Inleiding.
Al meer en meer kom ik tot de overtuiging, dat niets ons verder brengt in menschenkennis en psychologisch inzicht, dan een getrouwe biecht van werkelijk-gebeurde feiten.
Wat weten de menschen om ons heen van de innerlijke roerselen, waardoor onze ziel wordt bewogen? Hoe kennen wij zelfs-degenen, die ons het naaste staan? Hoe oneindig veel, hoe ontstellend veel, blijft ons verborgen in het zieleleven onzer naaste verwanten en vrienden; en in hoe vele gevallen zou het tout savoir c'est tout pardonner in toepassing moeten worden gebracht, als wij... als wij maar wisten...
Gelukkig is er den laatsten tijd een strooming merkbaar, die verschillende auteurs er toe drijft, hun authentieke dagboeken, memoires, brieven, levensherinneringen, in het publiek openbaar te maken; en ik kan niet anders dan het uitgeven van deze ‘bekentenissen’ ten warmste aanbevelen.
‘O! help ons!’ zou ik allen schrijvers en schrijfsters willen toeroepen, ‘help ons, elkander en onszelven beter te begrijpen; stel ons in staat, elkander nà, te voelen in vergevende of vergeving vragende sympathie!’...
Wanneer een bekend persoon gestorven is, dan, zeker, worden er vaak boeken over hem geschreven. Maar dat is niet voldoende! Vanbinnen-uit moeten wij de zielestem hooren; en daarom, wie dagboeken bezit, doe ze het licht zien; of men geve toestemming tot het publiceeren van vertrouwelijk geschreven brieven.
De woorden schroom, pudeur, conventie en dergelijke zijn hier slechts de quasi-schoone maskers voor zelfzucht, of voor verkeerd-gevoelde bescheidenheid. In onzen tijd van ziels-onderzoek, van psycho-analyse, en het mathematisch ‘meten’ van psychische aandoeningen, worden wij, meer dan door dit alles, gebaat, door een vrije, openhartige biecht van zelf-doorleefde gemoedsgewaarwordingen.