Stemmingen(1910)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Voor mijn Moeder. I. O, liefste en teederste aller aardsche zielen, Die, héél mijn leven, zeegnend waart nabij, Gij waart een vrede-brengende engel mij, ln 's werelds woest en algeweldig wielen; Gij reiktet mij Uw handen, trotsch en blij, Als 'k had weêrstaan, wat bruut mij wou vernielen, En als er tranen langs mijn wangen vielen, Dan was de liefste troost me uw medelij. O, zie mijn oog, hoe 't, smeekend om vergeven Voor 't leed, dat 'k ooit U deed, is opgeheven, Devoot en dankbaar naar Uw dierbaar hoofd... Ik zie Uw slapen, als in edelsteen-goud Gevat, omglanzen door Uw grooten eenvoud: Een glorie, die zal branden, ònverdoofd! [pagina 3] [p. 3] II. Liefste, ach, liefste, - wat wij in U ontberen, Dat wordt door niets, door niets ons ooit vergoed. Zacht, lief gezicht... zacht, innig-lief gemoed... Mijn mooie Moeder, met Uw wonder-teêre, Prachtige zielszijn en Uw levensmoed... U kennen was U lieven, U vereeren, Oprecht en diep... Ach, wat we in U ontberen, Liefste, liefste, - dat wordt ons nóóit vergoed. Geen kwam vergeefs tot U: troost hadt gij steeds. Gij leedt de smart van hen, die leden, mede, En streeldet zacht de rimplen weg huns leeds. Uw leven was éen harmonie, éen vrede... En wie zoo zijn, leefden op aarde reeds Het lot der heilige uitverkoornen mede. Vorige Volgende