| |
| |
| |
Jaloezie.
- Weet je 't nog, Truus, hoe je me met alles hielp, toen ik pas in Indië kwam?
- Ja, jij was ook zoo'n echte orang bahroe als ik ooit van m'n leven heb gezien. 't Was 'n lust voor me, om je te helpen, want jij vond alles even typisch en leuk, jij wou alles maar koopen en koopen.
- 't Was ook allemaal zoo nieuw voor me, hè. Ik voelde me, toen ik pas in Indië kwam, alsof ik in 'n wonderwereld was aangeland. 'n Feeërie van licht en kleur. O, die natuur. O, die bloemen, die vruchten. O, dat prachtig batikwerk en goudborduursel, 't ingelegde lakwerk met parelmoer of ivoor, 't gedreven koper, 't vlechtwerk... Ik moet je zeggen, ik | |
| |
leefde in één verrukking... en Tom was blij, dat begrijp je, me zoo opgetogen te zien.
- O, kind, wat heb ik dikwijls om je gelachen. Herinner je je nog dat huisje, dat je met alle geweld huren wou: 'n voorgalerijtje, twee kamertjes, 'n doorloopje inplaats van 'n binnengalerij, en 'n achtergalerijtje... voor ƒ75.- in de maand! 'n Put zonder water...
- Nu ja, 't was droge moesson...
- En toch had je hard kans, dat die put nooit iets anders dan modder en kikvorschen had gegeven... En dan die verwilderde tuin...
- Dat vond ik juist schilderachtig. Ik zag me er zelf al in werken, en dan later pronken met m'n schat van Perzische rozen, kananga, melatti, tandjong, tjempaka piring... O, ik wou absoluut mee met Tom naar de huisheer. Ik zal 't nooit vergeten. We kwamen in 'n magnifiek huis met 'n marmeren voor- | |
| |
galerij, en daar kwam, ik wist niet wat ik zag, de eigenaar aan, zoo maar ongegeneerd in slaapbroek en kabaai...
- Dat vond jij zeker ook ‘schilderachtig,’ proestte Bertha.
- Nee, dat werd me wel 'n beetje kras. En toen hij niets aan 't huis wou laten doen, gaf ik Tom gelijk, die ervan wou afzien.
- En weet je nog, onze boodschappen? 'n Dozijn stoelen voor ƒ6.- en je begreep niet eens, dat dat ƒ6.- per stuk beteekende. En dan onze excursies naar de toko van Si Tjioen...
Bertha keek Truus eens aan: het mooie, jonge gezichtje, met de klare blauwe oogen en het blonde haar stond fleurig en frisch; de kleine mond met de roode, volle lippen lachte zonnig, ook als zij niet sprak. Zij maakte een volkomen indruk van gezondheid en jeugd... en toch herinnerde Bertha zich oogenblikken, waarin die heldere | |
| |
blik dof was, overfloersd als van onvergoten tranen. Dit was geweest, kort voor haar vertrek naar Holland... toen er geruchten liepen, dat Tom wel een beetje te veel notitie nam van de mooie Non Vermeer, het vrouwtje van een hunner kennissen... Nooit, met geen enkel woord, had Bertha op deze omstandigheid durven zinspelen, hoe intiem zij ook waren.
En nooit had Truus iets uit zichzelve gezegd. Het was van Tom waarschijnlijk maar een zeer tijdelijke afdwaling geweest, die de harmonische rust van Truus' blijde leven in 't geheel niet had verstoord. Wat een gelukkig temperament, wat een benijdbaar gelijkmatig humeur...
- Wat kijk je me aan? vroeg Truus glimlachend, en Bertha, er nu van bewust, hoe aandachtig en ernstig zij Truus had zitten beschouwen, raakte een moment in verwarring, en wist niet zoo gauw een antwoord.
| |
| |
- Waar dacht je aan? vroeg Truus. Je zag er uit, alsof je naar de oplossing van een raadsel zocht.
Zou zij nu zeggen, waarover zij had gepeinsd? Dat kon zij immers niet?...
- Kom biecht 's op? schertste Truus. Maar daar Bertha nog bleef zwijgen, en zelfs haar kleur zich wat verhoogde, werd ook zij nadenkend. Zij ook ging terug in haar gedachten naar den tijd, voorafgaande aan Bertha's vertrek naar Holland... Ware het niet geweest, dat Bertha toen moest vertrekken, dan, wie weet, had zij haar misschien wel in vertrouwen genomen... Ach, zij was toen ook maar heel alleen, om haar strijd uit te vechten, haar moeilijkheden te overwinnen...
- O, ja, elke morgen was 't opnieuw: Koesir, bawa saja di toko Si Tjioen... En dan, dadelijk zag ik iets, wat ik wou hebben: Baba, brapa saja moesti bajar poor satoe passang slop...
| |
| |
- Ja, die Chinees begon te glimmen, als hij je zag komen... Lain tida ada, njonja? Kijk eens, deze prachtige soebengs...
- Die soebengs heb ik nog, lachte Truus, want ik kocht ze natuurlijk. Dat wil zeggen, ik heb er 'n broche van laten maken, en iedereen vindt 't even bizonder, die combinatie van blauwe en witte saphiren... Ja, je kon daar nog wel 's aardig terecht.
De beide jonge vrouwen zwegen een oogenblik, verdiept in hun herinneringen. Bertha was de vrouw van een Indisch officier, die door een klein ongemak aan het been voor den dienst was afgekeurd, en met den rang van majoor gepensionneerd. Zij leefde nu met haar gezin rustigjes in den Haag, waar Truus, wier man met verlof naar Holland was gekomen, - hij was thans assistent-resident, - haar had opgezocht.
Beiden waren zeer verheugd elkander | |
| |
terug te zien. Op de kleine Indische plaats hadden zij zich onwillekeurig nauw aaneen gesloten, en waren zij ten slotte als zusters geweest. Zij vertrouwden elkander alles toe; maar onwillekeurig was, na Bertha's vertrek, hun groote innigheid een beetje verflauwd. Zij correspondeerden wel, en hielden elkander op de hoogte van hun uiterlijke omstandigheden, maar dit was heel iets anders natuurlijk, dan de ongedwongen omgang van vroeger. En zoo was het voor beiden een allerprettigste verrassing te bemerken, dat zij elkander terug vonden, zooals zij elkaar hadden verlaten; en dadelijk waren zij weer op den ouden, eigen voet met elkaar.
- Ja, zei Truus weer, ik zou nu best anderen kunnen leeren, zooals jij mij hebt gedaan...
- Je kan nu wel tjaps van batiks onderscheiden, hè?
- Ja...
| |
| |
- Nu mag ik jóu wel vragen, waaraan je denkt, zei Bertha, blij de aandacht op Truus-zelve te kunnen vestigen.
- Ja... zei Truus droomerig. En toen, opeens besloten: ik wil je wel vertellen, waarover ik dacht. Over je weg-gaan uit Indië, en kort vóór die tijd. Herinner je 't je?
- Ja, zei Bertha, en haar blos werd zooveel dieper, dat Truus onmiddellijk begreep, hoe Bertha óók juist deze dagen had overpeinsd.
En Truus zei:
- O, jij dacht aan 't zelfde als ik. Aan die voor mij zoo moeilijke tijd...
- Moeilijk? vroeg Bertha, om niet te toonen, dat zij Truus volkomen begreep.
- Ja, Berthalief, wees nu 's eerlijk: had je er niets van gemerkt?
- Och, aarzelde Bertha.
- Kom, vertel me 's wat je weet. 't Is heusch interessant voor me.
- Nu, zei Bertha, als ik 't dan precies | |
| |
zeggen moet; er werd wel eens gelachen om Non Vermeer's flirten met Tom. ik kon je hierover niet spreken. Tom liet zich dat leukjes aanleunen, en jou kon 't natuurlijk niets schelen, want 't was werkelijk niet de moeite waard, er op te letten.
- Waarom dacht je, dat 't me niets schelen kon?
- Omdat je me d'r nooit over gesproken hebt. En later ook nooit geschreven. Dus...
- Maar je vergist je, zei Truus zacht. 't Kon me wèl schelen, Bertha. 't Is zóó iets verschrikkelijks voor me geweest, zóó iets ontzettends, dat 't me nù nog pijn doet, als ik eraan denk.
- Maar Truusje, zei Bertha ongeloovig.
- O, die dagen, die nachten, dat ik radeloos was van verdriet...
- Maar arm kind, waarom heb je me dan nooit 's je nood geklaagd. 't Is zoo | |
| |
erg, als je alles alleen dragen moet.
- Dat is 't ook, maar ik kon, ik kon je hierover niet spreken. Misschien, misschien had ik 't wel gedaan, als je in Indië was gebleven. Nu was 't me onmogelijk. En je schrijven? Dáárover? Dat ging nog veel minder. Want deze zaak betrof niet alleen mij, maar ook Tom. Je zou zoo'n verkeerd idee van 'm krijgen. En dat wou ik niet.
- Maar Truus, ik begrijp niet... Vind me niet indiscreet: 't lijkt alles zoo goed als 't maar zijn kán tusschen jou en Tom.
- Dat is 't nu ook, lachte Truus gelukkig. We zijn 'n volmaakt eensgezind paar. Maar er is werkelijk 'n tijd geweest, dat ik me al zag als verlaten vrouw... O, de jaloezie, die ik heb gekend, die bittere, bijtende, brandende jaloezie, - neen, dat was soms om krankzinnig te worden.
- Jij arme Truus... Waarmee had je dat nu verdiend. Heusch, ik ken geen | |
| |
aardiger, liever, vroolijker vrouwtje dan jij. Hoe kon Tom...
- Ach, je moet denken, Non Vermeer heeft 'n gevaarlijk temperament. Ze heeft vuur in haar oogen, ze biologeert er je bijna mee. En ze was zoo'n contrast met mij. Ik zoo blond, zoo blank, en zij met haar mooie koelit langsep en haar gitzwarte oogen... Nu kan ik er kalm over spreken, maar toen... o, ik heb haar geháát.
- Dat ellendige schepsel, zei Bertha verontwaardigd, waarom kon ze Tom niet met rust laten... Maar hoe hield jij je, Truus?
- Hoe ik me hield? Luister, ik zal 't je allemaal vertellen. In 't eerst was ik volkomen argeloos, en begreep niets van wat er dreigde. Ik begon te merken, dat hij verstrooid werd; toen raakte hij telkens tegen me uit zijn humeur, en vond dit niet goed, en dat niet goed... Ik lachte er om, want ik dacht, dat 't maar | |
| |
zoo'n voorbijgaande bui was, en ik zong en was vroolijk, zooals gewoon. Maar toen 't erger werd, en zijn heele wezen veranderde, begon ik argwaan te krijgen.
- Was 't zóó erg, arm kind?
- Ja, zoo erg was 't. Nu, ik ontdekte de waarheid gauw genoeg. En toen... toen dacht ik, dat ik gek werd van jaloezie.
- O, dat kan ik me voorstellen!
- Dagen liep ik rond, met de verschrikkelijkste plannen. Ik was wanhopig. Ik dacht, dat ik sterven zou aan m'n wilde, radelooze jaloezie...
- En Tom?
- Hij zag dat natuurlijk niet. Hij was zóó vervuld van andere dingen... Nu, eens op 'n nacht, toen ik bij mezelf zei, dat ik 't zoo niet langer uithouden kon, kwam er 'n denkbeeld in me op... En dat heeft me gered.
- Wat was dat dan?
- Ik zal 't je vertellen, ter navolging, lachte Truus, maar er was toch wel wat | |
| |
weemoed in haar lach. 's Morgens zei ik opeens tegen Tom:
- Vind jij zwarte oogen niet veel mooier dan blauwe?
Hij schrikte natuurlijk, maar ik lette er niet op, en zei: Als ik 's wat belladonna gebruikte, dat vergroot de pupil, dan zouden ze misschien zwart lijken? Hij vroeg, of ik gek was. Maar ik bleef kalm. Ik vind de oogen van Non Vermeer zoo prachtig. Net zwarte diamanten... zei ik.
Dat was 't begin, maar zóó ging ik aldoor voort. Nu eens prees ik haar teint, dan weer haar blauwzwarte haar, of haar kleine voeten. Maar ik ging nog verder, veel verder. Non speelde zoo goed piano; zij en ik konden best 's wat quatre mains instudeeren, en dat gebeurde; we liepen bij elkaar uit en in, en ik ging allerlei gewoonten van Non overnemen. Ik lachte op haar manier; ik deed haar loopen na; ik hield mijn waaier, zooals | |
| |
zij haar waaier hield; ik liet coquet mijn rrr's rollen, zooals zij het deed; ik sloeg mijn oogen op, zooals zij... En... m'n middel hielp. Non begon Tom te vervelen. Toen zette ik de kuur met verdubbelde strengheid voort: ik kapte me à la Non; ik kleedde me à la Non; ik liet de tafel dekken à la Non; ik richtte de achtergalerij in à la Non...
- O, kind, juichte Bertha, wat 'n schitterende inval!
- Ja, maar vraag niet, wat 'n inspanning, wat 'n zelfoverwinning 't me kostte... Enfin, ik ben geslaagd. Tom kon op 't laatst niet meer van Non hooren of zien. Hij was volkomen van haar gedégouteerd. Maar, al zeg ik 't zelf, ik had m'n rol ook volmaakt goed gespeeld; ik maakte haar even erg 't hof als hij!
Bertha greep Truus' hand.
- Ik bewonder je, zei ze warm. Je bent 'n heldin.
- Ik vocht voor ons geluk, zei Truus | |
| |
eenvoudig. Maar, voegde zij er met een blijden glimlach bij: Ik heb m'n belooning ook wel gekregen. Want na die tijdelijke afdwaling, is Tom inniger en trouwer dan ooit tot me terug gekeerd... en we zijn nu volkomen gelukkig samen!...
|
|