afscheid-voor-altijd van het ouderlijk huis. Zij knoopte haar mantel dicht, zij trok haar handschoenen aan, en keek om zich heen, of zij ook iets vergeten had. Niets bespeurde zij van ontroering, van onrustigen angst, zij was zoo kalm en inwendigverheugd; zij wist, zij voelde, dat haar toekomst vol licht en geluk zou zijn.
- Ja, ze is klaar.... kom maar binnen.... hoorde zij een der bruids-meisjes zeggen, die zich bescheiden verwijderde, toen Frans binnen-kwam. Sprakeloos nam hij haar in zijn armen, en sprakeloos, vol van een onbeschrijflijk geluk kusten en kusten zij elkaer.
Mevrouw van Wassenaar kwam haar kinderen groeten, met tranen in haar oogen, en zeide op bewogen toon:
- O, kinderen, wat is 't toch 'n heerlijkheid, jullie zoo in-gelukkig te zien....
| |
| |
Het rijtuig, dat hen naar het station moest brengen, wachtte reeds; ze stapten in en wuifden en groetten nog door het portier-raampje heen.
Door de donkere, of reeds hel-verlichte avond-straten gingen zij nu: man en vrouw. Eeuwig en eeuwig zouden zij voortaan zoo tezamen gaan, door duisternis en zonneschijn, door vreugd en smart, door al de komende dagen huns levens heen, - ònverbrekelijk-vereenigd....
In de groote, schemerige stations-hal stond Carla te wachten, terwijl Frans de plaats-billetten nam. Het was er koud, en zij huiverde.
- Waar wil je zitten? vroeg hij haar op het perron. In de wachtkamer of soms in de restauratie?
- Waar jij wil, zei ze, 't is mij heusch 't zelfde.
Ze wandelden de restauratie-zaal voorbij, waar het er rookerig-benauwd en vol uitzag. Dit gaf hem een tegenzin, en zij liepen naar de wachtkamer terug, waar zij binnen-gingen. Zij zat op een der canapé's en hij tegenover haar; hij bladerde in het spoor-boekje en contrôleerde zijn geheugen daarmee. Haar oogen dwaalden door de groote, ledige ruimte heen, en langzaam was het, of haar vreugdige stemming zonk, of haar warme blijdschap verkoelde en verkalmde, en of datgene, waarvan zij zich den geheelen dag bevrijd had gevoeld, thans terug-keerde en sterker dan te voren, zich gelden liet. De gedachte aan zijn vroeger huwelijk drong zich aan haar op; zij trachtte die, door zichzelve afleiding te geven met het gade-slaan der enkele komenden en gaanden, te doen verdwijnen, maar minder wil-sterk dan een uur geleden, toen zij zich stoorloosgelukkig voelde, slaagde zij daarin niet. Zij zag hem | |
| |
aan, zooals hij daar zat, met zijn knap, trouwhartig gezicht, en fel vlijmde plotseling de smart door haar heen: vroeger, bij zijn eerste huwelijk, zat hij toen óók zoo ver-af van zijn vrouw, of heel dicht nevens haar, haar lieve woordjes gevend? Zou hij toen óók zoo kalm en onaangedaan de reis hebben na-gezien, en haar aan haar eigen gedachten overgelaten? Of had hij toen, bedwelmd, verbijsterd door geluk, haar aldoor aangezien, en haar hartstochtelijk zijn liefde beleden? Dacht hij misschien nù ook aan die vroegere, dat hij zóó weinig acht sloeg op haar? Een bitter gevoel van verongelijkt, te-kort-gedaan te worden, kroop in haar op: zij gaf hem alles, alles, wat de eene mensch den anderen geven kan, en wat kreeg zij terug? Slechts wat hij van zijn liefde-gaven overhield, wat een andere versmaad had misschien....
Frans had zijn reis-gids opgeborgen, en zag haar aan, met een vriendelijke vraag op zijn lippen. Maarhij schrikte even van haar strak en onbeweeglijk gelaat, met de dichte oogen en den vast-gesloten mond. Maar hij dacht, dat 't de niet onder-woorden-te-brengen onrust van alle bruiden was, en een zacht gevoel van medelijden voor haar welde in hem op.
Hij stond op en kwam bij haar staan.
- Ben je koud, lieveling? Je ziet zoo bleek.... Wil je soms wat gebruiken? Iets warms? Zou je dat geen goed doen?
- Nee, dank je, Frans, zei ze, zonder hem aan te zien.
- Heusch niet? We zitten zoo lang in de trein. Wil ik 'n kop bouillon voor je bestellen? Kom, laat ik dat nu maar doen.
| |
| |
- Dankje, liever niet, zei ze, snel haar hoofd even opheffend. Maar als jij zelf wil?
- O, ik niet, daarom vroeg ik 't niet. Heb je iets, wat je hindert, liefje? Zie je op tegen de reis?
Ze schudde zwijgend van neen, maar haar mond trilde zenuwachtig, en Frans, bevreesd haar door verdere vragen aan het schreien te maken, zette zich weer op zijn stoel en staarde naar buiten.
- Zullen we nu maar 's op 't perron gaan? vroeg hij, toen het een paar minuten was vóór de aankomst van den trein.
- Goed, zei ze, en stond op.
Hij nam het valies, en deed de deur voor haar open. Hij kende het zoo, dat ‘goed’ zeggen van haar, - dan was ze in een stemming, waarin ieder woord haar aan het schreien kon brengen; dan gaf zij altijd toe, al was het ook tegen haar zin.
Op het perron liepen ze gearmd heen en weer, de wind blies haar in het gelaat, maar zij klaagde niet, zij liep gedwee naast hem voort. Een onaangename gewaarwording gaf het hem, haar zóó te zien, maar onmiddellijk bedacht hij zich, dat haar houding héél natuurlijk was, en dat hij maar wat zacht moest wezen....
In de coupé, die hij had gereserveerd, zat hij naast haar; zijn jas had hij uitgetrokken en zijn hoed in het netwerk gelegd.
- Wil jij je mantel niet wat los-maken, kind?
- Ik heb 't niets warm, Frans.
Hij keerde zijn hoofd naar haar toe en bleef haar gade-slaan, in rustige beschouwing. Zij zat heel stil, | |
| |
met gesloten oogen, en op haar bleek gezichtje lag zoo een berustende, droevige uitdrukking, dat hij zwaar op zijn ziel de verantwoordelijkheid voelde wegen, dat haar geluk afhing van hem, en dat hij daar zijn gansche wezen op te richten had. Een oneindige teederheid doorstroomde hem bij het denkbeeld, dat zij nu afhankelijk van hem en aan hem overgegeven was, en een bewustzijn van goed en verdraagzaam jegens haar te moeten zijn, vervulde elke gedachte. Hij had haar zoo lief, zoo boven-alles en eindeloos, zij maakte hem zoo gelukkig, moest hij haar dat dan ook niet doen zijn?
Hij leunde dichter naar haar toe en sloeg zijn arm om haar heen, en toen hij haar slankheid in zijn armen voelde, trilde een heerlijk geluk hem door de leden heen, zij was van hem, onvervreemdbaar en voor eeuwig van hem, van hèm!
Carla sloeg haar oogen op, iets van zijn sensatie scheen in haar over te gaan, en toen zij hem in zijn oprechte oogen blikte, verdwenen haar onrust en smart van straks, zij gaf zich over aan de weelde van het oogenblik, gedachteloos en zonder weerstand te bieden.
Frans had in Brussel een kamer in Métropole besteld; het was nog vroeg, toen zij aankwamen en zij wilden eerst nog wat zitten en iets gebruiken, in het café beneden. Maar aangekomen, liet hij zich toch de kamer wijzen, om te zien of die hun beviel.
Carla was moe, en terwijl Frans het valies en haar tasch weg-sloot in de kast, die daar stond tot gebruik, zette zij zich op een stoel voor de tafel neer | |
| |
en leunde haar hoofd in haar hand. Frans legde zijn arm om haar hals en bukte zich naar haar toe, en toen zij hem aanzag, geloofde hij tranen in haar oogen te zien. Zij voelde zich zoo vreemd, zoo verlaten, alsof zij heel-alleen was in een onbekend land en daar blijven moest, tegen haar verlangen en wil. De kamer was zoo leeg en hol en gaf haar zoo 'n indruk van eenzaamheid....
- Carla, zei Frans, en knielde naast haar, terwijl hij zijn armen om haar middel sloeg. Ik heb je lief, ik behoor aan jou. Je mag over me beschikken, zoo als jij dat zal willen. En ik zweer je, ik zal alles, alles goed-vinden, wat je mocht wenschen te doen.... Kan dat je dan niet 'n beetje vroolijk en gelukkig maken, 't bewustzijn, dat 'n verstandig en zelfbewust man zich zóó volkomen aan je heeft weg-gegeven? Carla, Carla, ik heb je zoo lief.... Hij legde zijn hoofd op haar knieën. Zij hief het op in haar beide handen en zag hem aan, glimlachend door haar tranen heen. Toen boog zij zich neer en kuste hem op zijn lippen, warm en innig en lang....
|
|