| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
I.
Met innige meewarigheid sloeg mevrouw van Eernewoud Marietje van Angerlo, haar pleegdochtertje gade. Het altijd zoo opgeruimde kind, haar ‘zonnetje in huis’, dat haar opnieuw had doen opleven in een warme belangstelling voor de dingen om haar heen, was stilletjes en triest in den laatsten tijd.
Wel, mevrouw van Eernewoud begreep het meisje wel, en zij voelde diep met haar mee.
De frivole Renck, na een poosje heel aardig voor Marietje te zijn geweest, en met genoegen van haar gastvrijheid te hebben geprofiteerd, was daarna van een onvergeeflijke nonchalance tegen het lieve kind geworden, - en den laatsten keer had hij zelfs voor een invitatie... bedankt.
Het goede kind had hem nog verdedigd: hij had toch een heel geldig excuus, daar hij al een andere uitnoodiging had aangenomen. Jawel, jawel, had mevrouw van Eernewoud gedacht, ook al was zij te verstandig geweest om dat tegen Marietje te zeggen, - maar als hij gewild had, - | |
| |
wel, dan was er natuurlijk best een mouw aan te passen geweest.
Neen, het liep heelemaal niet zoo vlot van stapel, als mevrouw van Eernewoud zich had verbeeld. En zij begon nu zelfs tot de conclusie te komen, dat die gecharmeerdheid van Renck, - want gecharmeerd was hij toch heusch een beetje geweest! - niets anders was dan de oppervlakkige, vluchtige verliefdheid van een vlinderachtige natuur.
De menschenkennis, die zij in haar lange leven verzameld had, deed haar begrijpen, dat Marietje dien Renck wel een oogenblik had kunnen aantrekken, maar niet blijvend boeien. En... wat was daaraan te doen?
Zij peinsde, en peinsde. En toonde Marietje steeds een opgeruimd en hoopvol gezicht. Want dat engelachtige kind had haar geheel in haar vertrouwen genomen en sprak nu met haar over deze teere kwestie als met een moeder.
O, vaak genoeg had het meisje haar hoofd op haar schouder gelegd, en ofschoon mevrouw van Eernewoud zielsmedelijden met haar had, voelde zij zich dan toch zoo intiem-gelukkig, omdat het meisje troost zocht bij háár.
't Was tegenwoordig zoo anders op school, klaagde Marietje. 't Was er een poosje geleden bepaald gezellig... en waardoor alles nu zoo veranderd was? Ja, Susanne de l'Aunar was gestorven, en Elise Rovenius deed een rustkuur, maar van deze twee was de vroolijke geest toch niet uitgegaan. Die kwam van Xander Renck... en Xander Renck...
| |
| |
Ja, wat hij mankeerde in den laatsten tijd... iedereen was het opgevallen, dat hij zoo distrait was, niet bij de dingen. Vroeger had hij, geanimeerd als een aardige jongen, door de school geloopen... nu leek hij wel aldoor met iets in zichzelven bezig te zijn.
O, hij was nog altijd even hoffelijk en voorkomend. En als je hem iets vroeg, dan verlichtte dadelijk de hem eigen glimlach zijn gezicht, en boog hij zich vol belangstelling naar je toe. Maar toch was er iets veranderd. Wat het was zou je niet hebben kunnen zeggen, - je kon het alleen maar voelen.
Neen, Marietje was 's morgens heelemaal niet meer ‘geëlectriseerd’ door de gedachte: vandaag zie ik hem weer. Het liep toch altijd op teleurstellingen uit. Zij werd het maar al te zeer gewaar, dat hij haar niet meer zocht, dat het hèm volkomen onverschillig liet, of hij haar zag of niet...
Nu, en dat besef is heusch zoo prettig niet. En daarom rekende zij niet meer zoo angstvallig de uren uit, waarop zij tegelijk les gaven op Lichtenvoorde. Och, neen, lusteloos ging zij zoo'n dag naar school, en lusteloos kwam zij ook weer thuis, - want er gebeurde toch niets, niets prettigs of bizonders.
Zij vroeg zich wel eens af, wat zij eigenlijk wou? Had zij zich ooit voorgesteld, dat zij nog eens ‘trouwen’ zou met Xander Renck? Neen, dat toch niet, hè? Of eigenlijk wèl?
Neen, in 't begin heelemaal niet. heelemaal niet. Maar toen mevrouw van Eernewoud er | |
| |
zich mee bemoeien ging, toen... werd alles wel heel anders, en kreeg zij een heel anderen kijk op de dingen.
Mevrouw van Eernewoud achtte deze mogelijkheid volstrekt zoo... onmogelijk niet, en dat suggereerde háár, dat spreekt van zelf...
Hemel! de vrouw te wezen van een Xander Renck! Het was een droom, een verrukkend visioen! Te wonen in dat schitterende huis, er gastvrouw te zijn... en Xander... Xander haar man!
Zij was gaan door-fentaseeren op deze voorstellingen, totdat het overmatig-overweldigende al meer en meer ‘gewoon’ begon te lijken. En toen zij zich eindelijk aan het denkbeeld had gewend, dat hare ‘Wenigkeit’ in de toekomst misschien wel aan zijn zijde zou gaan, toen was gebeurd, datgene, waardoor zij zijn belangstelling voor haar bij den dag weg-slinken voelde.
Toen was gebeurd...? wat? wat in 's hemelsnaam? De voor de hand liggende gedachte was natuurlijk, dat hij verliefd was op een andere.
Maar op wie?
Iemand van school was het niet. Van de onderwijzeressen kwam niemand in aanmerking. En van de leerlingen? Zij had wel eens gedacht: Jeantje Beaulieu... Maar dat snoezige kind liep in den laatsten tijd met zoo'n bedrukt gezichtje, en zoo hardnekkig deden de geruchten de ronde van een weldra publieke verloving van haar met den attaché de Lovere Haltum, dat er van iets tusschen Renck en haar niets aan kon zijn. Want hoe verstrooid hij was en pensief, - bedroefd
| |
| |
was hij niet, Xander Renck. Integendeel, het was, of hij zijn hoofd nog wat fierder omhoog hield gestrekt, en of de blauwe glans zijner oogen helderder was dan ooit.
Maar iedereen kon het natuurlijk wezen. Hij kende zóóveel vrouwen... en zóóveel vrouwen waren gecharmeerd van hem... Elken dag hoorde je een anderen naam in verband met den zijne genoemd...
Hoe dwaas ook van haar, om onder alle mannen juist verliefd te worden op hem. Zij had het immers altijd geweten, dat zij nooit zijn ‘uitverkorene’ wezen zou...? en beweerd al tevreden te zullen zijn, als hij, nevens al die anderen, ook maar wat attentie gaf aan háár...
Elise Rovenius had wèl gelijk gehad, dat zij daarmee niet tevreden zou kunnen blijven...
Och, zij was dadelijk, in haar domme jeugd, over zichzelve heen-gevlogen, en had gehoopt, verwacht, gedweept als een bakvischje. Nu kwam de ontgoocheling... Wel heel gauw... maar aan den anderen kant ook juist misschien wel goed, dàt die zoo snel was gekomen...
Die goede, lieve mevrouw van Eernewoud, haar ‘tweede moedertje’, zooals zij haar dikwijls noemde, gaf nog den moed niet op. Zij was er zoo heilig van overtuigd, dat niemand op den duur bestand blijven kon tegen de bekoring van haar pleegdochtertje, - schat! Zij verzon nog allerlei aardige dingen, bezoekjes aan zijn atelier, - maar deze hadden ook veel van hun charme verloren, - waardoor, dat kon je zoo niet zeggen, | |
| |
want hij was en bleef de beminnelijke gastheer, - toch was alles zoo anders... en ook noodigde Mevrouwtje hem uit voor een klein intiem dinertje... doch voor die invitatie had hij bedankt.
Om iets voor hem te maken, daaraan dacht zij ook niet meer. Neen, waarom. Zij hield er niet van, iemand een belangstelling op te dringen, als hij er niet van gediend bleek te wezen...
Peinzende liep zij, van school komende, over het Voorhout, om naar Pulchri Studio te gaan, waar zij mevrouw van Eernewoud ontmoeten zou, om met haar de tentoonstelling van oude schilderijen te gaan zien. Zij wist heusch niet, wat zij moest doen. Het was toch wel moeilijk, heel moeilijk, zoo maar ineens al haar gedachten van Xander af te zetten...
In Pulchri ontmoette zij mevrouw van Eernewoud. En samen liepen zij langs de schilderijen van Albert Cuyp, Pieter de Hoogh, Jan Steen, van Dyck en Rembrandt...
't Was grappig, dacht Marietje, de lieve comedie, die er tusschen Mevrouwtje en haar werd gespeeld: mevrouw van Eernewoud trachtte haar op alle manieren wat afleiding te bezorgen, en zij veinsde geïnteresseerdheid en aandacht, om die goede bedoeling tenminste te apprecieeren. Heel aardig, zeker, waren die oude stukken, maar, och, wat gaf zij er eigenlijk om...
Verstrooid blikte zij de zalen door; toen zag zij opeens een jongen man in de kleedzame uniform van den Indischen officier, glimlachend-salueerend naar zich toekomen: het was Henri Westerlee, | |
| |
die met zijn zuster Brigitte de tentoonstelling bezocht.
Een oogenblik later praatten en wandelden zij samen voort: mevrouw van Eernewoud en Brigitte, Marietje en Henri.
- Hoe vind jij nu die oude schilderijen? vroeg Marietje.
- Eerwaardig en eerbiedwaardig, - maar ik voor mij zie liever iets jongs... En hij keek haar aan, zoo ondeugend en veelbeteekenend, dat Marietje zei:
- Flauwe jongen... maar toch amuseerden haar zijn woorden, en vroolijker dan sinds lang voerde zij met hem een gesprekje over feitelijk onbeduidende dingen, maar hoe goed vingen zij elkander op en begrepen zij elkaar... zij kenden elkaar ook al zoo lang... en het was prettig, hoor, en gemakkelijk, dat je bij hem nooit op je woorden hoefde te letten, zooals bij Xander Renck, want bij dien was je toch altijd bang iets doms of onbeduidends te zeggen, hè? en Henri was zoo gezellig-vertrouwelijk; zij geloofde, dat hij veel van haar hield... en dat gevoel was toch wel streelend en verwarmend, ook al gaf je zelf niets om den jongen...
Niets? nu ja, zoo'n beetje natuurlijk wel; want Henri was veel te aardig en te knap, om dat niet te doen. Hij was weer heel anders knap dan Xander Renck, zwart, met een warm-gebruind tint en expressieve zwarte oogen en een mooien, rooden mond; en een slank en recht figuur had hij, echt militair; kranig zag hij er uit, kranig en leuk.
| |
| |
Zij mocht hem wel, was haar conclusie... en... als zij Xander Renck nooit had ontmoet, dan... was zij mettertijd natuurlijk Henri's vrouw geworden... en zou ook wel gelukkig met hem zijn geweest...
Och, had zij Xander Renck maar nooit leeren kennen...
Met bezorgdheid had mevrouw van Eernewoud Marietje en Henri gadegeslagen. Was zij er niet altijd bang voor geweest, dat het nog eens iets worden zou tusschen haar pleegdochtertje en dien jongen officier? Ach, duizendmaal verkoos zij een verbintenis van Marietje met Renck, dan dat zij haar kind, door een huwelijk in Indië, voor goed uit het oog zou verliezen...
Maar met Renck kwam geen verbintenis met Marietje tot stand, dat voelde zij wel. Die oppervlakkige jongen had Marietje eenvoudig gerangschikt in de rij zijner duizend en één verliefdheden, en was nù weer ingenomen door de duizend en tweede...
Maar terwijl zij keek naar het jonge paar, dat eigenlijk zoo heel goed bij elkander paste... en terwijl zij met haar veeljarige levensondervinding begreep, dat, in Marietjes oogenblikkelijke, mismoedige stemming Henri's belangstelling natuurlijk een troostvolle uitwerking had, - nam een plan, dat zij sinds eenige dagen in haar geest aan het vormen was, vaste omtrekken aan.
Zij zou dien Renck eens persoonlijk gaan bezoeken, en hem natuurlijk niet rechtstreeks Marietjes hand aanbieden, maar hem toch indirect | |
| |
duidelijk te verstaan geven, dat zij een huwelijk tusschen hem en haar wenschelijk achtte.
Kijk eens... Marietje was haar pleegkind; zij bezat niets anders meer dan zeer verre familie. Marietje zou dus vrijwel haar universeele erfgename zijn. Maar het was haar even goed, om Marietje nú al een belangrijk bedrag als bruidschat mede te geven.
In dat opzicht zou Xander Renck moeilijk een ‘betere partij’ kunnen doen. En ook nog andere voordeelen bracht een huwelijk met Marietje voor hem mee. Door den invloed van haar pleegmoeder kwam hij voor goed in de eerste kringen der residentie... En dan... was Marietje geen schat van een kind, methetliefste, openhartigste, trouwste en hartelijkste karakter?
Mevrouw van Eernewoud had veel, veel hoop dat zij in haar voornemen zou slagen. Zij taxeerde dien Renck bij al zijn artistieke gevoeligheid op een goede dosis gezond verstand... Maar zij moest niet te lang wachten met de uitvoering van haar plan... van beide kanten dreigde het gevaar, waardoor haar doel verijdeld worden kon... Bij Marietje met den jongen officier, bij Xander Renck met de een of andere ‘schoone onbekende’...
| |
II.
In jagende, stormende drift was haar liefde voor Xander in Patricia opgegloeid. Het hypermoderne complex dat zij was van psychisch volwassen vrouw en physisch heel jong meisje, dreef haar | |
| |
aan met een dubbelen drang. Haar bloedwarme jeugd eischte de vervulling der liefde in onbewuste hartstochtelijkheid, haar wetend, vrouwelijk verstand verlangde alles-overheerschend naar zijn liefde-bekentenis.
Hem een ongelukkige liefde veroorzaken... dat was het, wat zij eerst had gewild. Maar nu begreep zij, toen al van hem te hebben gehonden... maar dat haar hoogmoedige, eigengerechtige trots haar had belet dit te willen erkennen... Een ongelukkige liefde, had zij gemeend, zal zijn karakter veredelen, zal hem datgene bijbrengen, wat hem nu nog ontbreekt, om als man volmaakt te zijn: diepte en ernst.
Maar... zou een gelukkige, een waarachtige, echte liefde niet evenzeer zijn karakter kunnen veredelen, het verdiepen tot mannelijken ernst?
Zij wist heel goed, dat Xander een flirt was, een charmeur... en dat hij onmiddellijk, zonder veel kieschkeurigheid verliefd geraakte, nu eens op deze, en dadelijk daarop weer op die. Maar zij wist ook met een onfeilbaar-zekere intuïtie, dat hij de eenig echte, de liefde van zijn leven nog niet had gevonden. Zij had wel eens gelezen van de tallooze, voorbij-gaande genegenheden der mannelijke anima bruta, die geen blijvenden indruk nalaten... en niets in 't verloop van het leven beteekenen... maar háár zou hij liefhebben, háár had hij lief, met zijn anima divina, zijn goddelijke ziel. En deze liefde, deze onvergankelijke, allesomvattende liefde, zou hem wijden tot den waarlijk grooten en goeden man, dien zij eeuwig aanbidden | |
| |
zon, en wiens kunstenaarschap ook lang nà zijn leven zou leven...
Zij had hem lief. En zij wilde, zij zou zijn kus genieten, de weelde van zijn sterke armen om haar heen... en zij voelde het als met de zekerheid van een fatum, dat zij hem zou blijven liefhebben... ook al zou zij eenmaal getrouwd zijn met Olivier Bresson...
Want zoo lang was dit denkbeeld haar eigen geweest: haar huwelijk met Olivier, dat haar geest er zich nog niet van los-gemaakt had. Zij zag die verbintenis nog als onvermijdelijk, maar tegelijkertijd beschouwde zij haar als zoo iets onbelangrijks en bijkomstigs, dat zij er zich niet noemenswaard om hoefde te bekommeren.
Het felle, het dwingend-wilde, dat nu al haar gedachten bezig hield, was het heftige, heete verlangen, dat hij haar zijn liefde zou zeggen. Hij moest door zijn woorden den laatsten afstand weg-nemen, die hen nog scheidde... zij smachtte naar zijn omarming, naar zijn zoen..
En op een morgen, alle voorzichtigheid uit het oog verliezend en alles trotseerend, hield zij zich op school, alsof zij door een ongesteldheid was overvallen, zij zeide de onderwijzeres, dat zij wel even naar huis zou telefoneeren, opdat de auto haar kon komen halen, en dat zij zoolang in de docenten-kamer zou wachten... maar weg ijlde zij naar buiten, naar hem... naar hem...
Wat zij zou zeggen, wat zij zou doen... zij wist het niet, haar woelende gedachten lieten haar geen gelegenheid tot rustig overleg. Zij wist | |
| |
alleen met absolute zekerheid, dát hij spreken zou... en dat zij op hetzelfde oogenblik in zijn omhelzing zou liggen, zalig en zelfvergeten...
Maar toen zij voor hem stond, met even geopende lippen, en oogen, glinsterend van verwachting, zag zij na zijn eersten verrukten blik, waardoor zijn heele gezicht werd geïllumineerd, zóo duidelijk een spanning, een onrust komen in zijn trekken, dat zij, volkomen onbeheerscht, uitbarstte:
- Ik kom je ongelegen... omdat je iemand anders verwacht!
- Ja, zei hij, dat is zoo, ik moet 't je maar zeggen...
- En wie! vlamde zij op, zoo vol passie en drift, dat hij een oogwenk alles vergat, om geheel op te gaan in een hartstochtelijk-bewonderende beschouwing van haar. Mijn god, wat was zij mooi. Nog nooit had hij een vrouw zóo mooi gezien, zóo vol van hel, onstuimig leven...
Toen vatte hij haar hand, en bij die aanraking doortintelde al zijn vingers tot hoog in zijn arm een zoo huiverende begeerte, dat hij al zijn zelfbeheersching behoefde om haar niet naar zich toe te trekken in zijn verlangende armen. Maar het oogenblik drong tot handelen: hij liet haar hand weer los, om de zwakheid uit zijn leden te voelen verdwijnen, en hij zei:
- Ik verwacht mevrouw van Eernewoud; zij heeft me speciaal belet gevraagd, om me alleen te kunnen spreken.
- En dus moet ik weg! Maar ik ga niet, | |
| |
zóó zonder één woord met je te hebben gesproken!
Zij zag de pijnlijke verlegenheid op zijn sprekend gezicht. En zij lachte, en riep:
- Mag zij me hier niet zien? Ben je bang, dat je gecompromitteerd worden zal?
Nu vatte hij tòch haar handen en hield ze warm in zijn vaste, sterke besloten. En met zijn vleiende stem vroeg hij haar, en het klonk haar in de ooren, alsof hij zijn liefste smeekte:
- Je begrijpt toch wel, dat ik 't niet zeg om mezelf. Maar om joù...
Zij lachte nog mèer.
- Ja, wat zou mevrouw van Eernewoud er wel van denken, als ze me hier zoo onverwacht vond, en onvergezeld... Maar ik blijf toch wachten, ik zal beneden wachten...
- Wil je dat doen, vroeg hij, en het was haar, alsof hij haar kuste... haar kuste met den blik zijner oogen... met zijn stem...
Zij knikte, vol van een vreugde, die geheel haar reflectieve besef overheerschte. En juist wilde zij haar handen los-maken uit de zijne, om naar beneden te gaan, toen de schel door het huis weerklonk, waarna, zooals altijd dadelijk, door den knecht de voordeur geopend werd.
Het was te laat. Patricia zou mevrouw van Eernewoud op de trap ontmoeten... Even keek het meisje onthutst; toen, in een snel besluit, glipte zij naar de voorkamer, en schoof de zware portières achter zich samen.
- Ik hoop niet, meneer Renck, zei mevrouw van Eernewoud, dat ik u in eenig opzicht deran- | |
| |
geer, door u om 'n apart onderhoud te hebben verzocht.
Want geheel afwijkend van zijn gewoonte vond zij Xander Renck, totaal geaffaireerd in de kamer staan, zonder dat hij mimes maakte, om haar met de hem eigen gulle hoffelijkheid tegemoet te treden. Maar direct herstelde hij zich:
- Integendeel, mevrouw van Eernewoud, 't is me 'n bizondere eer. Waar wilt u gaan zitten... hier? dit wordt door de dames nogal 'n prettige stoel gevonden...
- Meneer Renck, begon mevrouw van Eernewoud, u hebt natuurlijk wel begrepen, dat 't om 'n speciale reden was, dat ik u verzocht u alleen te mogen spreken...
Wel, - ik zal dan maar dadelijk ter zake komen. En ik verzoek u vooral, me niet indiscreet of indringerig te vinden, - de stap, die ik nu doe, is ongewoon, dat voel ik heel goed, - maar hoe vreemd 't u nu ook lijkt, later zult u er me misschien dankbaar voor zijn.
Ik heb...
Mevrouw van Eernewoud bemerkte, dat het toch niet zoo héél gemakkelijk was, om de woorden, die zij zoo zorgvuldig gewikt en gewogen had, uit te spreken tegen iemand, die daar zat met een absoluut ongeïnteresseerd gezicht, en dàt niet alleen... maar eigenlijk alsof hij met zijn gedachten mijlen-ver afwezig was... en alsof zijn oogen, ook al keken ze haar aan, haar in 't geheel niet zagen...
- Ik heb... meenen op te merken... dat u veel... belang stelt... in m'n pleegdochtertje...
| |
| |
Het was Patricia, die ieder woord kon verstaan, of zij de terug-deinzende beweging zag, die Xander met zijn hoofd moest hebben gemaakt, te oordeelen tenminste naar den klank van opperste verbazing in zijn stem, waarmede hij antwoordde:
- Ik, mevrouw? In juffrouw van Angerlo?
Mevrouw van Eernewoud voelde haar zaak bij dat ‘juffrouw van Angerlo’ al hopeloos verloren, waar hij immers in den laatsten tijd altijd ‘Marietje’ had gezegd. Maar zij wilde toch verder gaan. Niet alleen ter wille van Marietje, maar haar eigen verlangen om in deze kwestie haar zin te krijgen, dreef haar aan, zóo sterk, dat zij alle wereldsche reserve en tact vergat.
- Ja, zei ze, alsof hij had toegestemd. En nu wil ik 's open met u spreken, meneer Renck. Staat u me dat toe, ik ben 'n oude vrouw, en ik meen 't goed... Kijk eens, ik besef ten volle, dat 'n huwelijk voor u, in uw positie, niet 't zelfde is als voor de eerste de beste ‘gewone’ man. U hebt met zóóveel factoren rekening te houden. Ik bedoel, u kan niet met iedereen trouwen, u moet...
- Mevrouw... begon Xander, die zich hoe langer hoe meer uneasy begon te voelen, ten eerste omdat hij begreep, waarop mevrouw van Eernewoud doelde, en ten tweede, omdat Patricia in de andere kamer alles zou kannen verstaan.
Maar mevrouw van Eernewoud maakte een afwerend gebaar met de hand; zij vond weer de juiste woorden:
- Oordeelt u niet te vlug. Laat me eerst | |
| |
heelemaal uitspreken. Gesteld dat... u er over dacht, om eenmaal 'n huwelijk met Marietje te sluiten... en dat zij uw gevoelens beantwoordde. Want... dit verzeker ik u met de meeste nadruk: Marietje weet niets van mijn bezoek aan u, zelfs weet ik niet, hoe zij over u denkt... maar er is nog 'n ander jongmensch, dat haar 't hof maakt, 'n Indisch officier, aan wie zij misschien de voorkeur geeft, - ik herhaal u, ik weet dus niet of zij iets voor u voelt, - maar... wel, ik wil u alles bekennen: ik kom hier terwille van mijzelf. Marietje is m'n pleegdochtertje; ik hond zooveel van haar als van m'n eigen kind, en 't zou 'n hard gelag voor me zijn, neen, 'n verdriet, waarover ik niet spoedig heen zou komen, als zij door 'n huwelijk in Indië geheel uit m'n gezichtskring verdween. U begrijpt dat, nietwaar... En dus als Marietje trouwt, dan prefereer ik het met iemand, die woont in dezelfde stad als ik, zoodat ik haar dan toch nog 'n beetje bij me houd...
Welnu dan: gesteld dat u Marietje liefhebt en dat zij uw gevoelens beantwoordt, dan begrijp ik heel best, dat 'n man als u óók verstandelijke overwegingen maken moet. Dat kan niet anders met iemand van uw positie. En daarom... wou ik u 't volgende zeggen: Marietje, ofschoon zelf geen fortuin bezittende, is toch gefortuneerd; want zij is zoo goed als mijn universeele erfgenaam, en ik zou er volstrekt geen bezwaar in zien, om haar nú al, zeg: de helft van m'n kapitaal als bruidschat mede te geven.
In spanning luisterde Patricia toe, zij kon het | |
| |
niet helpen. Mevrouw van Eernewoud werd op meer dan een millioen geschat... Eu al wist zij natuurlijk, dat hij niet op dit voorstel zou ingaan... het kleinste moment van aarzelen zou haar toch hevig hebben gehinderd...
Maar zij hóorde het, hoe hij opsprong, en, mevrouw van Eernewoud bijna in de rede vallend, uitriep:
- Mevrouw, ik bid u, wil niet verder gaan. 't Is in alle opzichten zoo onuitsprekelijk pijnlijk voor mij. Ik geloof niet, heusch, ik gelóóf niet, dat juffrouw van Angerlo haar affecties op mij heeft geplaatst, en ik hoop dat ook van ganscher harte niet, want... want ik...
De natuurlijk-welbeheerschte, maatschappelijke Xander Renck, die zich onmiddellijk en met uitnemend gemak aan alle levensomstandigheden aanpaste, was geheel zijn contenance kwijt... en Patricia, die al zijn gewaarwordingen intens meebeleefde, en die nu bijna vlak voor het gordijn, gebogen te luisteren stond, - zij sidderde innerlijk van een diepe verrukking.
Mevrouw van Eernewoud stond op.
- Dan... dan heb ik niets meer te zeggen.
Haar stem beefde een weinig, en met eenige moeite richtte zij zich op. Na haar weder-opleving door Marietjes komst voelde zij zich opeens weer heel oud... zoo oud... en vermoeid...
Ach, waarom kon dit laatste groote verdriet haar niet worden bespaard, - waarschijnlijk restten haar nog maar weinige jaren... haar eigen dochtertje had zij door den dood verloren... | |
| |
en dit kind, waaraan zij zich zoo innig gehecht had, zou zij door het leven verliezen...
Toen Xander Renck terug kwam, na mevrouw van Eernewoud uitgeleide te hebben gedaan, geschokt, en zijn emotie nog niet geheel meester, vond hij Patricia, die op hem wachtte, met stralende oogen en verwachtingsvol even geopende lippen.
Zij keken elkander aan.
En toen, omdat hij niets zeide... vatte Patricia hem bij de armen, en vroeg:
- Waarom stemde je niet toe... waarom kon je niet toestemmen in dat schitterende voorstel...? waarom kon je niet... Xander?...
Het was de eerste keer, dat zij hem Xander noemde... en het sloeg hem met machteloosheid.
- Waarom kon je niet... herhaalde zij, en de glans harer oogen werd heller... en haar roode lippen zoo vlak bij hem... haar lokkende roode lippen... bedwelmden hem.
- Waarom niet... waarom niet? fluisterde zij... en het volgende oogenblik had hij haar vragenden mond met zijn kus gesloten.
Haar hoofd zonk achterover op zijn schouder... een weeke zwakte voer door al haar leden; zij gaf zich over aan zijn zoen in een verrukking, die haar bijna bewusteloos maakte. En het eenige wat haar belette om weg te zinken in een allesvergetenden zwijmel, was zijn stem, zijn trillende, diepe stem, die afgebroken: ik heb je lief... herhaalde.
Wat bezielde hem voor dit meisje... dit | |
| |
meisje... Hij wist het niet... hij voelde zich alleen opgenomen worden in een duizeling van vreugde, als hij nog nooit had gekend... een gevoel van begenadigd worden op bovenmenschelijke wijze, dat hem alle verstand benam...
Hij klemde haar in zijn armen... en drukte zijn warm gezicht tegen haar koele wang... en zijn lippen vonden en vonden steeds weer haar gewilligen mond...
Hij trok haar mee naar een divan, en hield haar tegen zich aan, en hij streelde haar met zijn innige handen... en hij dacht: ben jij 't, ben jij 't, heb ik je eindelijk gevonden, m'n wonder, m'n wonder...
En Patricia dacht: is dit nu de liefde? Ik heb hem lief... ik heb hem zoo onzeggelijk lief... hem... hem...
Wie was de eerste, die tot bezinning kwam? zij wisten het later nooit... Maar eindelijk was de wilde, onzinnige opwinding in beiden bedaard, en staarden zij elkander aan, met een teederen glimlach, en oogen, die zich aan elkanders aanblik niet genoeg konden bevredigen.
- Ik heb je lief... heb je me lief? vroeg hij. En zij antwoordde:
- Heb je me lief?... Ik heb je lief...
En langzaam kwam in Patricia het besef, dat zij was ‘weg-geloopen’, en dat men haar weldra zou ‘zoeken’. En zij lachte bij deze gedachte, want vinden zouden zij haar immers niet? En zij dacht; bljjf ik nu hier? voor altijd en altijd bij hem?
| |
| |
En tegelijkertijd ontwaakte in hèm het bewustzijn van wat hij had gedaan. Had hij dit meisje zijn liefde mogen bekennen, zij, die nooit zijn eigen zou zijn? want van hem gescheiden zou blijven door het vooroordeel harer familie, waaraan zij, een kind, wel toegeven moest?...
- M'n liefste... zei hij. En er was in den klank van zijn stem zoo iets innigs van teederen weemoed, dat Patricia getroffen tot hem opzag.
- M'n liefste, antwoordde zij, met dezelfde innigheid, maar met de intonatie van een vraag in haar stem.
- Deze momenten waren zoo mooi, zei hij, zoo alles-overweldigend mooi... dat ze m'n heele leven zullen verrijken, en ik er me altijd als 'n gebenedijde door voelen zal.
- Ze blijven mooi, al onze momenten, fluisterde zij met overtuiging, al onze jaren, ons heele verdere leven...
Toen zag zij in zijn oogen een aarzeling, een twijfel, een angst. En zij vroeg:
- Waar denk je aan... zeg 't me... zeg 't me...
- Ik denk er aan, dat ik je m'n liefde niet had mogen bekennen... Want wij beiden weten, Patricia, dat jij... niet voor mij bestemd kan zijn.
- Ik ben van jou, zei ze, en: ik voel me zalig, zalig in je armen... fluisterde ze en sloot haar oogen als een tevreden kind.
Zwijgend legde hij zijn hand op haar hoofd, - het was te vreeselijk om al zoo dadelijk hun wonderlieven droom te verstoren... maar elke minuut dat | |
| |
zij zoo samen waren maakte het gevaar dreigender...
- Liefste, zei hij, m'n liefste, begrijp je me niet? Geloof jij, dat... je ouders ooit hun toestemming zullen geven tot 'n huwelijk van jou met mij?
- 'n Huwelijk, zei ze vaag. 'n Huwelijk...? Maar toen kwam zij tot zichzelve... hij had gelijk: nooit zouden haar ouders daartoe hun toestemming geven... zij was immers... en met haar eigen goed-vinden... aan Olivier beloofd...
Wat beteekende dit alles... Het was zoo verward en onklaar in haar hersenen... en nu opeens een beslissing nemen... zij kon het niet... was het dan onmogelijk, wat zij zich had voorgesteld? bij hem te blijven...
Doch ondanks haar hartstocht, die haar zoo volkomen veranderd had, dat zij bij tijden zichzelf niet herkende... was er toch nog te veel van de bezonnen, beheerschte, beredeneerde Patricia in haar, dan dat zij nu, na zijn woorden, geen besef zou krijgen van de moeilijkheden, die hun beiden te wachten stonden.
Zelfs schemerde het haar door het hoofd, - ach, alles was waarlijk zoo eenvoudig niet als 't haar leek in 't eerst... dat zij hem in zijn carrière een onberekenbare schade zou doen, door een schandaal aan zijn naam te verbinden... want alle schuld zou worden gegeven aan hèm... en wat had hij voor schuld?... Alles was veroorzaakt door háár... en het gaf haar een wilde vreugde, een waanzinnigen trots, dat alle toenadering van haar, van háár, was uitgegaan...
| |
| |
Zij ontwond zich zacht aan zijn armen. En zij glimlachte hem toe, in geruststellende innigheid.
- Spreek niet... spreek nu niet van de toekomst... vleide zij, en haar lippen trilden. En zou zij nu zeggen: ik had gedacht nú al voor altijd bij je te blijven?... zou hem dat een blijdschap of een ontsteltenis zijn?... zij wilde het niet weten, zij zweeg daarover... maar zij zei:
- Ik zal nadenken... doe jij 't ook... en als we elkaar terug zien... dan hebben we ons besluit genomen.
Zij kuste hem, en liet zich kussen... totdat zij zich bijna opnieuw in vergetelheid verloor... maar zij wilde nu sterk zijn... zij moest handelen voor beiden.
- Wanneer zie ik je weer?... vroeg hij, haar vast-houdende.
- Wanneer? ik weet 't niet... Zoodra ik kan, zal ik komen. Maar wacht me in vol vertrouwen... in vol vertrouwen, m'n lief...
| |
III.
Patricia kwam thuis, in een onwezenlijken gemoedstoestand, die haar schuw en bang ieder belangstellend woord deed vermijden. Zij zeide, dat een duizelige hoofdpijn haar had doen snakken naar de vrije lucht, en dat zij, van school weg, naar het bosch was geloopen... maar dat zij nu rust en stilte moest hebben... dat niemand haar storen mocht.
Op haar bed lag zij... in haar donker-gemaakte | |
| |
kamer... en alles klopte en gloeide aan haar van een wilde koorts. Lang, lang duurde het, eer zij kon denken... op haar lippen, op haar oogen voelde zij nog den gloed van zijn zoen... en het was haar, of de herdenking haar met nog grooter verrukking bedwelmde dan de werkelijkheid had gedaan.
Ik heb je lief... steunde zij, met haar gezicht in het kussen gedrukt, ik wil voor je sterven, ik wil voor je vergaan... Neen, leven wil ik voor je, ik wil voor je leven...
Het duurde lang... eer haar onstuimige opwinding bedaarde. O, hij... hij was alles... zij had hem lief met al de wildheid van haar jonge bloed... en zij zou het hem bewijzen, dat zij hem liefhad... hem liefhad!...
Alles wilde zij voor hem doen, alles opofferen, met alles breken... om hèm. Zij was tot elke daad bereid... hij zou haar niets kunnen vragen, wat zij weigeren zou...
En tegelijk was het haar grootste geluk, met volle zekerheid te weten:
dat hij nooit iets van haar vragen zou, wat een offer voor haar zou zijn:
omdat zij het was.
Zij wist het, met de volkomenste overtuiging, als zou hij het haar zelf hebben gezegd... dat hij van ieder ander een offer aannemen zou, lachend en lichtvaardig, er zich nauwelijks rekenschap van gevende, dàt het een offer was. En dat hij dit ook waarschijnlijk ontelbare malen zou hebben gedaan. Want al die anderen... had hij | |
| |
met een oppervlakkige zelfzucht lief... maar haar, haar-alleen met de góddelijkheid die in hem was.
Het deerde haar niet te moeten denken, dat hij al zoovele malen een vluchtige liefdesverhouding had gehad. Als wereldsch meisje de wereldsche toestanden aanvaardend in hun realiteit, begreep zij, dat, voor een persoonlijkheid als de zijne, die verliefdheden onvermijdelijk waren; de vrouwen zochten hem, omringden hem met al hun lieftalligste charme, zij drongen zich aan hem op in energieke volharding... en hij, de levenskunstenaar, hij nam het aangename, dat hem geboden werd, met beminnelijke nonchalance, even snel grijpend als weer vergetend...
‘Men’ zou haar zeggen, dat zij de eerste niet was in zijn leven. Maar zij was de eerste! de eenige! de uitsluitende liefde van zijn innigste ziel!...
En daarom wilde zij zich aan hem geven. Zich aan hem wijden met heel haar wezen, voor allen tijd.
Doch allengs begonnen de bedenkingen, die hij even geopperd had, vasten vorm voor haar aan te nemen. En zij dwong zich tot bedaardheid, om de feiten goed onder oogen de te zien.
- Geloof je, had hij gezegd, dat je ouders ooit toestemming zullen geven tot 'n huwelijk tusschen jou en mij?
Neen, natuurlijk geloofde zij dat niet. Dat was eenvoudig uitgesloten. Maar...
Zij glimlachte, terwijl zij aan de voorstelling dacht, die zij zich van hun toekomst had gemaakt. Hem liefhebben wilde zij... maar hem trouwen...? | |
| |
Zij achtte het zelfs een mogelijkheid, dat haar huwelijk met Olivier voortgang zou hebben.
Zij glimlachte. Hoe eindeloos lang was het geleden, dat zij zoo dacht... O, neen, het was in werkelijkheid nog niet lang geleden... maar in die enkele dagen was zij veranderd... van een vluchtig, onnadenkend kind tot een liefhebbende vrouw... was zij veranderd en zijner waardig geworden... door zijn liefkoozingen...
Zij streek zich over het gloeiende voorhoofd. Het was een vast-staande zekerheid voor haar, dat in de toekomst Xander en zij tezamen zouden zijn. Maar hoe dat te bereiken...?
Zij had te lang reflectief geleefd, om nu ook niet in vollen omvang te beseffen, dat de hinderpalen, die haar in den weg zouden worden gelegd, bijna onoverkomelijk waren.
Wanneer zij voor haar ouders trad, en zeide:
- Vader en moeder, ik kan niet trouwen met Olivier. Ik heb Xander Renck lief gekregen... hoe zouden zij dan geringschattend glimlachen om die ‘kinderlijke caprice.’ Zij zou niet au sérieux genomen worden, buiten haar om zou de datum van haar huwelijk met Olivier worden bepaald... en als zij nog langer tegen-streefde, - wel, dan werd zij eenvoudig naar het buitenland gestuurd naar een strenge kostschool, waar zij dag en nacht zou worden ‘bewaakt’. Zoo'n dwangmiddel hielp altijd uitstekend. Je zag het immers aan Amélie van Oldewelt en Frans Vermaele... een paar jaar na hun eed van eeuwige trouw... een jaar na hun gescheiden worden door de verstandige | |
| |
ouders... was Amélie geëngageerd met van Herwaerden en Frans met Dolly van Almen...
Toch zou haar mededeeling op haar ouders wel indruk maken. Zij, altijd zoo bedaard en welbewust, zoo zeker van haar zaak, als zij zich altijd had getoond, zou niet zoo spoedig tot ‘rede’ zijn te brengen, dat zouden zij wel begrijpen. Maar zij zouden haar toch willen dwingen, om af te zien van Xander, dat sprak van zelf.
Haar dwingen! Zij haalde de schouders op. Wat zou de sterkste pressie op haar uitgeoefend vermogen tegen haar wil!
Natuurlijk zou zij haar doel bereiken. Het was nu alleen maar de vraag, hoe zij dat kon doen op de snelste wijze.
Want al haar geduld was weg. Al haar laconieke kalmte, haar flegmatische levensphilosophie. Zij was veranderd van een gevoelloos verstand tot een hartstochtelijk-ondervindende, sensitieve, levensdriftige vrouw... veranderd door zijn zoen.
Zij sloot haar armen over haar borst, waarin het bonsde met stormend geweld. Liefste... liefste... dacht zij, en haar lippen openden zich in warm verlangen... ik heb je lief... heb me lief...
Naar hem toegaan... en bij hem blijven. Het was toch het eenige.
Want waarvoor zij een oogenblik angst had gehad... dat een ‘schandaal’ zijn reputatie zou schaden, - zij geloofde het eigenlijk niet. Voor velen zou hij er nog ‘interessanter’ door worden... en iedereen, die hem kende, zou hem gaarne | |
| |
vergeven, dat hij den vermetelen moed had gehad een meisje uit haar kring te ‘veroveren’...
Zij konden samen ‘vluchten’ naar het buitenland. Zij konden in Engeland trouwen, en later in Holland nog eens overtrouwen, als zij de toestemming van haar ouders had. Wat was daartegen? Zouden dan na haar terugkomst de menschen haar negeeren, zou de vrai monde voor haar gesloten blijven?...
Zij geloofde het niet. Het kon niet op den duur, met den naam, dien zij droeg, en als haar ouders al hun invloed aanwenden zouden. Indien zij dat deden. En de Bresson's? Ja, die!...
Maar alles kon toch nog heel best in orde komen, wanneer...
Wanneer Olivier bijvoorbeeld trouwde met Ada, haar zuster.
Zij had nooit veel om haar zusje en broer gegeven, omdat haar nu eenmaal, toen nog, het menschelijke sympathetische voelen ontbrak. Voor Olivier zou het precies hetzelfde zijn, wie uit het geslacht van Roden hij trouwde Patricia of Ada. Maar voor Ada...?
Voor Ada... van wie het bekend was, dat zij liefde voelde voor den dominé, bij wien zij was aangenomen... en tegen welk huwelijk door haar ouders geen enkel bezwaar zou worden geopperd. Een poos geleden zou zij met hardheid tegen Ada's liefde zijn ingegaan, alles hebben gedaan om háár zin door te drijven en Ada een huwelijk te laten sluiten met Olivier... maar nu? nu zij zacht was geworden en menschelijk begrijpend | |
| |
door den zoen van hèm... van haar liefste...?
Zij schudde het hoofd. Nu niet meer. Zij moest dan maar den toorn van Olivier's familie trotseeren... en de ontsteltenis van haar ouders, en alles.
En zou zij het niet kunnen? Was zij niet sterk, onoverwinnelijk-sterk door haar liefde, en door het zalig besef van de zijne?...
Naar hem toegaan... en bij hem blijven. Het denkbeeld lokte en lokte.
Nu dadelijk, blij en argeloos, het geluk aanvaarden. Geen dag langer wachten... geen kostbaar moment roekeloos laten verloren gaan...
Zij haalde diep adem. Zij ging. Zij weifelde langer niet... zij had hem lief.
- Xander, zou ze zeggen, hier ben ik... we hebben elkander lief. We hooren bij elkaar. Houd me bij je... ik heb je lief...
Dan zou zij zien... den betooverenden glans zijner blauwe oogen, waarin zij staarde, waarin zij staren moest, totdat zij verblindde...
Dan zou zij voelen om zich heen de warme kracht van zijn armen, waarin zij zich willig en zalig, gevangen gaf...
Zij stond weer op, maar toen zij rond-liep door de kamer, en eenige oogenblikken duizelend om zich heen tastend, niet wist wat zij had te doen, voelde zij, hoe hartstochtelijk zij was aangegrepen geworden door de voorbije gebeurtenissen. Zij beefde en wankelde, een donker waas floerste voor haar oogen... zij was zwak en week, en zwaar en moeilijk scheen het bloed door haar aderen te stroomen.
| |
| |
Toch zou zij gaan.
Zij knipte het electrische licht op in de donker gemaakte kamer, en bekeek zich in den spiegel, met een huivering van bewondering en blijdschap tegelijk. Hoe was zij veranderd... het koele, hooghartige licht was uit haar oogen verdwenen, en uit haar heel-bleek, maar toch levend en sprekend gezicht staarden haar een paar zwarte, fluweel-zachte oogen aan, zóo teeder van uitdrukking en zóo geëmerveilleerd, dat haar lippen zich openden in een trillenden lach van geluk.
Naar hem toe-gaan... nu, nu dadelijk opdat hij haar zóó zou zien...
Zij keek op de kleine Empire-pendule op den schoorsteenmantel. Het was twee uur. Nog een uur had zij den tijd, voor zijn gewone bezoekmiddag begon...
Zij kleedde zich snel; toen opende zij behoedzaam de deur. Alles was stil in het groote huis. Op de zware, breede loopers over de eikenhouten trappen, maakten haar stappen geen gerucht. Even bleef zij luisterend staan op het laatste portaaltje... niets; hoog en wijd hing de stilte in de koele blankheid van vestibule en gang.
Zij glipte naar beneden, en opende de zware voordeur, en liet deze voorzichtig achter zich in het slot glijden.
Zij wist, dat men haar den heelen middag op haar kamer zou wanen. Als zij zeide niet te willen worden gestoord, dan stoorde men haar niet... Zij zou vooreerst niet worden gezocht.
| |
| |
Zij wist het zelve niet, hoe zij opnieuw haar weg tot hem had gevonden... zij wist alleen, dat zij snakkend naar hem had verlangd, en dat zij, nu zij weer bij hem was, schreide van geluk in zijn armen.
Zij zat dicht tegen hem aangeleund, en haar tranen vielen op zijn handen.
- Kindje, wat is er? vroeg hij verschrikt. Wat is er gebeurd?
Maar zij keek hem aan met haar prachtige oogen, die vochtig schitterden, verrukt en zalig om dat ‘kindje’, dat hij tot háár had gezegd... en hij staarde, onzegbaar geboeid haar aan... wat waren zij mooi, haar oogen, nu alle hoogmoed, alle laatdunkendheid er uit was weg-gesmolten, en zij de klare schoonheid hadden gekregen van argelooze, vertrouwende kinderoogen...
- Ik heb nagedacht, zei ze, en hoe bekorend klonk hem dat, hoe jong van ontembaar ongeduld: ik heb nagedacht... Zij had nagedacht in den korten tijd, die hen scheidde... maar voor haar jeugd en haar liefde waren die oogenblikken voldoende geweest.
- Hoe lief ben je... zei hij, hoe lief... en hij kuste haar op de oogen, en op zijn lippen proefde hij het zachte zilt van haar tranen... en hij wist het, dat nooit in zijn geheele leven zijn kussen een dieper beteekenis hadden gehad of ooit konden krijgen, dan deze, op haar van verteedering schreiende oogen...
- Ik huil niet, zei ze, omdat er iets zou zijn gebeurd. Er is niets gebeurd, ik heb niemand ge- | |
| |
sproken... ik ben alleen maar zoo gelukkig, omdat ik weer bij je ben...
Zij nestelde zich in zijn armen, en terwijl hij haar innig hield omvat, voelden zij beiden, dat zij bij elkander behoorden, en dat niets, niets ter wereld hen ooit zou kunnen scheiden.
- Ik heb nagedacht, zei ze weer, en ik weetnu, wat we moeten doen.We moeten m'n ouders forceeren hun toestemming te geven, en dat kunnen we alleen...
- Dat kunnen we alleen?... herhaalde hij, toen zij even zweeg.
- Doordat we hen stellen voor 'n fait accompli. Ik ga niet meer weg van je, Xander.
Zij hoorde het, hoe zijn adem stokte. Zij voelde het, hoe zijn armen vaster klemden om haar heen. Maar hij antwoordde niet...
Toen keek zij bevreemd naar hem op, en zag, dat hij langzaam het hoofd schudde.
- Neen, zei hij met een diepe, lage stem, vol ernst, nóóit zal ik om je te winnen iets doen, waardoor je gecompromitteerd worden kan.
- Maar als dat 't eenige middel is... pleitte zij als een kind. En van compromitteeren behoeft geen sprake te zijn. Als m'n ouders merken, dat ik hier ben... dan is 't al genoeg...
- Neen! zei hij nog eens, met de meest-besliste nadrukkelijkheid. Nóoit wil ik 'n geweldmiddel gebruiken, om jou te winnen... Denk niet, zei hij, en hij keek haar zóo innig aan, dat zij zich diep voelde ontroeren, denk niet, dat ik je niet liefheb, omdat ik dat niet wil. 't Is juist omdat ik je zoo lief heb...
| |
| |
Zij voelde, dat hij de waarheid sprak. Omdat hij haar liefhad, wilde hij geen enkele daad doen, die haar reputatie kon schaden... Hun verhouding mocht niet gebaseerd zijn op een onzuiveren grondslag, niet in lichtzinnigen overmoed zouden zij ingaan tot hun nieuwe leven...
En door zijn woorden begreep zij de waarachtigheid van zijn liefde. Háár beschouwde hij niet als een gemakkelijk avontuur, waarbij men geen scrupules behoeft te gebruiken... háár had hij lief...
- Denk niet, zei ze, dat 't me iets schelen kan te worden ‘gecompromitteerd’... 't is zelfs geen offer voor me, heusch niet, ik wil zoo graag alles, alles voor je doen...
- Dat weet ik, zei hij, en dat maakt me zoo onuitsprekelijk gelukkig... Maar... begrijp je niet, dat 't strijdt met m'n trots, met m'n eer, om je zóó te veroveren? Om als 't ware te stelen, te rooven, wat me niet vanzelf wordt gegund...
- We zouden naar Engeland kunnen gaan en daar trouwen. Je zou 'n zelfportret van je kunnen schilderen, en mij daarbij, zooals Lovis Corinth heeft gedaan... We zouden...
Hij hield haar zacht de hand voor den mond, en zij kuste die hand... en een paar momenten vergaten zij alles voor het streelend spel hunner liefkoozingen...
- Zeg me, vroeg zij toen, wat jij dan zou willen... zeg me, hoe jij 't wil.
- Ik wil, zei hij, nu dadelijk met je naar je huis gaan, en met je ouders spreken. Ik wil hun | |
| |
zeggen, dat wij elkaar hebben liefgekregen... en aanzoek doen om je hand.
- Ach, zei ze bedroefd, wil je dat nú al doen... dat is immers 't zelfde als om nu dadelijk van elkaar te worden gescheiden...
En toen, voelende hoe grievend het besef voor hem moest zijn, dat hij onmiddellijk zonder beraad zou worden afgewezen, voegde zij er haastig bij:
- Je vergeet... wij vergeten heelemaal, dat ik eigenlijk geëngageerd ben met Olivier Bresson.
- Ja! zei hij, zeer onaangenaam getroffen, daar dacht ik niet aan...
- Nu ja, geëngageerd, zei ze snel, je zal wel weten, dat dit huwelijk door onze ouders in elkaar was gezet. Ik heb nooit iets, nooit 't minste of geringste om Olivier gegeven, en hij niet om mij... we waren volkomen onverschillig voor elkaar... we hebben elkaar ook nóóit 'n zoen gegeven, zei ze naïef.
Hij glimlachte, en kuste haar op den jongen mond, die hem zoo schattig gerust stelde. Van oogenblik tot oogenblik werd zij hem dierbaarder... vond hij haar aanbiddelijker lief... en scheen zij jonger, meer en meer een meisje te worden...
- Toch, zei hij, moet ik nu dadelijk gaan. Met elk moment uitstel beleedig ik onze liefde. En word ik afgewezen, - ik begrijp heel goed, dat daar alle waarschijnlijkheid op bestaat, - dan... zullen we wachten, nietwaar?
Hij boog zich innig over haar heen, en zij knikte zwijgend, want weer begonnen haar tranen te vloeien, en nokkend zei ze:
| |
| |
- 't Is te gauw, te gauw, om nú al afscheid te nemen...
Hij legde zijn hand op haar voorhoofd, en zei met diepe teederheid:
- Ik heb je te lief, ik schat je te hoog... om 'n verborgen verhouding met jou te willen. Begrijp je dat niet, m'n liefste... We zullen wachten op elkaar... en onze liefde zal zich nog steeds verdiepen... en ons geluk zal er later te grooter om zijn. Beloof me alleen maar éen ding: zal je je nooit laten dwingen, om te trouwen... met...
Zij lachte even hel-op.
- Dwingen kan niemand me! riep zij trotsch. M'n eerste werk zal zijn, Olivier te kennen te geven, dat ik nooit met 'm trouwen zal. En verder mogen ze met me doen, wat ze willen... me naar 't buitenland zenden, me opsluiten... 't geeft allemaal niets, en zoodra ik weer vrij ben, vlieg ik naar je toe, en... zal je me dan wéer weg-sturen... Xander?
Zij zag hem aan met zoo'n onbeschrijflijk schalkschen en toch diep ontroerden blik, dat hij haar naar zich toe-trok in wilde kracht. O, neen, zoo moest zij niet spreken... o, neen, zóó niet... of hij liet haar niet gaan...
Maar hij zeide:
- Kom... laten we niet langer wachten... want hij wist, dat elke seconde uitstel het gevaar zwoeler deed dreigen...
Gehoorzaam stond zij op... maar zoo bedroefd zag zij er uit met haar hangend hoofd en trillenden mond, en zoo zachtjes-gelaten zei ze:
| |
| |
- Laten we dan nu maar afscheid nemen... dat hij zijn lippen met geweld op elkaar moest klemmen, om niet te roepen:
- Je blijft bij me... blijft bij me...
Zij beiden wisten, dat het een afscheid voor jaren kon zijn. Maar in de laatste kostbare momenten maakten zij het elkaar niet moeilijker, en kusten elkander stil met troostende lippen.
Zij liepen naast elkander op straat. Patricia keek naar hem; zij waren beiden even groot... hun schouders zouden elkander raken, als hij vlak naast haar ging. Zij zag zijn profiel, het hooghartig-knappe, en zij bewonderde het... hoe fier was zijn hoofd achterover-geworpen... hoe zuiver van modelé liep de lijn van voorhoofd tot kin... o, zij had hem lief... zij had hem wanhopig lief... en haar kleine handen balden zich tot vuisten: zij zou hem niet alléén den zwaren kamp laten uitvechten, zij zou hem terzijde staan met haar heftigste kracht...
De knecht, die hun de deur opende van Patricia's ouderlijk huis, was correct genoeg om geen verwondering te toonen; hij zeide rustig, dat Mevrouw alleen tehuis was, en zich bevond in de tuinkamer.
Patricia liep vooruit, en opende de deur. En daar, voor een der open ramen zag zij haar moeder gezeten, en in het heldere licht teekende zich duidelijk de silhouet af der statige vrouw, met het aristocratische, strenge gezicht... en het schokte door Patricia heen, hoe haar moeder en zij op elkander geleken...
Zij zeide:
| |
| |
- Moeder, hier is Xander Renck... en zij trad terzijde, om hem zelf het woord te laten doen.
Mevrouw van Roden was een moment sterk verbaasd over dat: Xander Renck, in plaats van meneer Renck. Zij was echter niet verbaasd over hun tezamen binnen komen; zij veronderstelde, dat Patricia den heer Renck in de gang had ontmoet... of misschien was verwittigd geweest van zijn komst?... Ja, dat moest het geval toch wel zijn, want immers zooeven was Patricia nog op haar kamer, omdat zij op school ongesteld was geworden...
Zij begon iets vreemds te vinden in hun beider houding, maar zij vroeg niets; met haar gewone kalmte wachtte zij af, nadat zij Renck een stoel had gewezen.
- Ik ben gekomen, Mevrouw, zei hij, om u te zeggen, dat uw dochter Patricia en ik elkander hebben lief-gekregen... en ik heb de eer... u om haar hand te vragen.
Mevrouw van Roden hief even de handen op in uiterste stupefactie. Patricia?! Patricia?... Zij blikte naar haar kind... en een schok ging door haar heen... was zij zoo... was zij zóó?... Het scheen haar, alsof zij één overduizelend moment zich-zelve had zien staan, zooals zij was geweest in haar jeugd...
Zij antwoordde niet. Zij staarde sprakeloos naar haar kind, dat zij niet herkende... en toch maar al te zeer herkende, alsof haar eigen jeugd was weer-gekeerd... en zij daar zelve stond, hartstochtelijk en opstandig, vol toomeloos wild ver- | |
| |
langen... bereid om met alles te breken, terwille van hem... haar liefste...
Zou zij haar dochter dwingen, zooals zij zich zelve door haar ouders had laten dwingen... zou zij haar dochter doemen tot dat wat zij zelve geworden was: een strenge, stugge vrouw, die al haar aandoeningen met ijzeren kracht beheerschte, die geen enkele gevoeligheid toeliet, in het met onmeedoogende strakheid getrokken schema van haar bestaan?...
Zij staarde haar dochter aan... en voor het eerst van haar leven zag Patricia, dat achter het onbeweeglijke masker van haar moeders gelaat, een vrouw had geleefd... een voelende, een lijdende vrouw...
Zij stond roerloos stil; alleen haar oogen spraken en smeekten: Moeder, moeder, die nooit een moeder voor mij hebt willen of kunnen zijn... wees nu een moeder voor mij...
De oudere vrouw had haar beide handen op de leuningen van haar stoel gelegd, en omklemde ze in nerveusen greep. Daar stond haar dochter, die, zij voelde het nu eerst hoezeer, altijd een vreemde voor haar was geweest. Nooit had zij iets geweten van het gemoedsleven van haar kind... zij had gemeend, dat Patricia's natuur geheel gelijk was aan die van haar, zooals zij deze door de kracht van haar wil had gemaakt. Nooit zag zij Patricia anders dan in de gelijkmatigste bedaardheid... en zij verbeeldde zich, dat Patricia geheel háar aard van de latere jaren had geërfd... en nu opeens werd haar geopenbaard, dat in de ziel van | |
| |
haar kind hetzelfde onstuimig-laaiende vuur brandde, dat ook eenmaal in háár had gegloeid... en dat Patricia's koele onverschilligheid niets dan een levenshouding was geweest, waarachter zich haar eigen Zijn veilig verborg...
Was zij er bedroefd om of blijde... zij wist het niet. Zij wist alleen, dat zij haar kind ervoor behoeden moest te worden als zij. Wèl was haar starre zelfbeheersching een bescherming geweest tegen veel leed, dat haar anders te ondraaglijkzwaar zou zijn geweest... maar tegelijk was alle bloeiende vreugde voor haar verdord en vergaan...
Daar stond zij, haar kind. In een slechts met de grootste inspanning bedwongen hartstochtelijkheid. Alles leefde aan haar van wild en trillend leven, en haar oogen smeekten en waarschuwden tegelijk:
Raak het niet aan, mijn geluk!...
En van haar kind dwaalden de oogen der moeder af naar den jongen man, die Patricia's liefde gewonnen had. Zij had hem reeds leeren kennen als een aangename, hoffelijke persoonlijkheid, zij wist, dat hij een artiest was van bizondere gaven, en dat hij een goede reputatie genoot... zij zag hem met zijn knap gezicht, en met den zelfbewusten trots van den gentleman in zijn houding; zij erkende de charme, die er van hem uitging... en zij kon het begrijpen, dat Patricia hem had lief gekregen.
- Kom 's hier, zei ze met ongewone zachtheid, en strekte de hand naar haar dochter uit, en toen Patricia naast haar zat, en zij de hand van het meisje vast-hield in de hare, vroeg zij | |
| |
met een moederlijk-teederen klank in haar stem, als haar dochter nog nimmer van haar had gehoord...
- Houd je van hem... Patricia?
- Ja, moeder, zei Patricia, en bij dat enkele eenvoudige woord voelde zij zich week worden tot schreiens toe...
- Moeder, zei ze toen. Ik zal u alles vertellen. In de laatste tijden heb ik u... heb ik iedereen bedrogen... om maar bij hem, bij hem te kunnen zijn. Ik dacht... ik was ervan overtuigd, dat ik bij u en vader 'n vreeselijke tegenstand vinden zou... en daarom... daarom verborg ik u alles. Ik heb nooit van Olivier gehouden en hij niet van mij... misschien hebt u dat ook wel begrepen... trouwen met hem zou ik nooit hebben gekund. Hij is 't... die ik liefheb... en hoe lang we ook moeten wachten, hoeveel moeilijkheden we ook moeten overwinnen... ik word z'n vrouw.
Haar eigen trots, haar eigen moed en kracht sprak uit den mond van haar kind... haar trots, haar moed, haar kracht... die zij had prijs gegeven....
Zij wist nu, dat zij haar kind zou helpen, om haar doel te bereiken. Patricia's warme, rijke, bloed-wilde leven mocht niet te gronde gaan... gelijk het hare.
Zij kende Xander Renck persoonlijk, en zij had genoeg over hem gehoord. Zij wist, dat, al was hij niet van adel, hij toch tot een zeer goede familie behoorde; en dat, al bezat hij geen fortuin, zijn artistieke prestaties hem toch een zeer voldoende inkomen verschaften. Zij had zijn gedistingeerd en smaakvol interieur gezien... en zij wist, dat, | |
| |
als Renck's vrouw, Patricia een rol in de groote wereld zou kunnen spelen, ware het ook op eenigszins andere wijze, dan zij steeds had vermoed. Zij zou Patricia's voorspraak wezen bij haar man... zij zou voor haar kind verkrijgen, wat zij zelve haar gansche leven lang had ontbeerd: liefde... geluk...
- Moeder, zei Patricia, ik zal u alles zeggen... ik ben vandaag naar 'm toe-gegaan... en heb hem gezegd, dat ik bij 'm wou blijven. Ik heb 'm voorgesteld met hem te vluchten... alles... 't meest roekelooze heb ik gewild... maar hij... zóó lief heeft hij me... hij nam 't niet aan. Hij dacht, dat we, door met u te spreken, afscheid van elkaar zouden moeten nemen... voor jaren en jaren misschien... maar hij heeft onze verhouding niet andere dan eerlijk en zuiver gewild... zóó lief heeft hij me...
Mevrouw van Roden strekte haar andere hand uit naar Xander Renck. Goddank, hij was een rechtschapen, een betrouwbaar man... zij kon hem haar dochter geven.
- Ik wil jullie helpen, zei ze. Je hebt elkaar waarlijk lief... Ik zal verder met je vader alles in orde maken.
Een onstuimig-dankbare omhelzing van haar dochter verwachtte zij nu. Maar zij zag, en het ontroerde haar diep, hoe haar kind, haar altijd zoo beheerschte en koele kind, ging naar haar liefste, en zijn hoofd in haar beide liefkoozende handen nam, en met verrukte teederheid vroeg:
- Zeg me... zeg me... ben je nu gelukkig?...
| |
| |
KENNISGEVING.
Baron en Baronesse Paul van Roden van Roderwolde hebben de eer U kennis te geven van het voorgenomen huwelijk van hunne dochter |
ALEXANDER RENCK, heeft de eer U kennis te geven van zijn voorgenomen huwelijk met Jonkvrouwe |
PATRICIA, ADA, RUDOLPHINE |
P.A.R. Baronesse VAN RODEN VAN RODERWOLDE, |
met den heer ALEXANDER RENCK, waarvan D.V. de voltrekking zal plaats vinden Vrijdag XIV September a.s. - Kerkelijke bevestiging door Dr. W. de Waal, Predikant bij de Nederd. Herv. Kerk van 's-Gravenhage, des namiddags half drie in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage. |
waarvan D.V. de voltrekking zal plaats vinden Vrijdag XIV September a.s. - Kerkelijke bevestiging door Dr. W. de Waal, Predikant bij de Nederd. Herv. Kerk van 's-Gravenhage, des namiddags half drie in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage. |
Receptie: VII September, Vrijdag, des avonds van negen tot tien uur, Lange Vijverberg, 's-Gravenhage.
|
|