| |
| |
| |
Besluit.
Met zooveel hartelijken aandrang had Gijsberta haar uitnoodiging gedaan: om nog eens allen bij elkaar te komen, vóor Gerhard en Cecile naar het buitenland vertrokken, dat niemand had kunnen weigeren.
Gijsberta was ‘in haar element’. Dat mocht zij graag: gasten ontvangen, het middelpunt wezen... en bovendien vond zij er een pikant genoegen in, om, nu alles zoo veranderd was, te spelen, dat de oude toestand nog bestond.
O, Gijsberta was een voortreffelijke tooneelspeelster! Zij kon zich volkomen indenken in een sfeer... en haar acteeren nam dan absoluut den vorm aan van werkelijkheid.
Sinds eenigen tijd was zij opnieuw actrice. Haar weder-optreden had haar een welkomst-ovatie bezorgd, als zij in haar verste verlangen niet had kunnen droomen. Het tooneel was één bloemenhof, en de zaal had haar staande toegejuicht, met kreten en voetgestamp. En Gijsberta had daar gestaan, kalm, glimlachend, zichzelve volkomen meester, en toen zij, na het eerste bedrijf in den corridor trad, had zij den arm gepakt van den verrukt haar opwachtenden Karel, en welvoldaan hem toegevoegd:
- We zijn er, boy. De toekomst is ons.
| |
| |
Karel-zelf had als een bezetene gewerkt, om zich een bestaan te verwerven. Bescheiden was hij begonnen, als voorzichtig makelaar, en de naam der firma Karel Hemst begon op de beurs al eenigen klank te krijgen.
Hij had Gijsberta beloofd en zichzelven bezworen, zich nooit meer met louche affaires in te laten; hij wist, dat hij daardoor persoonlijk veel harder werken moest, maar het kwam er niet op aan; hij was Gijsberta razend dankbaar, dat zij hem niet verlaten had, en de zorgen deelde voor hun gezin; en al was Gijsberta veel van huis, als zij zich thuis bevond, dan was het daar zóó gezellig, dat hij voor geen goud met zijn pompeus bestaan van vroeger zou willen ruilen.
De Baekelandt-zaak was afgewikkeld. Aan de schuldeischers had men nog meer dan 50% kunnen uitkeeren, waarmee allen genoegen namen. Het complex gebouwen, dat lang leeg had gestaan, en den luguberen aanblik had geboden van een collectie graf-monumenten, was reeds weder in gebruik genomen, door een petroleum-magnaat, een bankier, een rijk-geworden zeep-handelaar...
En het schandaal van de Baekelandt-krach was in de residentie al weer bijna vergeten. Zoovéél was er daarna gebeurd... De geweldige catastrophe, die een ontroering had teweeg gebracht in het heele land, was haast weg-gezonken in de vergetelheid...
De zusters Baekelandt werden niet meer aangegaapt en nagekeken, wanneer zij zich op straat vertoonden. Gerhard en Karel hadden geen last meer van commentaren, wanneer zij zich in het openbaar bewogen.
| |
| |
De ontstellend-hoog opgeschoten golf der ontzettende gebeurtenis, was al vele malen weer opgevolgd door andere ópstormende golven, en slechts nu en dan hoorde men nog een onverschillig:
- De Baekelandts, ja, wat is 't daarmee beroerd afgeloopen, hè. Ja, zoo gaat 't, als je te hoog vliegen wilt.
En Felix Baekelandt had rust gevonden in den dood, nog vóór de scheiding tusschen Florence en hem was uitgesproken.
Het was gegaan, zooals hij had vermoed: zoodra geen enkel belang hem meer aan het leven bond, zoodra zijn wil hem niet langer ophield, was hij in vrede heen-gegaan.
En Florence had opgeademd van dankbaarheid, toen zij de tijding vernam. Als een zwaarte had voortdurend het besef op haar gewogen, dat, ginds in de verte Felix machteloos lag, en dat zij niets voor hem vermocht...
Zij was tegenwoordig den heelen dag druk in de weer. De zaak ging goed; het restaurant nam op, en het kleine, eenvoudige zaaltje was op sommige uren van den dag geheel bezet, en den verderen bezoektijd nooit leeg.
's Morgens begaf zij zich naar het lokaal, hield toezicht of alles goed in orde was, en gaf haar dagelijksche orders; zij proefde de soep, en besprak alle aangelegenheden.
Zij had het geluk gehad een uitstekend personeel te treffen: twee zusters, waarvan de eene het culinaire, de andere het boekhoudende deel der zaak op zich nam, en die bovendien flair bezaten, om geschikte dienende meisjes te kiezen.
| |
| |
Hoe langer hoe meer begon Florence schik te krijgen in haar onderneming, die zoo aardig floreerde. Het idee had ingeslagen: menig zakenman kwam in de Zaal Meydervoort een warme hartversterking nemen tusschen de kantoor-uren in; de winkelende dames voelden zich door een smakelijken kop soep verkwikt; vele kinderen gebruikten hun twaalfuurtje in het rustige lokaal, en namen, in plaats van koffie of chocola, een kop soep, wat de ouders aanmerkelijk beter vonden. En 's avonds, na afloop van de theaters was het een ware rush, en de dienstertjes kwamen handen te kort. En al zeer spoedig was het Florence gegund, haar wensch vervuld te zien, en deed zij de soep schenken in zeer bizondere, groote, achthoekige blauw-porceleinen koppen.
Al werd het waarschijnlijk wel van haar verwacht, zij vertoonde zich nooit in de zaal. Haar geheele natuur verzette zich daartegen, - en het bleek ook niet noodig te zijn: de zaak ging méér dan goed.
En als zij er den morgen had doorgebracht, dan keerde zij met haar Janneke, die haar altijd vergezelde, blij weer naar huis. En de lunch met Joost, die opgewekt kwam van zijn werk, was haar elken dag weer een heerlijke gezelligheid.
Hun huwelijk was nu nog maar een kwestie van weinige weken. En rustig zag Florence de toekomst tegen. En als soms de smart om het verlies van haar dierbaar kind haar dreigde te overweldigen, dan werd die dadelijk verzacht door het diep-erkentelijk besef van wat het leven haar nog zoo ruimschoots gunde.
Zij was, nadat Cecile een toevlucht bij haar had gezocht, met deze ook inniger geworden. Cecile had | |
| |
haar alles verteld van het onderhoud met haar man. Zij was zachter dan vroeger, minder absoluut, niet zoo veeleischend, meer van harte gevend, en dankbaarder ontvangend. Toch was het goed, dat Cecile niet in Holland bleef; haar trotsche geaardheid zou zich stooten aan dingen, waar de luchthartige Gijsberta over heen gleed, en die de bescheidener Florence niet hinderden.
In Gijsberta's aardig-ingerichten huiskamer-salon zaten zij en Karel en hun gezelschap na den geslaagden lunch bijeen.
Gijsberta had weer eens geschitterd als eminente gastvrouw, en haar bezoek verbaasd, dat zij met zoo weinig hulpmiddelen, zóóveel kon bereiken. Ja had zij gelachen, als de menschen ons nu eens zóó konden zien, ons, de gedegringoleerden, en toch zoo volkomen tevreden!...
Met satisfactie nam zij de gulle complimentjes in ontvangst, leunde vermoeid maar welvoldaan achterover in haar fauteuil, en tuurde de paarsgrijze wolkjes na, die zij omhoog blies uit haar sigaret.
- Ja, zei ze tegen Cecile, weet je nog wel? nu is m'n sigaretten-pijpje heusch niet meer ‘gevoelig’ voor 'n andere soort sigaret. Ik ben al blij, als ik 'n goede sigaret heb, en dat is de waarheid. Och, wat wen je toch gauw aan 'n toestand, hè? Vroeger... och, menschen, dat is nog niet méér dan 'n jaar geleden, kunnen jullie 't begrijpen? had ik allerlei whims; ik mêleerde Clos Vougeot en Moezelwijn, wou 'n rose marmeren badkamer hebben, ik had 'n culte voor mauve Napolitaansche viooltjes en voor dub- | |
| |
bele gummi-wielen aan m'n rijtuig, en ik liet Frank Wedekind me vóórzeggen:
Mein Leben ist mir einfach nicht erträglich,
Wenn nicht ein Abenteuer mich erwartet,
Bei dem kein Mensch den Ausgang ahnen kann.
Nu, dat ‘avontuur’ heeft zich in mijn leven niet laten wachten. En de ‘Ausgang’... is naar m'n smaak!
Met een hartelijk knikje reikte zij haar hand aan Karel, die deze innig aan zijn lippen bracht, met een gefluisterd: Lieve... moedige vrouw...
Cecile stak haar arm door dien van Gerhard, en leunde zich tegen hem aan. En hij legde zijn wang tegen haar voorhoofd, en zóó bleven zij eenige oogenblikken zitten... en samen keken zij naar den tuin, waar de kinderen speelden, - vervuld van dezelfde gedachten.
Een heel nieuw leven stond hun voor den boeg... want een verwachting, een hoop had een grootere belangrijkheid aan hun leven gegeven. En Cecile wist, dat, wat zij vroeger altijd als een dubieus vraagpunt had beschouwd, het hebben van een kind, haar nu, in haar onzelfzuchtiger, want gelouterde liefde, een waarachtige blijdschap zou zijn...
Ook Joost en Florence keken naar de kinderen, en zij zochten met de oogen Janneke, die zoo aardig en geanimeerd met Jeantje meedeed aan het spel, dat door de ‘veel oudere’ Olga en Hans op kalme wijs werd geleid.
In Florence's ziel zou altijd een weemoedige gedachte aan Felix blijven, dien zij aldoor in eerbiedige hoogachting zou herdenken, en een sluimerend heim- | |
| |
wee naar den kleinen Nipnapnuiter, haar dierbaar hartekind... maar dicht bij haar speelde Janneke en vlak in haar nabijheid zag zij het goede, knappe gezicht van Joost, met zijn, haar altijd in innigheid toeblikkende oogen... en zij voelde zich onzegbaar dankbaar voor haar nieuw geluk... haar rustig geluk, dat elken dag grooter werd...
EINDE.
|
|