| |
| |
| |
Eerste deel Hoe het was
De handeling van dit eerste deel valt voor in het jaar 1900
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
I
MAN, zei Sophie van Rhedum, en kwam de kamer van haar echtgenoot binnen, zullen we naar beneden gaan? O, heb je daar de fotografieën? laat ze mij óók nog eens zien?
En met dezelfde innige voldoening als haar man bekeek zij de groote groep, waaronder stond gedrukt:
Souvenir
aan de meerderjarigheid van
Philip Willem Eduard van Rhedum
15 Mei 1900.
In de groote trapzaal van de villa was de heele familie gefotografeerd.
Vóór de hooge schouw, krachtig, breed in de schouders, kleiner, forscher dan zijn slanke zoons, stond de vader, met zijn energiek gezicht, terwijl zijn zware knevel een weinig scheef getrokken was door een glimlach van genoegen. Zijn korte figuur in de gekleede jas verhief zich zoo soliede tusschen de jongens, dat deze naast hem onwillekeurig heel jeugdig leken. De wenkbrauwen van Philip waren lichtelijk samengetrokken, alsof hij dit gefotografeerd worden een gedwongen vertooning vond; zijn knap gezicht met het eenvoudig achterover gekamde haar, had een onwillige uitdrukking; hij vond het blijkbaar pijnlijk het middelpunt te zijn, waarop ieders aandacht zich richtte, en zich vooreerst zou blijven richten.
| |
| |
Van de zoons leek de tweede, Joost, het meest op den vader; hij was wat langer, en minder stevig gebouwd, maar onder hetzelfde vierkante voorhoofd keken dezelfde kleine, doordringende, harde, verstandige oogen, en de wilsvaste expressie van den mond kwam bij Joost, die geen knevel droeg, nog zooveel sterker uit.. Hij was eveneens in gekleede jas, die hem tot aan de knieën reikte, en die hem, met de zijden revers en de dubbele rij knoopen uitstekend kleedde.
Op een mahoniehouten canapé zat de moeder, met aan weerskanten van haar de dochters; zij droeg dezelfde japon, die zij thans aanhad; een rok van donkerpurper satijn, met daarover heen een jacquet met paniers van klein gebloemd, donker-rose brocaat. Uit den hoogen boord plooide om den gevulden hals een strookje echte kant, en over de fijne, mollige handen met de kuiltjes op de knokkels vielen eenzelfde soort strookjes. Zij droeg de prachtige broche haar door haar man ter gelegenheid van Philip's meerderjarigheid geschonken; op het in een breeden gouden rand gevatte zwarte email lag een bloemtak van groote brillanten. Haar vol, goedmoedig gezicht onder het in een kuif opgegolfde haar, straalde van moederlijk welbehagen.
Rechts van haar: Willa, de jongste dochter, in een japonnetje van lichtgrijs laken met een bolerojakje, dat opende over een hoogen, grijs-fluweelen ceintuur. De mouwen, die strak om de armen gingen, hadden bij den schouder een ronden dof, en om den hoogen halsboord sloot aan de achterzijde nog een losse, opstaande kraag van grijs fluweel. Het meisje had een aardig, onbeduidend gezichtje; het haar was hoog gekapt, met krullende pony langs het voorhoofd.
De oudste dochter, Eduarda, leek evenzeer op de moeder; zij droeg een fraai, modieus costuum, met | |
| |
een, als een klok, wijd uitstaanden rok, korte, gedofte mouwen, met aan de ellebogen lange strooken kant. Naast haar, met de hand op de ronde, gepolsterde leuning der canapé, stond haar man, dokter Bruninga, en completeerde het familie-tafereel.
Met een oneindigen trots beschouwde Sophie het portret, en met een niet minder groot geluk keek zij naar de afbeelding van de hooge trapzaal; het was altijd haar illusie geweest, een mooi trappenhuis te hebben met een monumentale trap, die er aan drie zijden omheen liep, en met portaaltjes, waar zij een fluweelen pouffe kon zetten en een paar weelderig gebladerde aspedistra's. En de hooge kandelabers met de bronzen beelden er op, die in de opgeheven handen lustres met kaarsen droegen, en de prachtige Perzische tapijten over den marmeren vloer, en de antieke staande klok, met bewegende scheepjes, en maan, en datum, en de mahoniehouten barometer, en....
- Kom, zei haar man, en hij nam haar lachend de fotografie uit de handen.
- Ik kàn er niet genoeg naar kijken, zuchtte Sophie, óverblij.
- Ik ook niet, ik ook niet, bevestigde haar man. Met een glimlach schoof hij de foto's terug in de bordpapieren portefeuille.
- Ja! zei hij. We hebben heel wat samen doorgemaakt, vrouw.
- Maar je hebt succes gehad, zei ze warm, en drukte hem de handen. We mogen dankbaar wezen, Karel! Er heeft zegen gerust op je werk.
Hij knikte haar toe. Zij mocht zoo graag dien tevreden trek zien op zijn gezicht; zij voelde zich dan heelemaal rustig-gelukkig. Zij stak haar arm door den zijne, en samen met hem, een statig paar, daalde zij de trappen af.
Door de opening der voordeur, waarvan de beide | |
| |
vleugels wijd waren opengeslagen, was het perspectief van het drukke voorplein zichtbaar. In den luwen Meiwind wapperden van alle fabrieksgebouwen de vlaggen; de werklieden in hun Zondagskleeren begonnen zich reeds te verzamelen, in afwachting tot zij in huis zouden worden geroepen; de rijtuigen der aankomende gasten reden binnen de hooge poort, die het fabrieksterrein afscheidde van den weg; en Karel en Sophie van Rhedum begaven zich naar de zaal, die met groen en bloemen was versierd, ter ontvangst der genoodigden.
Door de drie hooge, geboogde deur-ramen stroomde de zon binnen, en de gasten betuigden elkander, dat het zulk ‘uitgezocht’ weer was, en dat de familie het niet beter had kunnen treffen, ‘niet te warm, niet te frisch’, en:
- 't Zonnetje wil toch altijd wel gezien zijn op zoo'n dag!....
De zusters van den heer des huizes, de ongetrouwde tantes Pien en Mien, omhelsden hun bloedverwanten allen met veel ostentatie; hun goede gezichten glansden van extase, en tante Philippine vatte haar neef, dien zij zoo'n beetje als haar ‘petekind’ beschouwde, ofschoon hij natuurlijk vernoemd was naar zijn grootvader, bij de beide armen, en vroeg hem met haar hooge zenuwstem:
- En hoe voel je je nu wel, jongen, hè? hoe voel je je nu wel?
Philip haalde de schouders op, met een eenigszins afwezigen blik. Hoe hij zich voelde? ja, hòe? Zooals altijd; alsof hij het zelf niet was, die hier stond, maar een ander, die gedwee met zich liet doen, alles wat de andere menschen wenschten.... Nooit, scheen het hem toe, nooit in zijn heele leven was hij zichzelf geweest....
Toen hij nog een kind was, had zijn dociele aard hem genoopt, altijd toe te geven aan den sterken wil | |
| |
van zijn vader. Er was eenvoudig nooit sprake van geweest, wat hij verlangde, er was nooit rekening gehouden met zijn aanleg, zijn natuurlijke geschiktheid voor dit of dat. Er was hem op een zeker tijdstip niet gevraagd:
- Wat wil je worden?.... Het was eenvoudig vastgesteld, dat hij ‘later bij zijn vader in de fabriek komen zou’, en dat hij daarvóór naar Delft zou gaan, om er te studeeren voor technoloog, fabrieksingenieur.
Was hij muzikaal? literair? hield hij veel van kunst? zou hij graag willen reizen? stond het bekrompen zakenleven hem tegen? daar werd niet naar gevraagd, zelfs niet over gedàcht. En hij liet zich gaan door een aangeboren indolentie; hij liep de Hoogere Burgerschool af, en hij ging naar Delft.... en het scheen hem altijd of zijn toekomst nog verre lag, - die donkere toekomst, wanneer hij zou weggebannen zijn binnen enge grenzen, en het dus te laat zou wezen om nog iets van zijn leven te maken....
Maar nu opeens.... door het wonderlijk snel nader komen van dezen ongewenschten dag.... was die toekomst beangstigend dichtbij....
Vandaag werd die Toekomst Heden.
Hij voelde zich beklemd en bang, en haatte zich tegelijk om zijn kleinmoedigheid. Hij vond zich een lafaard, een zwakkeling, de drukte, die er om hem werd gemaakt, allerminst waard.... Van een ‘feeststemming’ in zichzelven bespeurde hij niets... alles liet hem zoo onmogelijk koud; het feit van zijn meerderjarigheid deed hem niets, en de voortdurende toespelingen, dat hij nu ‘een man was in de maatschappij’, hinderden hem onuitsprekelijk. En hij keek eens naar Joost, die altijd met hart en ziel in elke situatie was, - en hij.... benijdde hem.
| |
| |
Joost, die vond dat er nu lang genoeg rondgetreuzeld was, want er stond voor dien middag nog zooveel op het programma, begon bedillerig de plaatsen te regelen:
- Kom, menschen! attentie alsjeblieft. Mama... hier, vindt u niet? op deze fauteuil. Tantes, wilt u naast Mama? Willa, zoek gauw een plaatsje.... Edu.... Bruninga....
Hij had de familie bij elkaar in het midden gezet, en liet de overige gasten er zich om heen groepeeren.
- Kunnen de mannen binnen komen, Papa?
- Ja, roep ze maar.
De werklieden, vooraf gegaan en in rustig bedwang gehouden door de meesterknechts, stelden zich op in het tegenovergestelde deel van de zaal. Van elke werkplaats waren een stuk of twaalf der voornaamste arbeiders gekozen, omdat er voor al de werklieden in de zaal natuurlijk geen plaats zou zijn.
Het werd stil in de zaal. Tante Pien verstopte haar zenuwkuchje in haar kanten zakdoekje; de aandacht spande zich op Karel van Rhedum en op zijn zoon, die, gedrukt en nerveus, met neergeslagen oogen voor hem stond.
Toen klonk de stem van den vader, vol en sonoor door de hooge ruimte:
Beste bloedverwanten! waarde vrienden! en gij medewerkers aan onze zaak, u allen hier aanwezig, dank ik, dank ik hartelijk voor uwe opkomst, waardoor deze gedenkdag mijn zoon, mijn lieve oudste zoon, een onvergetelijk feest zal zijn.
Philip! heden is het de dag van je meerderjarigheid. En het lust mij nu, om even in korte woorden mijn eigen levensgeschiedenis te memoreeren.
Mijn ouders hadden vier kinderen; de oudste zoon, je oom Eduard, ging studeeren en werd advocaat, Twee meisjes waren nog niet bezorgd, je lieve | |
| |
goede tantes Pien en Mien; ook zonder dat het mij gezegd werd, begreep ik, dat ik mijn eigen weg in de wereld zou moeten banen. Ik koos zoo spoedig mogelijk mijn partij, en werd employé in de stoommachinefabriek van Eylerts & Co. te Rotterdam.
Ofschoon mijn positie gaandeweg verbeterde, ofschoon ik in die tijd mijn vrouw, je brave moeder leerde kennen, en ik mij in mijn gezin zeer gelukkig gevoelde, waren mijn gedachten toch dag en nacht er op gericht mij een eigen plaats in de maatschappij te veroveren. Vooral was dit het geval, toen er een idee in mijn hoofd was gekomen, dat me geen rust wilde laten.
Ik moet nu vertellen, dat ik een der allereersten was door wie de rijwielsport hier te lande beoefend werd. Wie aan het moderne, lichte, elegante fietsje denkt, zooals het bij duizenden wordt afgeleverd door onze fabriek, en men stelt zich dan opeens de vélocipède voor van een 25 jaar geleden, waarvan de trappers alleen zoo zwaar wogen als nu een heele machine, - twee groote houten, met ijzer beslagen wielen, terwijl 't zadel bestond uit 'n kussentje op 't stijve stalen veer, dan kan men begrijpen, dat 't rijden op zoo'n vehikel maar een matig genoegen was!
't Wielrijden was toen meer 'n soort van inspannende gymnastiek dan een ontspanning; je zat te hossen boven op zoo'n ding, dat hooren en zien je verging.... en toch was 't een tijdlang mode!.... De toenmalige wegen eigenden zich ook niet ervoor, - och, vrienden, jullie, die nog wel eens klaagt als je ‘karretje niet over een zandweg rijdt’, jullie hadden die sport van 't jaar '75 eens moeten meemaken!
En ons ‘sport-costuum’! een zwartlaken jas met panden, een wit-linnen broek, groote kaplaarzen en een hooge hoed!.... ga nu je gang maar!
| |
| |
De toon van den spreker, waarin de humor dóórklonk, vroeg om een instemmend lachje van het auditorium, wat dan ook niet uitbleef. Een gicheltje van tante Pien gaf het sein; dra liep een lach door de rijen, die zijn toppunt en einde bereikte in het zware ‘hoho’ van de werklieden.
Philip keek op, voor de eerste maal. Allen lachten om een onschuldige scherts, waarom hij dan niet? Vooral nu zijn vader niet in het bijzonder het woord richtte tot hèm, maar meer sprak in het algemeen, behoefde hij toch niet die pijnlijke gedruktheid te voelen, welke hem klemde als een ijzeren band om het hoofd....
Kom, liet hij voor één keer nu eens probeeren in het oogenblik te zijn zonder reflecties.... hij had immers altijd het land aan zichzelf. wanneer hij zoo vervelend buiten de dingen bleef staan, alsof ze hem in 't geheel niet aangingen, alsof hij ‘hijzelf’ niet was, maar een vreemde....
- Eén ding is jammer, ging zijn vader voort dat ik het pracht-exemplaar, dat ik toen bezat, niet heb bewaard. Ik zou er wat voor geven, als ik die vélocipède in 'n glazen kast midden in onze showroom opstellen kon!
Philip knikte, blij dat hij wat belangstelling kon toonen. Ja, dat was jammer. Maar zou er nergens zoo'n ding meer bestaan? Hij herinnerde zich, dat hij in '92, toen hij als kind bij zijn grootouders in Apeldoorn logeerde, de boeren tot zijn groot amusement naar de markt zag gaan op houten fietsen; daar zaten ze dan op met klompen aan en een hengselmand aan den arm.... Zoo'n houten ding moest toch stellig wel iets hebben van wat Papa daar beschreef.
-.... in 1875 was, zooals ik zeg, de wielrijder een spot voor de bevolking, een vogelvrijverklaarde, die bloot stond aan allerlei hoon en de | |
| |
grofste baldadigheid van het gepeupel. Nu.... 25 jaar later! is het rijwiel met recht ‘de vriend des volks’ geworden, de vriend van groot en klein, van jong en oud! De overheid bemoeit er zich mee, maakt er verordeningen voor, legt er aparte paden voor aan, en vindt het zelfs waard.... er.... belasting op te heffen!
De stemming in de zaal werd geanimeerd, Gelukkig, dit was geen droge, deftige speech, waarbij je den adem inhouden moest, en niet eens durfde gaan verzitten.... de spreker gaf zelf het voorbeeld en lachte vóór, en de aanwezigen stemden gul in met de vroolijkheid.
- De eerste verbetering kwam, toen omstreeks '78 uit Amerika stalen fietsen werden ingevoerd. Dat waren de vélo's met reusachtig groot voorwiel en klein achterwieltje. Met drie steps moest je er op klimmen en je dan maar acrobatisch in evenwicht zien te houden. Enfin, 't ging. Er werd hier in den Haag zelfs 'n vélocipède-club opgericht: De Ooievaar. De leden oefenden zich in het maken van allerlei kunsten; ze organiseerden tochtjes, en deden zoo goed als het ging aan ‘sport’.
De hooge tweewieler heette bicycle en werd nooit anders genoemd. In 1885 werd door onze club de eerste wielerwedstrijd in Nederland uitgeschreven. 't Was nog maar heel primitief, hoor! maar toch 'n veelbelovend begin. De wedstrijd had plaats aan de Wassenaarsche weg; een korte vlakke baan die door graszoden in tweeën was verdeeld! En daar....
De spreker zette een hooge borst, en keek met een grappige triomfantelijkheid den kring der aanwezigen rond:
-.... en daar trad Karel van Rhedum als een der overwinnaars uit het strijdperk te voorschijn!
Bij den spontanen lach voegde zich een spontaan handgeklap, en Philip zag, hoe zijn vaders gezicht | |
| |
blonk van een bijna kinderlijke voldaanheid; en opeens voelde de jongen het week en warm worden in zijn borst. Zijn vader.... die daar zoo gemoedelijk, bijna naïef te vertellen stond, alsof wat hèm zoo hevig interesseerde ook al de anderen interesseeren moest, - zijn vader, die met rechtmatigen trots bezig was een overzicht van zijn welbesteed leven te geven, - zijn vader, dien hij, naar het hem scheen, nooit goed had gekend, en stellig nooit genoeg gewaardeerd.... werd hem onverklaarbaar opeens dierbaar en eigen. Zijn vader.... zijn vader.
Philip voelde zijn oogen vochtig worden. Totaal ongemotiveerd, natuurlijk! maar tegelijk was hij blij om deze emotie, het eerste teeken van saamhoorigheid met zijn vader, van erkenning, van appreciatie.... van een diepere genegenheid als de verplichte, de geijkte van zoon tot vader....
Er kwam meer veerkracht in Philip's tot dusver wat gedrukte, wat lustelooze houding, en zijn moeder, wier liefdevolle blikken onophoudelijk gingen van haar man naar haar zoon, van haar zoon naar haar man, voelde een innige vreugde haar hart doorstroomen. Die jongen, die lieve, lieve jongen.... altijd wat stil en verlegen.... maar nu voelde hij toch het gewicht van dit oogenblik, en, de lieve jongen, hij was er gelukkig om.... Je zag het aan de uitdrukking op zijn gezicht, hoe strak, bijna stug had het den heelen morgen gestaan.... nu sloeg hij flink de oogen op, en lachte frank met de anderen mee.... o, hij was gelukkig, de jongen ...
Graag had zij zijn blik opgevangen, om hem eens hartelijk toe te knikken: dag, jongen, dag, kind... maar hij keek niet naar haar, neen! Zijn oogen waren vol veneratie en vol innigheid op zijn vader gericht, en hij ving diens woorden van de lippen ...
-.... Ik, ik mag 't gerust zeggen, was een | |
| |
van de eersten, die de belangrijkheid van 't rijwiel begreep. Ik begon met agent te worden voor 'n Engelsche firma. Dat ging goed, dat ging heel goed.... de percenten leverden me een aardig duitje op; en ik ging begrijpen, dat de buitenlandsche firma's op hun producten grove winsten maakten. En ik liep rond met 'n plan, heel stout en gewaagd, - om zèlf hier in Nederland 'n fabriek, - een fabriekje, op te richten....
Mijn plan kwam tot rijpheid door de schitterende uitvinding omstreeks de vijfentachtiger jaren van: de safety.
De safety is het type rijwiel, zooals wij dat tegenwoordig kennen. Twee gelijke wielen. Er was al eens een poging gedaan: 't voorwiel wat kleiner, 't achterwiel wat grooter.... maar dat model: kangeroe werd 't genoemd, maakte geen opgang. Maar de safety sloeg in, enorm, geweldig, 't was 'n plotselinge rage! En daar de firma Rover 't eerst deze soort van bicycle lanceerde, werd 't model meestal Rover genoemd. Of je sprak van bicycle of je sprak van safety. De Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond, die ook omstreeks die tijd werd opgericht, stelde zich in verbinding met Professor Matthijs de Vries, om 'n goed Hollandsch woord te krijgen en deze stelde ‘rijwiel’ voor, en sedert is 't ‘rijwiel’ gebleven, - als we tenminste niet spreken van fiets, of zingen van: Allemaal op de fiets, allemaal op de fiets!....
De toehoorders lachten.... Philip onderscheidde het fijne lachje van zijn moeder, en ook hij lachte mee. Dat zijn deftige vader, temidden van een groot auditorium zich zoo'n alledaagsch grapje vermat, ontroerde hem. Hij zag het stralend gezicht van zijn moeder, en eer hij het wist, had hij haar hartelijk knikje: dag, kind, dag, jongen! even hartelijk beantwoord.
| |
| |
-.... Een tweede groote uitvinding kwam 't rijwiel perfectionneeren; de uitvinding namelijk van de luchtband.
Tot dusver meende men altijd: hoe dunner band hoe beter. In de holle velg van 't wiel werd 'n reepje caoutchouc gelegd; toen vond Dunlop 'n band uit, die òm de velg werd gelegd als 'n soort van windkussen, die al de stooten van de weg opvangen kon. En ziedaar! toen ik al die verbeteringen gadesloeg, toen dacht ik: nu durf ik 't wagen!
O! 't was maar 'n klein werkplaatsje waar we mee begonnen, ‘fabriekje’ kon je 't nauwelijks noemen. En wat ik deed was eigenlijk alleen rijwielen samenstellen uit onderdeelen, die ik uit 't buitenland betrok. Toch droegen die rijwielen al 'n naam, de naam van onze familie: Rhedum! en ik heb me altijd beijverd die naam hoog te houden, en er hoe langer hoe meer roem aan te verbinden!....
Een welgemeend applaus weerklonk, en het was of Philip nu eerst begon te beseffen welk een energie, welk een werkkracht, welk een volharding zijn vader had moeten ontwikkelen, om het zóóver te kunnen brengen.
- 't Was een waag. Maar ik heb die waag gewaagd. Ik gaf m'n betrekking er aan, en bouwde hier 'n huis, in de nabijheid van m'n ‘fabriek’.
Wat heb ik gezocht en rond-gekeken, om in de omtrek van den Haag de goedkoopste grond te vinden! Ja, hier bij de Mient, halverwege Loosduinen, was 't wel wat ver uit de buurt, maar de grond kreeg je er bijna te geef. Dat eerste huis van ons.... 't had iets van een komeet: 'n mooi front met 'n staart. 'n Gevel met twee ramen aan weerskanten van de deur, daarboven vijf ramen, maar 't heele huis was niet dieper dan één kamer; en toen begonnen we gelijkvloers aan de achterkant uit te bouwen, eerst 'n tuinkamer, toen een leerkamer voor | |
| |
de kinderen, dan weer 'n grootere keuken, of een bijkeuken, totdat we 'n kloek besluit namen, en in '96 tegelijk met de uitbreiding van de fabriek een nieuw woonhuis neerzetten.... dat er mag zijn!
Hij keek rond door de zaal met zulk een kinderlijk-ijdel zelfbehagen, dat Philip met eenige wroeging er aan dacht, hoe hij gefoeterd had inwendig, toen hij hoorde van den nieuwen bouw. En moesten zij dan tòch hier blijven wonen, als op een eiland ver van de bewoonde wereld? Zij, de kinderen konden nooit naar school dan met het brikje, - een rit van een drie kwartier! Hij had het dan ook altijd aan hun isolement toegeschreven, dat hij zoo weinig vrienden had, - maar wàs dat de reden wel? Joost en de meisjes hadden zich nooit zoo eenzaam gevoeld als hij, dat wist hij wel. Neen, het lag aan hèm, aan zijn eigen, zelfgezochte afzondering.... en de schuld, die hij zoo graag aan anderen gaf, was alleen aan hèmzelf te wijten.
Wat deed het er toe, wáár het huis stond, wanneer het mooi en comfortabel was.... Wat deed het er toe, dat schouwburg en concertzaal moeilijk te bereiken waren, en dat het een of andere meisje wel eens geringschattend had gezegd:
- 't Huis is prettig, maar jammer dat 't staat in zoo'n rare buurt.
Joost zou opgestoven zijn bij zoo'n gezegde, en hartstochtelijk hebben betoogd, dat een fabriekseigenaar bij zijn fabriek hoort te wonen, - maar hij.... had zich gescháámd voor die ‘rare buurt’, die ‘obscure buurt’....
- En.... ging zijn vader opgewekt voort, voor de kinderen was de verre afstand van de stad geen bezwaar. Ze kregen hun rijwielen, hun fietsen, waarmee ze overal konden komen, en door hun voorbeeld maakten ze propaganda en reclame voor de fabriek van hun vader!
| |
| |
Er klonk een lach dóór, in zijn vaders stem, en hij hoorde Joost zachtjes grinneken van ingehouden pret.
Hij wist wel wat dat beteekende; zij kregen van hun vader percenten, wanneer zij er in slaagden, schooljongens over te halen aan hun vader een ‘Rhedum’ te vragen.... Joost had op die manier een aardig duitje verdiend; hij had het ook wel eens een enkele maal gedaan, maar het toch altijd een beetje beneden zich geacht....
- Tot dusverre heerschte er nog steeds in Nederland het wangeloof, dat een rijwiel niet goed kon zijn, als het niet uit het buitenland kwam. De lichtst en dichtst in elkaar geflanste Amerikaansche karretjes werden nog verkozen meestal boven het degelijke Hollandsche merk. Maar in '95, met de Wereldtentoonstelling te Amsterdam, zag ik mijn kans. Ik exposeerde eenige rijwielen, die zoo fijn en sierlijk gebouwd waren, die zoo licht liepen, en zoo sterk waren, dat ze met de beste buitenlandsche soorten konden concurreeren, en die.... maar twee-derden kostten van de buitenlandsche prijs!
Dat heeft ingeslagen. Geweldig. De couranten, de sportbladen, - je had toentertijde ‘De Kampioen’, ‘Wielernieuws’, ‘De Athleet’, - schreven geestdriftige artikelen, en dat het nu maar eens uit moest zijn met die ophemeling van het buitenland.... dat Nederland zich met die voorliefde voor alles uit den vreemde onnoodig kleineerde, en zich op belachelijke wijze een brevet van onbevoegdheid gaf.... en dat de ware vaderlander zijn geld niet naar het buitenland vergooide, maar het besteedde aan Nederlandsch Fabrikaat!
Een licht applaus ging door de rijen, en Philip had er wel mee willen instemmen, doch zijn gewone terughoudendheid belette het hem. Zijn vader had | |
| |
alle reden om trotsch te zijn, en hij.... was trotsch op zijn vader.
- Want langzamerhand betrok onze fabriek geen enkel onderdeel meer uit het buitenland, en zelfs de zadels worden nu op onze eigen werkplaats gemaakt. Straks, wanneer ik u, mijn gasten, een rondgang door onze fabriek voorstellen zal, zult gij alles met eigen oogen kunnen aanschouwen, en zien, hoe bij ons de bedoeling vóórzit, aan de materialen en aan het afgeleverde werk steeds de hoogste eischen te stellen. Wij leveren een in alle opzichten supérieur rijwiel, dat door zijn duurzaamheid zijn goede qualiteit bewijst, en dit steeds tegen de matigste prijs, die maar berekend kan worden.
Langzaam maar gestadig is het publiek overtuigd geworden van de soliditeit, de billijkheid, de sierlijke constructie van ons merk. In 1897 lieten wij een betrouwbaarheidsrit houden, dwars door Nederland, met uitloving van fraaie prijzen, een proef, die onze Rhedum schitterend heeft doorstaan. Toen was onze naam gemaakt, en ik geloof, dat het thans wel van algemeene bekendheid is, dat:
Een Rhedum bespaart u tijd en geld. Een Rhedum vereenigt lichtheid met soliditeit, sierlijkheid met betrouwbaarheid; een Rhedum wordt elken dag méér populair!
Er werd gelachen, want de spreker citeerde hier de bekende Rhedum-advertenties, en een plan, dat Philip wel eens vaag door het hoofd had gezweefd, nam opeens vast vormen aan:
Hij zou eens een mooi, passend, origineel affiche voor de fabriek ontwerpen. Zijn vader had het hem al zóó dikwijls gevraagd:
- Je kan 't best, als je maar wil.
En ja, hij kon het ook, dat was hij zich zeer goed bewust, maar aan den wil had het hem steeds nog | |
| |
ontbroken.... uit aangeboren indolentie?.... of....?
De spreker verhief zijn stem:
- Wie ooit nog twijfelde aan de ‘triomf van het rijwiel’ werd overtuigd door het bloemencorso een jaar of vier geleden te Bloemendaal gehouden. Duizenden en duizenden waren uit alle streken samengestroomd om van dat heerlijke schouwspel te genieten. 't Was overweldigend. En wie het bijwoonde, wie het méémaakte, zal de herinnering daaraan onvergetelijk in het geheugen blijven. Een kleine herhaling hiervan gaf het bloemen-corso, den 10en September '98 gegeven ter eere onzer geëerbiedigde Vorstin op het Gevers Deynootplein te Scheveningen. De Rhedum-groep trok ten zéérste de aandacht, en werd luide door de omstanders toegejuicht.
Lieve vrienden, bloedverwanten, en medewerkenden aan ons doel, gij allen zijt het ongetwijfeld met mij eens, dat de fiets voor den modernen mensch een trouwe, onmisbare kameraad is geworden. Hij staat u altijd ten dienste, is gewillig, betrouwbaar, vlug, brengt u in een minimum van tijd, waar ge wezen wilt, vergezelt u bij uw vermaak, zoowel als bij noodzaak en nut, bevordert uw gezondheid, maakt u lenig en frisch, - de fiets is van alle weldaden, die de negentiende eeuw ons heeft geschonken, onweersproken.... de grootste!
Het handgeklap kletterde luid van alle kanten òp, en Philip hoorde ergens een zucht, alsof iemand met blijdschap het einde voorvoelde van een te lange speech. Hij keek met verwondering die richting uit: wàs de speech zoo lang geweest?.... Zelfs te lang....? Hij had er niets van gemerkt....
- En nu, zei zijn vader, en er kwam een trilling van werkelijke bewogenheid in zijn stem, en nu stel ik u, waarde aanwezigen, voor, een dronk | |
| |
te wijden op het welzijn van Philip van Rhedum, die heden een ‘man in de maatschappij’ is geworden, op onzen oudsten jongen, onzen lieven zoon.
Van alle kanten schalden de hoera's. De luide klanken galmden door de hooge ruimte; het gezelschap, zich ontspannend na het lange, gedwongen zitten, bewoog zich van zijn plaatsen, en verdrong zich om vader en zoon met gelukwenschen en hartelijke woorden. En Philip merkte, dat hij met beide de zijne de hand van zijn vader had gegrepen, en die drukte en nog eens drukte, alsof hij zwijgend een verbond met zijn vader sloot, alsof hij hem zonder woorden een innige belofte deed....
Eerst toen hem een beker ‘eerewijn’ werd aangeboden, maakte hij zijn vingers los met een nerveusen lach.
De jonge Bruninga, de schoonzoon, trad thans naar voren:
- Geachte aanwezigen, zij het mij vergund, ook nog even een woord te spreken. Ik als medicus weet, welk een strijd het rijwiel te voeren heeft gehad tegen onwil en wanbegrip. Het is voornamelijk mijn vader geweest, die door voorbeeld en betoog het inzicht der menschen in de goede richting heeft geleid. Ik, zijn zoon, heb zijn voetstappen gevolgd. Als fabrieksdokter kent men mij genoeg, om te weten, hoe ik over de kwestie denk; ik kan daarover dus zwijgen, alleen wil ik even in herinnering brengen, hoe, voornamelijk door mijn bemoeiingen, de rijwielsport voor dames zeer is toegenomen. Werd, nog maar enkele jaren geleden, een meisje op een fiets bespot en gehoond, thans bestaat er zelfs een vrouwen-fietsclub, die de veelbeteekenende naam voert van ‘Honni soit qui mal y pense’, en dagelijks neemt het fietsen der dames toe, in de steden zoowel als op het platteland.
Maar dit is het niet wat ik wilde zeggen. Ik wilde | |
| |
even uw aller aandacht vragen voor de persoonlijkheid van mijn schoonvader, voor Karel van Rhedum, de stichter en het hoofd der, ik mag wel zeggen wereldvermaarde, ja, overal met lof bekende, Rhedumsche rijwielfabriek.
De traditie heeft zich van de ‘kapitalist’ 'n geijkt cliché gemaakt, en vooral van den man, die niet alleen ‘geld-kapitalist’ is, maar ook ‘levendemenschen-kapitalist’. In de volksverbeelding is de eigenaar van 'n fabriek de bezitter van monsterlijke machines, met wentelende raderen en wild rond-enrond zwaaiende riemen, van razende stoom-gevaarten, die 't levende menschen-materiaal vingers en voeten afrukken, hoofden verbrijzelen, hun lijven neersmakken en verpletteren, die de werklieden dwingt te arbeiden in vergiftigde atmosferen, totdat ze uitgeteerd en vernield als levende geraamten voort-wankelen.
En naast die door hem geschapen hel, in 'n prachtig huis, zit de fabrikant op z'n geldzakken en mest zich en zijn familie vet met 't ‘bloed en zweet’ van den arbeider....
Zóó is de traditie, we weten het allen. Maar tevens weten wij, dat gij, Karel van Rhedum noch uiterlijk noch innerlijk iets hebt van dit type, van de antipathieke ‘uitbuiter’, de ‘blanke slavendrijver’, de ‘man met den knoet’, of hoe de ongepaste volkshaat den fabrikant nog meer moge noemen!
Van den beginne aan hebt u zich een humaan principe gekozen, behoorlijke loonen uitbetaald, behoorlijke werk-uren vastgesteld.... en ofschoon uit uw heele wezen blijkt uw onverzettelijken, ja, imperatieven wil, toch zal men in Holland geen rechtvaardiger, menschelijker, betrouwbaarder patroon vinden dan gij.
Karel van Rhedum! hij leve!
Aanstonds weergalmde de zaal van een loeiend | |
| |
geroep: ho! ho! en armen werden in de lucht gezwaaid, en hiep, hiep, hoera! werd geschreeuwd, en tante Pien viel haar broer luidruchtig snikkend om den hals, en Sophie van Rhedum, huilend en lachend, wuifde haar man toe, en Eduarda kuste Bruninga.... en Karel van Rhedum deed alle moeite, om het tumult te doen bedaren; hij maande tot kalmte, hij wenkte met de hand.... en Philip, die zijn vader met intense aandacht stond gade te slaan, had een gevoel voor hem, als hij nog nooit had gehad.... een diepe veneratie, een grenzelooze sympathie.... een innige liefde....
En terwijl hij keek, wist hij, dat zijn vader thans een der hoogtepunten van zijn bestaan beleefde, - en hij gunde het hem, o, hoe gunde hij het hem, dien goeden.... dien zielsbraven man....
Hij was zóózeer in beschouwing verloren, dat hij schrok, toen zijn vader hem de hand op den schouder legde:
- En nu jij, Philip.
- Ik!?
De vader lachte om het onthutste gezicht van zijn zoon.
- Ja, jij, dwaze jongen. Ben je alles vergeten?
Hij haalde een vel papier uit zijn portefeuille, en opeens herinnerde Philip zich alles weer:
Den vorigen avond had zijn vader hem bij zich geroepen op het kantoor, en hem gezegd, dat hij na afloop der speeches, aan de werklieden zijn vaders besluit had mee te deelen, om voortaan een werkpremie in te stellen, en kennis te geven, dat enkele employés in rang zouden worden verhoogd.
Philip had ‘gebeden en gesmeekt’ om dat niet te hoeven doen. Maar zijn vader had stand gehouden.
- Ik wil, zei hij, dat je persoonlijkheid 'n goeie indruk op de lui maken zal. Ze moeten 'n prettige | |
| |
herinnering aan je hebben, wanneer je in de zaken komt. Ze kennen je niet, ze weten niets van je....
Neen, dat was waar. Instinctmatig had hij altijd de fabriek geschuwd. Nooit liep hij er rond, zooals Joost; nooit ‘encanailleerde’ hij zich met de fabrieksjongens; hij stelde geen belang in de inrichting der gebouwen; en eerst toen hij student in Delft werd, was hij zich gaan interesseeren voor de constructie der machines enzoovoort. Maar nooit, dan alleen in de uiterste noodzakelijkheid had hij zich met de werklieden in contact begeven; hij hield niet van hen uit een altruïstische grondstelling; hij had voor zichzelf uitgemaakt, dat het hem wèl mogelijk zou zijn van één of éénige menschen te houden, maar van alle menschen, zoo maar mir nichts dir nichts van alle menschen - neen! Hij bleef maar liefst in zijn eigen kring; hij wist, dat die anderen hem niet zouden begrijpen evenmin als hij hen. En al ging hij niet zoo ver als een der studenten in Delft, die pal stond tegen de hier en daar woekerende socialistische theorieën en tendenzen, door te zeggen:
‘De ‘‘mindere man’’ is niet alleen anders dan wij vanwege z'n geringere ontwikkeling, of z'n verschillende levensopvatting, hij is van 'n ander ras, hij is 'n barbaar, of 'n Tartaar, of wat je wilt, je ziet 't aan z'n bouw, aan z'n gezicht - je merkt 't aan z'n uitlatingen.... hij is geestelijk en lichamelijk niet onze medestander, maar onze antipode!’
En dat antipode schreeuwde hij zóó hartstochtelijk, dat de aderen op zijn bloedrood voorhoofd er van zwollen.... Nu.... ofschoon hij, Philip, dan niet zóó ver ging, - hij bleef liefst op een afstand van de werklieden, die tòch altijd een schuinen blik van wantrouwen hadden, wanneer een van 's patroons familie passeerde, - ja, wilde hij | |
| |
eerlijk zijn, dan voelde hij datzelfde wantrouwen tegen hen.
Maar hoe hij ook had tegengesparteld, zijn vader was er op blijven staan, dat hij de mededeeling zou doen.... en had hem allerlei dingen uitgelegd, die hij niet had willen begrijpen, ofschoon hij nu wel wist, dat ze eenvoudig genoeg waren, - en gedurende deze zonderling bewogen momenten was hij waarlijk alles vergeten....
Daar stond zijn vader, en hield hem het papier met een glimlach voor de oogen.
Hij greep het; goed, hij zou den wil van zijn vader volbrengen.
En nadat zijn vader om stilte had verzocht, en had aangeduid, dat er nu een belangrijke mededeeling zou volgen, begon Philip te lezen met een duidelijke, langzame, helder doordringende stem, en gaf kennis van een reorganisatie onder het personeel ter gelegenheid van dezen dag:
-... Arnold, Evert Wanning, onze magazijnmeester, die sedert de oprichting der oude fabriek zijn taak met trouw en toewijding heeft vervuld, wordt bij dezen benoemd tot Chef der Afdeeling Gebouwen.............................
‘Baas’ van der Werf, zooals hij algemeen bij ons wordt genoemd, oorspronkelijk als timmerman bij ons in dienst gekomen, werd al heel spoedig de vraagbaak, waar anderen geen raad wisten. Bij de opstelling van nieuwe machines bewees van der Werf ons steeds onschatbare diensten; door zijn vasten blik, zijn inzicht en beleid hebben er in onze fabriek nooit ongelukken van noemenswaardige beteekenis plaats gehad. Hij heeft met de trouwste zorg voor aller veiligheid gewaakt en wordt bij dezen als Chef van de Afdeeling Algemeene Dienst, onder de hoofdbeambten der fabriek opgenomen...............................
| |
| |
Johannes Korte, onze boekhouder, wiens keurige nauwgezetheid bij ons spreekwoordelijk is geworden, heeft heel wat vellen papier, ja, boekdeelen zelfs, volgeschreven, sinds hij in onze dienst is gekomen. Aan de fabriek zorgt hij dat ‘ieder het zijne’ krijgt, en nooit is er in zijn boekhouding ook maar de minste of geringste fout te ontdekken geweest. Heden wordt hij benoemd tot Chef der Afdeeling Algemeene Administratie.
Meester Rodenbos, die de machinale inrichting van onze fabriek tot in de kleinste onderdeelen kent, een hoogst bekwaam werkman, die het doel en de plaats weet van elke riem, van elke buis, van ieder rad, van elke leiding, zal vanaf heden den titel dragen van ‘meester-machinist’.
Gerardus Molenaar, sinds de oprichting der eerste fabriek als nachtwaker bij ons werkzaam, zal zijn trouw en ijver door de benoeming tot ‘nachtbaas’ heden zien beloond....
Bij elke nieuwe benoeming werd het roepen en juichen luidruchtiger en langduriger. De menschen, opgewonden, hadden moeite op hun plaats te blijven staan, maar nogmaals werden zij tot rust en stilte aangemaand, want het eigenlijke, wat ten bate van alle werklieden kwam, moest nu nog worden gezegd.
- Attentie! verzoek ik! klonk daverend de stem van Karel van Rhedum, hoog boven het rumoerige gezoem.
En Philip kon voortgaan.
Hij las met dezelfde heldere stem, langzaam, voor ieder verstaanbaar:
Als grondslag voor onze loonberekening is aangenomen, dat door de gepresteerde arbeid, al is die ook van den minsten rang, in normalen werktijd, - tien uren daags voor handenarbeid en zeven-en-een- | |
| |
half voor kantoorwerk, - een inkomen moet worden verdiend, dat de onkosten bestrijden kan van 'n niet al te groot gezin. In verband met de plaatselijke omstandigheden, hebben we indertijd gemeend dit te moeten vaststellen op, door elkaar gerekend, twaalf gulden per week.
De laagste arbeider verdient 16 cent per uur, en de hoogste, bijvoorbeeld een monteur-ambachtsman, 22 cent. Daarbij komen de verhoogingen voor overwerk en nachtwerk, en 25% als het noodzakelijk is, dat er op Zondag wordt doorgewerkt. De loonen voor het kantoorpersoneel zijn op dezelfde manier bepaald.
Van nu af aan echter wordt nog een andere regeling vastgesteld. De werklieden worden niet alleen in rangen, maar ook in klassen onderverdeeld, doch deze klassen zijn uitsluitend moreel.
Tot de eerste klasse worden die werklieden gerekend te behooren, wier ijver en toewijding nauwelijks voldoende kan worden genoemd;
tot de tweede, wier vlijt tamelijk goed is;
tot de derde, die werkelijk lust en ijver toonen;
tot de vierde de zéér goeden; en tot de vijfde de uitmuntenden.
En naar gelang van de klasse waartoe de werkman behoort, wordt hem boven zijn gewone loon een premie uitgekeerd van:
2% in de tweede klasse; |
5% in de derde klasse: |
10% in de vierde klasse: |
20% in de vijfde klasse. |
Een plotseling gejuich onderbrak zijn woorden; hij wachtte bedaard, en ging oten weer door:
- De verdeeling in klassen en de eventueele bevordering van de eene klasse tot de andere geschiedt door de Directie, nadat deze advies heeft ingewonnen bij de onmiddellijk boven de werklieden geplaatste | |
| |
meerderen en van den Chef der Afdeeling: Belangen van het Personeel.
De overige bepalingen zullen met deze worden opgenomen als nieuwe artikelen in ons Dienstreglement, en te zijner tijd overal in de fabriek worden aangeplakt.
Ik heb gezegd.
Met een onbeschrijflijke voldoening had karel van Rhedum zijn zoon, zoo lang deze sprak, onophoudelijk gadegeslagen. Er zat toch wel wat in dien jongen, hij had het altijd geweten.... En als hij een beetje werd aangespoord, liet ook die een weinig indolente laksheid wel na....
- Ziezoo! dat is gedaan! riep Joost, en sloeg met scherp-speurenden blik de vertrekkende werklieden gade. Is u tevreden over de uitwerking. Papa?
Maar hij wachtte diens antwoord niet af. Met een scherts en een lach begaf hij zich tusschen de gasten, om te vragen, wie van hen den tocht ter bezichtiging van de fabriek meemaken wilden.
| |
II
In de keurig opgeruimde fabriek waren slechts enkele werkmeesters aanwezig, om desgewenscht de noodige inlichtingen te geven.
Tante Pien was zóó blij, dat de fabriek niet werkte. Dan had zij er geen voet in gezet. Eens had zij dat gedaan, ééns. Maar zij dacht, dat de aarde met haar verging. De planken beefden en sidderden onder haar, en de wanden schenen te kraken en heen en weer te golven, en de machines ratelden en dreunden, dat hooren en zien je verging, en de riemen gonsden en gierden vlak langs je heen, dat je ieder oogenblik bang was meegesleurd te zullen worden.... en nog dagen daarna waren haar zenuwen niet in orde....
Joost knipoogde tegen zijn moeder, - zijn haar | |
| |
zenuwen óóit in orde....? maar liet zijn tante toen over aan het groepje dames, dat zich weldra had gevormd, en voegde zich bij zijn vader, die met animo aan eenige belangstellende gasten aanwijzingen en beschrijvingen gaf.
Zwijgend liep Philip mede.
Zijn reflecteerende natuur deed hem zooals altijd nadenken over zichzelven. Was hij, sinds gisteren, een ander mensch geworden? Interesseerde hem deze inrichting met een nieuwe belangstelling, zooals hij vroeger nooit had gevoeld?!....
Hij schouwde om zich heen naar het wonderwerk der fabriek. Op het oogenblik rustten de gigantische machines, maar door een enkele handbeweging konden deze geweldige werktuigen in beweging worden gesteld, dan floot de stoom door de pijpen, ronkten de ketels, zwierden de drijfriemen om de draaischijven heen, waren alle ruimten van een hevig, razend leven vervuld....
Hij hoorde zijn vader spreken, en ofschoon deze dingen zei, die hij wel wist, luisterde hij toch toe, geboeid.
- Laat me jullie even 'n denkbeeld mogen geven van de ingewikkeldheid van ons bedrijf:
Dat zou je niet gedacht hebben, hè, maar 'n rijwiel bestaat uit plus minus duizend verschillende onderdeelen.
- Duizend?! vroeg men, geïmponeerd door dit getal.
- Ja, en de meeste van deze onderdeelen moeten verschillende, soms wel eens tien of twaalf bewerkingen ondergaan, eer ze voor 't gebruik gereed zijn, en voor elke bewerking is 'n aparte machine noodig.
Door de geheele fabriek liepen lange, smalle gangen, waar achter glazen wanden de werkplaatsen lagen.
| |
| |
In de groote hoofdwerkplaats, waar voornamelijk de eigenlijke metaalbewerking werd uitgevoerd, liep Karel avn Rhedum bedrijvig heen en weer van de draaibanken, die automatisch de staven staal tot kegels verwerkten, naar de boormachines, van de freeswerktuigen, die de tanden in de tandwielschijven aanbrachten, naar de cirkelschaar, die het plaatstaal zoo gemakkelijk doorknipte als ware het papier; en lang bleef het gezelschap toezien met bewonderende aandacht, toen een der draaibanken in werking was gesteld; die vreemde machine, die nu eens dit deel van zichzelf gebruikte, dan weer een ander, als dàt noodig was; en op een gegeven oogenblik uit zichzelf sneller of langzamer ging draaien. Wanneer het onderdeel kant en klaar in den bak onder de machine viel, greep deze zonder oponthoud, en als ware zij een met rede begiftigd wezen, een nieuw stuk staal en haalde het naar zich toe, om het op dezelfde wijze te gaan ver werken.
- Schitterend, fenomenaal!
- Wat een vereenvoudiging van werkkracht!
- En wat 'n tijdsbesparing!
- Eén man is genoeg om deze heele rij machines te bedienen; hij voorziet ze van staven staal, ruimt de afval op, en haalt de stukken, die klaar zijn, weg.
De aanwezigen keken zich de oogen uit naar het kunstige en vernuftige samenstel van riemen en wielen, hoog in de lucht, van onbegrijpelijke, door elkaar warrende pijpen en buizen, van takels en assen, van ijzeren laddertjes, die, men wist niet vanwaar, leidden naar iets onbekends boven in de zaal.... en er werd luid gelachen om een paar, gestadig om zichzelf heen klepelende houten handjes, die een genoegelijk spelletje voor zichzelf schenen te spelen....
| |
| |
De bankwerkerij werd in oogenschouw genomen, waar de vorken tot frame's in elkaar werden gezet, gesoldeerd, en verder afgewerkt, in de lakkerij, waar, in groote rekken, de versch-gelakte wielen stonden te glanzen; men nam een kijkje in de vernikkelinrichting en in de montage-afdeeling, waar de rijwielen compleet in elkaar werden gezet; ook het uitgebreide magazijn werd bezocht en het administratie-lokaal en de teekenkamer en de reparatieinrichting.... en onvermoeid stapte Karel van Rhedum steeds vooraan, en hij werd langzamerhand zoo technisch in zijn uitleggingen, en sprak zoo gemoedereerd van ‘nippels’ en van een ‘gesmolten borax-laag, die het oxydeeren van het koper voorkomt’, en veronderstelde de ‘zoutbadhardoven’ en de ‘thermo-electrische pyrometer’ als zóó algemeen bekend, dat Joost er hard-op om moest lachen.
In het hoofdkantoor werd gepauseerd; luide uitroepen van werkelijke groote bewondering weerklonken, en er heerschte een druk en opgewekt gepraat.
Philip, een beetje vermoeid, had zich in een der gemakkelijke ‘varsity-chairs’ geworpen, en keek toe met eenige verteedering, hoe zijn vader, heerlijk voldaan, zich als gastheer gedroeg. Hij wist, dat hij met het laten bezichtigen van de fabriek eer had ingelegd, en het verheugde hem enorm, dat hij het gezelschap dusdanig had geëpateerd.
Hij wreef zich vergenoegd de handen, en beantwoordde geduldig alle mogelijke vragen:
- Ja, 'n fabriek wordt bijna altijd in ‘sheds’ gebouwd, - we hebben er hier bij van wel zestig meter lang, - de machines moeten liefst altijd op den beganen grond staan.
Er zijn naar raming 'n honderdduizend rijwielen per jaar noodig in Nederland; en wij leveren daarvan 'n twintig, vijf-en-twintig duizend.
| |
| |
- Kolossaal!
- En neemt 't buitenland ook nog wat af, of niet?
- Nederlanders in den vreemde, ja, o, ja. Maar 't buitenland zelf zweert natuurlijk bij z'n eigen producten.
In de reusachtige kamer, bijna een zaal, met de drie, tot een grooten koepel utigebouwde ramen, was het comfortabel en gezellig. Sophie van Rhedum had gezorgd voor tapijtjes, kussens, kleedjes, en Karel had haar laten begaan, al lachte hij heimelijk wel eens om haar manie van gebatikte lapjes onder vazen, en antimacassars op zijn sluimerrol....
Maar Sophie was blijkbaar zoo ingenomen met het bekoorlijk werk harer handen, dat hij het hart niet had, er een woord van te zeggen.
Joost presenteerde sigaren, en sigaretten aan de dames.... Die Joost! een sterke, flinke vent, dacht Philip, misschien evenzeer benijdend als waardeerend. Hij was het, die het wielrijden der zusjes had gepousseerd; hij was het, die hun het fietsen had geleerd, en die zonder pardon: overdoen! commandeerde, als, kletterend, voor de zooveelste maal het rijwiel op den grond was gestort, en het meisje, boos, een groote scheur in haar rok bekeek.... hij was het, die, hijgend en steunend, zijn zuster vasthoudend, naast de fiets draafde, en schreeuwde.
- Trappen! trappen! laat je stuur niet los!.... hij was het, die critisch het costuum van zijn fietsende zusters bekeek:
- Wat is dat voor 'n model van rok: alle plooien zitten van achteren; de ruimte moet op zij zitten aan weerskanten, begrijp je dat niet! afstappen! je rok zit als 'n gek, je lijkt wel 'n amazone te paard; afstappen! en de ruimte beter verdeelen!
| |
| |
Eigenaardig, - maar al kwamen de meisjes wel eens op huilen af van kwaadheid, van een tochtje met Joost weer thuis, - hij was zóó lastig geweest, hij had haar wel twintigmaal laten afstappen, - toch kreeg die drommelsche jongen altijd gedaan wat hij wou. Hij had de meisjes het sigaretten rooken geleerd, niet alleen zijn zusters, maar alle meisjes van de dansclub; op de eindfuif van de club in het Gebouw van K. en W., toen zij, behalve den dames-foyer, de geheele vestibule voor het dansen in beslag hadden genomen, was hij, toen allen gezeten waren voor den pauze-dans, met een doos dames-sigaretten voor den dag gekomen en was de tafeltjes langs aan het presenteeren gegaan, en niemand had geweigerd, had willen, had durven weigeren....
Joost was een type. Een kerel, die wist wat hij wou. En Philip had daar nooit zoo over nagedacht, maar nu opeens vond hij het een veilig gevoel, dàt hij een broer als Joost altijd naast zich hebben zou; en dat een krachtig temperament zijn een weinig weifelachtige natuur zou stutten en steunen.
En hij dacht:
Het is eigenlijk gelukkig, dat ik zoo heel anders ben dan Joost. Onze zoozeer uiteenloopende karakters zijn een verstandige bestiering van het lot. Als ik zoo was als hij, - als ik zoo'n zelfden onverzettelijken wil bezat, dezelfde koppigheid, dezelfde neiging om alles naar mijn hand te zetten, dan zouden er wel eens vreeselijke botsingen kunnen komen, - nu zullen we wel niet zoo gauw met elkaar in conflict geraken....
En hij herinnerde zich, hoe hij zijn leven lang zijn jongeren broer gewoonlijk alles had toegegeven, - uit gemakzucht, uit een soort van karakterzwakte misschien, - maar hoe het zij, zij hadden vrijwel altijd vrede gehad, terwijl er tusschen | |
| |
Joost en Eduarda, die óók ‘een baasje’ was, soms de heftigste kibbelpartijen voorvielen.
Hij mocht dan een doordrijver zijn, een driftkop, een haantje de voorste, hij had tegelijk zóóveel gezond verstand, dat dit hem wel altijd in de rechte lijn houden zon. En dat was voor hem, Philip, een heele gerustheid.... en deze gedachte maakte hem vandaag, dien moeilijken dag, veel aangenamer....
Dien ‘moeilijken’ dag?.... maar het ‘ergste’ was nu toch al achter den rug, en dat ‘erge’, het was hem ontzettend meegevallen. Neen, het was, alsof....
Hij kon zijn gewaarwordingen nog niet genoeg samenvatten, daarvoor was zijn omgeving op het oogenblik te woelig, te druk. Maar hij wist toch wel eenigszins te benaderen wat hij voelde.... het was hem, alsof hij zijn vader èn Joost vandaag pas goed had leeren kennen, zooals ze werkelijk waren, op zichzelf, en in hun verhouding tot hem, - en dit beter inzicht in hun doen en zijn, had hem verrassend prettig aangedaan, en hem veel rustiger gemaakt.
Hij moest het zich bekennen: tot dusverre had hij niet veel belang in hen gesteld. Hij had achteloos langs hen heen geleefd, en zich alleen maar bezig gehouden met zijn eigen zelfje.... en zich gedrukt gevoeld in een ‘milieu’, dat zoo weinig ‘harmonieerde’ met zijn subtiele gevoelens en ideeën....
Hij moest er om lachen. Waarachtig, - hij had zich altijd fijner, wat beter, wat hooger gewaand, dan zijn bloedverwanten. Ridicuul. Enfin, - hij wist dan nu wel, dat hij eigenlijk bij hen achterstond in een heele boel dingen, die je toch óók noodig had in het leven: volharding, durf, en zooveel meer....
Er werden ververschingen rond-gediend, sherry, | |
| |
port, petits fours.... Noch zijn vader, noch zelfs zijn moeder wilden erg aan de gewoonte om 's middags thee te drinken, Zijn moeder hield eens in de maand een ontvangdag, en schonk dan thee, maar zijn vader kon geweldig foeteren tegen die onzinnige gewoonte, die je eetlust bedierf; thee vóór den eten, wie had 't ooit op de viool hooren spelen! En dat dit gebruik in de laatste tien jaren zoo algemeen was geworden, lag nergens anders aan, dan dat 't goedkoop was, goedkooper dan port en madera; uit datzelfde principe waren ook de goeie, groote, ouderwetsche trommeltjes op tafel afgeschaft, - 'n paar koekjes op 'n schaaltje, en klaar was je. Ja, dat theedrinken was goed in Engeland, waar je om acht uur dineerde. Dan had je misschien behoefte aan wat voedsel tusschentijds. Maar in Holland, waar je at om zes uur!
‘Waar je at om zes uur.’ Een ander etensuur bestond niet voor vader. En hoe boos was hij, als de meisjes in de stad zich eens wat hadden verlaat! Hij gedoogde geen inbreuk op den vasten regel. Klokslag zes uur de soep op tafel. En wie te laat kwam, kreeg een standje als een klein kind.
Héél vroeger, toen zij nog niet op school gingen, werd er zelfs om vijf uur gegeten. Maar dat was met de verre afstanden niet vol te houden geweest....
- Heerlijk uitgerust, ja! erkende tante Pien dankbaar, die geanimeerde kleurtjes had op de wangen, en glimlichtjes in de oogen. Goed, ja zeker, we kunnen gaan!
Er stond nog een aardige plechtigheid op het programma. Op een weide, door Karel van Rhedum aangekocht, was het zijn bedoeling een ontspanningspark aan te leggen voor zijn werklieden en hun gezinnen. De verre afstand van ‘de bewoonde wereld’ was voor velen een bezwaar. Ze woonden graag in de kleine, hygiënisch ingerichte huisjes, | |
| |
die hij voor hen had laten neerzetten, zoodra zij trouwden, de jonggezellen reden gemakkelijk op hun fiets heen en weer naar den Haag of Loosduinen; maar zoodra de arbeider een gezin had, was hij liever wat dichter bij honk. En Karel van Rhedum, die een humaan mensch was en het beste voorhad met zijn werklieden, was nu op het idee gekomen een park te laten aanleggen, met een speeltuin voor de kinderen, kegelbaan voor de mannen enzoovoort. En op dezen dag zou met den aanleg een begin worden gemaakt, doordat elk der familieleden een boom planten zou.
- 'n Schat van 'n idee!.... lispelde tante Pien, en haar schoonzuster was het volkomen met haar eens, toen zij aan den arm van haar oudsten zoon door de luwe Meilucht ging. O, wat was zij gelukkig vandaag.... Met innigheid keek zij op naar Philip.
- 'n Heerlijke dag, hè, jongen? 'n Mooie, onvergetelijke dag?
- Ja, Mama.
- Je bent gelukkig, lieveling?
Hij knikte haar toe met zulk een teedere liefheid, dat zij haar ontroering wegslikken moest. O, zij was gezegend in haar man, in haar kinderen, bevoorrecht boven velen....
Het vlakke weiland, begrensd door een breede sloot, een landelijken weg en rijen arbeiderswoningen, strekte zich uit tot in verre verte. In grooten getale waren de werklieden opgekomen, om te zien, hoe door de familie Van Rhedum de eerste boomen werden geplant. De tuinlieden hielpen de boomen, jonge kastanjes, die het snelste groeien en het gauwste schaduw geven, in de reeds gegraven kuilen zetten, die door Karel van Rhedum en zijn bloedverwanten met een schop werden dicht-gegooid.
En nog eens klonk, in een toespraak, Karel van | |
| |
Rhedum's helder-sonore stem, toen hij vertelde, dat met den aanleg van dit park een lievelingsdenkbeeld van zijn vrouw en hem verwezenlijkt werd; dat er een muziektent komen zou, en een vereenigingslokaal zou worden gebouwd; dat de kinderen hun speelplaats zouden krijgen en hun eigen tuintjes; dat er zoo mogelijk een badhuis met zwembassin komen zou, - en dat hij in de toekomst hoopte op een kosthuis met gaarkeuken voor de ongehuwde werklieden, op een kleine kerk, een eigen school, en wat al niet meer.
Een geestdriftig applaus barstte los. Er kwam geen einde aan het gejuich. En spontaan zetten de werklieden hun feestlied in:
Komt, zet de longen open,
Mannen van de fietsfabriek!
Het krachtige geluid der zingende mannen weergalmde door de hoog-ijle lucht. En Philip, die stil stond te luisteren, voelde, dat er toch iets heel moois lag, in het samenwerken met de massa, in het schouder aan schouder staan met je evenmensch, in het gezamenlijk arbeiden voor eenzelfde doel.
En zijn lippen prevelden mee:
Hier geldt het: Eendracht maakt de macht;
't Is samenwerking tot één doel!....
Maar het slot-couplet werd door de heele familie meegezongen, en niet alleen zijn moeders stem, ook die van Philip trilde van ontroering:
Hier wordt gestreefd door geest en hand,
Door voorbeeld, en door vriendlijk woord,
Door flink beleid en kloek verstand,
Naar 't zuiverst slot-accoord.
| |
| |
Aan de daverende toejuichingen kwam geen einde. En Philip, die het vroolijk gewoel gadesloeg, voelde voor het eerst van zijn leven de soort van schuwen angst, dien hij altijd voor de werklieden had gehad, verdwijnen, en zijn koele onverschilligheid, als gingen die menschen hem volstrekt niet aan, versmolt in de warmte van zijn veranderde stemming.
Hij keek naar de verzamelde menigte op het veld. Hij keek naar zijn vader, die deze menigte beheerschte door zijn sterken geest, zijn imperatieven wil. En dit schouwspel maakte een diepen indruk op hem. En hij voelde de waarheid der woorden:
Hier wordt gestreefd....
.... naar 't zuiverst slot-accoord.
|
|