Stemmingen(1910)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Zee-gezicht. I. Bleek-scheemrend langs den verren hemel dreven Week-gele wolken voort; de laatste blinking Der zon verscheen, vóór de algeheele zinking In goudgen gloed, die 't ruim ging over-zweven. Hel vlamde, na die felle licht-indrinking, De lucht nog éénmaal op, tot teeder bleven De gele tinten met haar saam-geweven. En lieflijk was de smeltende overklinking Van 't wind-geween door 't rustig zee-geruisch... Kalm-monotoon, met vredig golf-gebruis, Lag zich de zee zacht-deinend te bewegen... Breed-effnend strekte 't vlakke strand zich uit. 't Lag roerloos-stil, als luistrend naar 't geluid Der zee, waarvoor àl andre stemmen zwegen... [pagina 41] [p. 41] II. Een grauwe lucht, zwaar van geheimenissen, Hangt donker-dreigend op de zwarte zee... Een woeste wind sleept wild de wolken mee, Die zich wanhopig aan elkander klissen... Een golf stormt aan, waar de andre nauw vergleê, En doet, op 't strand, het schuim-spoor snel verwisschen... Wijl pijlen vuurs het duistre zwerk door-sissen, Zwalpt aan, wild-woelend, de opgezweepte zee. De branding overbruist, in loeiend dondren, Het gieren van den wind, die huilt en klaagt, Als een verloorne, van deze aard verjaagd, - En door des bliksems flitsend-helle pracht Schijnt soms tot lichten dag verklaard de nacht, Als omgetooverd door mystieke wondren... Vorige Volgende