| |
| |
| |
Bekentenis.
Neuriënd verschikte Emma de Gloire de Dijon rozen in de kristallen tafelvaas; wat waren ze weer prachtig vanmorgen, en wat een geur! Liefkoozend boog zij zich over de bloemen, die in de warme, zuivere lucht hun kelken openden als bekers van donker goud. De welriekendheid van theerozen was haar bijna een levensbehoefte; en toen zij in Indië dadelijk dien stralenden overvloed van de weelderigste rozen zag, had zij zich gelukkig geprezen in een land te zijn, waar de rozen niet slechts een klein gedeelte van het jaar bloeien, maar altijd, altijd door.
Een losse knop, waarvan de steel te kort was, nam zij, en stak dien tusschen | |
| |
de kanten fichu van haar peignoir, van wit neteldoek, met roze rococobouquetjes bedrukt, op de borst.
Zij voelde zich zoo echt tevreden vandaag; zoo behagelijk vond zij haar ruime, frissche woning, met het goedonderhouden erf er omheen; zoo gezellig zag de achtergalerij er uit, met het mooie, welvoorziene buffet, en overal de fraaie groene planten. Haar morgen-bezigheden waren achter den rug; djait was ook goed opgeschoten met haar nieuwe blouse, een heel eenvoudige en toch flatteerende van ragdunne Chineesche zijde, maar de tangoroode kleur, dat rood-bruin-oranjeachtige, harmonieerde zoo goed met haar donker haar en haar donkere oogen. De sonate van Rubinstein had zij ook goed ingestudeerd, om er haar man vanavond mee te verrassen, als zij zaten thee te drinken.
Zij overzag de tafel, of er niets | |
| |
ontbrak. Neen, alles was in orde, alleen had Kromo vergeten de vingerkommen te vullen.
- Kromo, riep zij.
De spada naderde aanstonds met zijn stillen tred.
- Isi glas tjoetji tangan...
O, daar hoorde zij Herman. En dadelijk liep zij hem verheugd tegemoet naar de voorgalerij. Maar zij vernam stemmen... had hij bezoek meegebracht? Onwillekeurig tastte zij even met de hand aan het haar... verschikte iets aan haar ceintuur... Glimlachend ontving zij de komenden.
- Em, zei Herman, haar even bij de hand vattende, mag ik je voorstellen meneer van Weerde, onze nieuwe employé, zoo juist uit Europa gearriveerd.
- Welkom in Indië, zei Emma vriendelijk. Ik had al van u gehoord, 't is goed, dat u is meegekomen met Herman; | |
| |
voelt u zich nog wat vreemd temidden van al dat onbekende, ja?
- 't Gaat nogal, mevrouw, antwoordde van Weerde. De menschen zijn me hier allemaal zoo aardig tegemoet gekomen, dat 't erg ondankbaar van me zou zijn, als ik me hier niet heel gauw thuis voelde. Gul, gastvrij schijnt wel synoniem met Indische toestanden te zijn...
Emma gaf Kromo snel bevel nog een couvert bij te zetten; en weldra zaten zij om de ronde tafel, waarop in de groote schaal, de witte, droog-gekookte rijst wasemde, en de eigenaardige geuren der gekruide spijzen verwolkten in de ijle atmosfeer.
- Kromo, kassi satoe bottel anggoer; boeka bottol, zei Herman.
- Hoe denkt u over de rijsttafel, meneer van Weerde? vroeg Emma.
- Uitstekend, mevrouw; ik heb in Holland, bij de familie de Haas, dik- | |
| |
wijls Indisch eten gegeten, ik ben er dus aan gewend.
- De familie de Haas? vroeg Herman, en Emma zag, hoe een lichtrood zijn wangen overtrok; kent u die?
- O, ja. Bas is m'n vriend, ik kwam er veel, vertelde van Weerde, Eduard, de oudste zoon is dood...
- Ja, zei Herman kortaf.
Hoe vreemd, dacht Emma, dat hij mij nooit over dien Eduard de Haas heeft gesproken... Maar haar aandacht werd afgeleid door van Weerde, die het uitlokkende stilleven, dat de tafel bood, prees, met zijn verschillende soorten gestoofde groenten, dof-groen en geel, de okerbruine sesaté, de bruine en roode sambal's, de smakelijke gebraden kip, de koele komkommersla, de glanzende vruchten... een weelde, zei hij, een heerlijk oogen-genot.
- Ini roepa-roepa atjar, zeide Kromo, naast van Weerde, dezen beleefd de | |
| |
schaal met verschillende soorten zuur aanbiedend.
- Hoe bevalt u dat bamboezuur, meneer van Weerde? vroeg Emma.
- Enak, enak sekali! antwoordde van Weerde enthousiast.
- Kent u al zoo goed Maleisch, vroeg Emma, die lachen moest.
- Zoo'n paar woorden, zeide van Weerde, en hij vertelde, hoe hij aan boord met een vriend gerepeteerd had, en hoe zij eens aan tafel hun kennis hadden gelucht, tot groote hilariteit van de aanwezige indischgasten, want hij had verklaard ‘bras’ te eten, en zijn vriend had kordaat gezegd: ‘ik eet rotje met mordega.’
Emma lachte, en vroeg aan Herman, die wonderlijk verstrooid voor zich uit zat te staren, of hij het ook niet grappig vond, waarop Herman, als opgeschrikt: ja, jazeker, zei, en toen alwéér:
| |
| |
- Kromo... kassi goewa satoe glas anggoer.
- Herman, vroeg zij zacht.
Hij keek haar aan:
- Wat is er?
- Dat wou ik jou juist vragen, ben je moe? je hebt toch geen hoofdpijn?
Hij maakte even een gebaar met den schouder, als wilde hij zeggen: hoe kom je erbij. Daarop begon hij druk met van Weerde te praten: ja, het was heel geschikt, dat hij zoo dicht bij zijn werk woonde, nu kon hij elken middag thuis gaan rijst-tafelen... van Weerde moest vooral ook beproeven hier in de buurt iets te vinden... als hij zich niet vergiste, had de familie Verhoeven een geschikt paviljoen, hij zou er eens naar informeeren, vanmiddag sprak hij Verhoeven toch... Kom... wilt u nog niet wat gebakken aardappelen... Kromo, ambil lagi kentang goreng.
Emma had een vreemd, onrustig ge- | |
| |
voel gekregen. Er was iets... en zij begreep niet wat. Zij keek Herman aan, maar 't scheen, of deze met opzet haar blik ontweek. De familie de Haas... waarom... waarom had Herman nooit dien naam genoemd? Er was een sterke drang in haar, om te weten, nu dadelijk te weten... zij wou nog iets zeggen, iets vragen aan van Weerde... en zij bedacht woorden en zinnen, terwijl Herman met van Weerde praatte. Wat was hij nerveus... zou er... een meisje zijn... in die familie... o, zij kon het niet meer uithouden... zij hoorde niet meer, wat er gesproken werd, zij verstond het niet, hoe Kromo, terugkeerende zei:
- Soeda habis itoe, toewan. Kokki tida taoe jang tetemoe datang sama toewan... zij zag niet, dat haar man den spada driftig afwenkte... zij trachtte haar toon te beheerschen, en volkomen kalm aan van Weerde te vragen:
| |
| |
- En uw vriend... Bas de Haas... is hij ook in Indië?
Zij merkte den snellen blik van Herman, met een flits erin van toorn, van angst... En zij nam zich voor nu door te gaan, totdat zij alles wist, wat zij weten moest...
- Bas de Haas... nee, die is nog in Holland, maar hij wil ook naar Indië, hij studeert voor ingenieur, maar hij is nu gauw klaar, en dan solliciteert hij hier naar 'n betrekking.
- Was 't 'n aardig gezin?... waren er veel kinderen?
- Alleen die beide zoons. Ja, 't was 'n heel aardig gezin, ofschoon ik 't nooit vroolijk gekend heb, maar dat kwam sinds de dood van de oudste zoon.
Even had Emma verlicht opgeademd, - maar ja, misschien lag bij Eduard's dood het mysterie... en zij vroeg snel, omdat zij voelde, dat haar stem begon te beven:
| |
| |
- Hoe is hij gestorven?
- Ja, dat is 'n heel treurige zaak. Hij was zoo'n knappe, beste jongen, zegt Bas, maar hij werd verliefd op 'n meisje...
- En... die hield niet van hem?
- Jawel, juist wel, dat is juist 't vreemde... 't meisje hield wèl van hem... ze houdt nu nog van hem... ze komt veel bij de familie aan huis, ze brengt nog altijd bloemen op Eduard's graf en zoo...
Het duizelde Emma. Het stond bij haar vast, dat Herman iets te maken had gehad met dat meisje... èn met Eduard's dood... Hij had iets gezegd, of gedaan, wat Eduard's zelfmoord tengevolge had gehad... O, was zij nu maar alleen met hem... dat zij hem de waarheid afdwingen kon... want zij voelde, dat zij geen dag, geen uur langer leven kon, zonder dat dit geheimzinnige in Herman's leven was opgehelderd.
| |
| |
Een strakte trok over haar gezicht, haar wangen werden koud en bleek, en haar uiterlijk veranderde zóó, dat het zelfs haar gast opviel.
Hij maakte, spoediger dan hij van plan was geweest, aanstalten om te vertrekken; het vrouwtje, hoe vriendelijk zij hem ook was tegemoet gekomen, werd stil en bleek... was het de warmte?... een plotselinge migraine?...
Het slot van den maaltijd, het opstaan en het vertrek van van Weerde ging haar als een droom voorbij. En toen Herman, die onder het een of ander voorwendsel van Weerde alleen had laten vertrekken, Emma zoekend, de slaapkamer binnen trad, zag hij haar liggen, voorover geworpen op het bed, het hoofd diep in het kussen gedrukt.
Hij kwam naar haar toe, schoof de klamboe terzijde, en zette zich op den rand van het bed.
- Emma... zei hij zacht.
| |
| |
Zij keek hem even aan, maar geënerveerd door zijn ontroerd gezicht, riep zij wanhopig
- Zeg me, zeg me, wat er is gebeurd: tusschen jou en die Eduard en... dat meisje...
Hij zweeg, alsof hij niet wist, wat hij zeggen moest, en radeloos steunde zij:
- Als je niets zeggen kan, niets zeggen wil, ga dan weg, ga dan weg...
- Emma, begon hij. Goed, ik zal je alles vertellen. Luister, luister dan... We waren jongens, Eduard en ik, jonge, opgewonden jongens, nog bijna kinderen, en toen... was er een meisje... Eva van Almen heette ze... Eduard was verliefd op haar... en...
- En jij ook! kreet zij rauw.
- Nee... ik niet... ik... Mijn fantasie was opgewekt, doordat Eduard aldoor over haar sprak, en hij maakte mij wijs, dat zij van me hield... en toen... spraken we af... we hadden | |
| |
juist zoo iets gelezen... 'n Amerikaansch duel om haar aan te gaan... We zouden er om loten... en... wie 't lot trok, die... die moest zichzelf van kant maken.
- Wat! riep Emma, en zij zat opeens recht overeind. En dan wou je zeggen, dat je niet verliefd op haar was?
- 't Is toch zoo, op m'n woord van eer. Ik geloof ook niet, dat ik me aan de afspraak zou hebben gehouden. Je weet, hoe 't verder ging: hij trok 't lot en hij heeft zich van 't leven beroofd. Maar toen dat gebeurd was, toen ik op zoo'n verschrikkelijke manier m'n vriend had verloren, toen... toen kreeg ik 'n dégoût in Eva... 'n afschuw van haar... ik geloof, dat ik haar háátte.
- Omdat je zag, dat je je had vergist, zei Emma bitter. Omdat ze niet van jou, maar van Eduard hield...
- Neen, Emma, zei Herman zacht, maar heel ernstig. Dat is niet zoo. Zij... Eva... hield wèl van mij. Na Eduard's | |
| |
dood sprak ik haar nooit meer... en toen... heeft haar broer mij eens opgezocht... en... Dat zij bij Eduard's familie komt, en bloemen op zijn graf legt, is niets dan medelijden... diep medelijden. Want ofschoon ze niet de heele waarheid weet, ze begrijpt toch wel, dat Eduard om háár...
Snikkend verborg Emma haar hoofd aan de borst van haar man.
- O, Herman... kreunde zij. Maar waarom heb je 't me nooit gezegd, waarom hield je 't zoo zorgvuldig voor me verborgen... Je dacht zeker, in Indië, zoo ver weg... maar nu zie je; 't moest toch uitkomen, 't is uitgekomen... o, waarom heb je 't me niet gezegd...
- Waarom, zei hij, en streelde zacht haar haar. Omdat... de herinnering hieraan me altijd is blijven kwellen met een doffe pijn. 't Is toch in hoofdzaak mijn schuld, dat de arme, arme Eduard... mijn onvergeeflijke licht- | |
| |
zinnigheid... mijn romantische fantasie, die me niet eens mijn hart deed onderzoeken, of ik werkelijk wel van dat meisje hield...
Ik kon er niet over spreken... vergeef 't me... ik trachtte 't te vergeten... m'n wroeging te verdooven in m'n werk... en later in m'n liefde voor jou... maar 't berouw blijft toch, 't blijft, 't blijft.
- Maar... zei Emma, met vrouwelijke subtiliteit de situatie doorvoelend. Als dat meisje Eduard niet liefhad... dan... dan kon Eduard immers later toch wel... uit verdriet, zich van kant hebben gemaakt?
Herman haalde diep adem. Die mogelijkheid had hij nooit overwogen. Hij boog zijn hoofd, en legde zijn lippen op Emma's voorhoofd: voor de eerste maal in al die jaren voelde hij nu in deze droevige zaak iets van verlichting, van troost...
|
|