| |
| |
| |
ZIJ KNIELDE BIJ DE DOOS: WAT ZOU ZIJ NEMEN?
| |
| |
| |
Hoofdstuk I. Het ringetje van granaten kraaltjes.
Toen Evaatje uit den salon trad, waar zij piano-les had gehad, kwam Adèle haar van de trap tegemoet.
- Zeg! riep Adèle. Hoor eens! wil ik je eens wat vertellen?
- Ja?
- We hebben van Tante Charlotte een heeleboel kraaltjes gekregen. Beeldige... allerlei kleuren!
- Wat leuk!
- Ja, en verbeeld je, er zijn echt granaten kraaltjes bij.
- O!... echt granaten kraaltjes? Hoe zien die er dan uit?
- Rood, donkerrood; kom maar mee, dan kan je ze zien.
De zusjes liepen hard naar de kinderspeelkamer, waar Juf zat, naaiende aan een chemisette.
Op de tafel in het midden van de kamer stond een doos, waaruit Adèle de kraaltjes had gestort; in glanzenden overvloed lagen zij door elkaar: witte en roode en blauwe en groene en gele... grootere | |
| |
en kleinere... langwerpige en ronde... o, zoo'n massa, zoo'n massa. Een heel klein doosje, zoo aardig klein, als Eva er nog nooit een had gezien, bevatte natuurlijk de kostbare granaten kraaltjes.
Eva maakte het voorzichtig open.
Van uiterlijk leken het precies gewone kraaltjes; maar je zag toch dadelijk, dat ze iets bizonders waren. Wat prachtig, die kleur... heel donker, maar toch heel helder óók, net heele kleine drupjes wijn... Eva nam er een tusschen haar fijne vingertjes, en hield het tegen het licht.
- O! riep zij opgetogen. Je kan er dóór zien, en nu is alles rood. Kijk u eens, Juf.
- Ja zeker, ze zijn mooi, ik heb ze al gezien, zei Juf, vriendelijk-verstrooid, en voort-gaande met haar werk.
Eva sloot het doosje weer, en speelde ermee in haar hand. En eindelijk vroeg zij langzaam:
- En wie moet deze nu hebben? Jij of ik?
- O, daar zullen we wel voor omstaan.
Aarzelend zette Eva het doosje neer; zij kon er haar oogen niet afhouden. ‘We zullen daar wel voor omstaan...’, zei Adèle. Ja, zij begreep best, dit was de eenige eerlijke manier... maar... dan kon Adèle ze óók wel trekken. En zij wou ze zoo dolgraag hebben... Zij had er al een leuk plannetje mee: zij zou er een ringetje van maken, daarvoor waren er zeker genoeg. En wat zouden de kinderen op school staan te kijken! Jootje en Annie, en Clari, en Hendrika Kanselier... Jootje had een dun, geribbeld zilveren | |
| |
ringetje, met één heel klein rose steentje er in, - maar een ringetje heelemaal van granaat, dat was nog eens iets anders, iets erg aparts, waarom allen haar zouden benijden, - en wat zou Hendrika Kanselier jaloersch wezen... o!
Zou zij er maar rond-uit om vragen? ‘Mag ik ze hebben...?’ Adèle gaf wel eens toe in zulke dingen. Maar deze kraaltjes scheen zij zelf ook wel heel mooi te vinden, immers zij kwam er straks expres voor naar beneden, om het háár te vertellen!
- Willen we nu maar eerst deze verdeelen? vroeg Adèle, en scheidde met haar hand de groote hoop kleurige kraaltjes zooveel mogelijk in twee gelijke helften.
- Goed. Ja.
Maar dit ‘verdeelen’ was gauwer gezegd dan gedaan. Want in de eene helft waren te veel oranje kraaltjes... en van die groote kristallen bleken er juist zes te zijn; daarvan kon ieder er dus drie krijgen.
...En zoo ging er een heele tijd mee heen, eer de beide deelen door Adèle, zoowel als door Eva waren goed-gekeurd.
- Juf, wil u omstaan.
- Jawel.
- Dan mag u niet kijken. En als ik vraag: voor wie is dit? dan moet u zeggen: voor Adèle, of: voor Eva, zei Eva.
- Ja, kind, ik weet wel.
- Juf heeft toch wel meer omgestaan, zei Adèle. Nietwaar, Juf.
| |
| |
- Welja. Vooruit nou maar, zei Juf, die haar oogen al dicht had. Juf had altijd haast.
- Voor wie is dit? vroeg Eva, en wees.
- Voor... Eva.
- Dan heb jij die langwerpige zwarte erbij, Adèle, zei Eva, en kijk, ook die gekke donkergroene met wit van binnen.
- Nu, en jij hebt die lieve rose; daar had ik juist zoo goed een kettinkje van kunnen maken voor bij Jeaantjes rose jurkje, 't is net dezelfde kleur, zei Adèle.
- Wou je ze hebben? vroeg Eva vlug.
- Neen, natuurlijk niet, zei Adèle, een beetje verwonderd, waarom zou je me die geven...
Zij was zoo'n gulheid van Eva volstrekt niet gewend. En dan, ze hadden alles immers zoo zorgvuldig en eerlijk mogelijk verdeeld.
- Maar, vroeg ze, als je soms ruilen wil? Neem jij dan die zwarte en die donkergroene er voor in de plaats.
Doch dit was Eva's bedoeling niet. Zij had gehoopt, dat haar edelmoedige vraag Adèle op het denkbeeld zou hebben gebracht, om te zeggen:
- Neem jij dan de granaten kraaltjes maar.
En dat zei Adèle niet. Wat gaf zij om die zwarte, waarmee zij niets kon doen, of om die leelijke donkergroene!
Toen nam zij een kloek besluit, Eva.
- Zeg, zei ze. Wil jij al deze kralen hebben, en dat ik dan de granaatjes krijg?
| |
| |
- Jij? waarom jij? vroeg Adèle verbaasd. Ik wil ze óók wel graag hebben.
- Wat wou je er dan mee doen?
- Ik wou er een medaillonnetje van rijgen voor Jeaantje.
- O! voor je pop! Ik wou er een ringetje van maken voor mezelf. Toe... laat mij ze nu maar houden, pleitte Eva, dan mag jij heusch al de andere kralen hebben.
- Neen, dat hoeft niet... zei Adèle.
- Of... willen we ze samen nemen, en dat jij dan 't ringetje in huis draagt, en ik op school? vroeg Eva.
- Neen, dat hoeft niet, zei Adèle weer.
Zij dacht na...
Zij hield ervan, om zich te voelen als een meisje uit een verhaal; om voor zichzelf te spelen, dat zij een ‘heldin’ was, die zich, ‘opofferde,’ en die ‘edele’ dingen deed. En... Tante Charlotte zou het zeker héél lief van haar vinden, dat zij de granaten kraaltjes aan Eva had afgestaan.
Nu, 't was dan ook lief; want als zij ze gekregen had, zou ze er werkelijk erg blij mee zijn geweest. Zij hield zooveel van sieraadjes, die ‘echt’ waren, al was het maar voor de pop.
- Weet je wat... zei ze. Als je ze zoo graag wil hebben... nu, neem jij ze dan maar.
- O! riep Eva verrukt. Méén je dat? Wat vreeselijk aardig! Dat is lief van je!
En zij sloeg haar arm om Adèle's hals, en gaf haar zusje een hartelijken zoen.
| |
| |
- Willen we dan maar dadelijk aan 't ringetje beginnen? vroeg Adèle opgewekt, met een prettig gevoel van voldoening. En zij haalde haar werkdoosje, een koffertje van lichtgrijs leer met blauw satijn gevoerd. Zij stelde er een eer in het altijd keurig netjes te houden, en zij vond het heerlijk, dat er zoo van alles in zat: een schaartje, een rijgpen en een vingerhoed en een haaknaald van verguld; de snoezigste klosjes en sterretjes van parelmoer, om er garen en zijde op te winden, en nog allerlei andere dingen, doosjes voor spelden en haken en oogen, een naalden-koker, een naalden-boekje, een borduur-schaartje, en zoo meer.
- Nu nemen we een zijden draad; hier, deze donkerroode zij.
- Zou dat wel sterk genoeg zijn?
- Dan ben je er maar wat voorzichtig mee. Maar we kunnen voor die mooie kraaltjes geen garen gebruiken.
Adèle wist dergelijke dingen altijd zoo goed, dat Eva natuurlijk niets meer zei.
Adèle zocht een dun naaldje uit, en reeg de kraaltjes aan den draad.
- Pas eens, zei ze, toen ze dacht, dat het genoeg zou zijn, en legde het kralen kransje om Eva's uitgestoken vingertje. 't Is te wijd, hè?
- Neen, beter dan te nauw. 't Is zóó wel goed... Kan jij afhechten, zoodat er niets van komt te zien?
- Ik zal probeeren.
| |
| |
Adèle kòn het. En beide zusjes waren even blij en trotsch, toen het mooie roode ringetje aan Eva's blanke handje prijkte.
- Juf! riep Eva overgelukkig. Mooi, hè? Kijkt u eens, Juf! En nu ga ik naar beneden, 't aan iedereen laten zien.
En den volgenden dag op school...
Eva sprak niet over het ringetje, maar zij speelde zoo telkens met het aardige versiersel, en keek er zoo aandachtig naar, dat het de meisjes wel opvallen moest.
- O, wat heb je daar?
- Laat eens zien, zeg.
- Is 't een ring? was Hendrika Kanselier's tamelijk overbodige vraag.
- Kind, laat me eens kijken...
- Zeg, hoe kom je daaraan?
Eva beantwoordde alle vragen met dezelfde gewilligheid. En zij vertelde: 't waren echte granaten kraaltjes, ja, heusch, echt... Van Tante Charlotte gekregen... Had je ze wel eens gezien? Nooit zeker, hè. Ik ook niet. Ja, ze zijn ècht...
Onder de les van hoofd-rekenen kreeg Eva een gloeiende kleur, want in plaats van op de som te letten, had zij zitten tellen, hoeveel kraaltjes er aan haar ringetje zaten, en Juffrouw Magda had het gemerkt, en verwijtend gezegd:
- Niet spelen, Evaatje... Geef anders dien ring maar eens hier.
Zou zij hem geven? dacht Eva. Dan kon Juffrouw | |
| |
Magda den ring eens goed bekijken... Maar neen, toch maar niet, want dan kreeg ze hem eerst om twaalf uur terug...
Zij had pleizier van haar ring. Alle meisjes benijdden haar, dat zag ze heel goed. Beatrice vroeg:
- Wal zou die wel waard zijn, denk je?
En Jootje meende:
- Toch zeker wel een gulden of tien, allemaal echt granaat...
En ofschoon Hendrika Kanselier dit luidruchtig bestreed, toch bleven Jootje's woorden Eva den heelen morgen prettig bij: toch zeker wel een gulden of tien!...
Bij het uitgaan der school reikte Eva haar handje aan Juffrouw Magda, in de hoop, dat de Juffrouw zou zeggen:
- O, is dat die ring, waar je straks mee speelde? Nu maar, hij is prachtig, dat moet ik zeggen.
Maar Juffrouw Magda, argeloos, zei niets, want zij zag niets; en zij drukte Eva's vingertjes in haar hand... zóó hartelijk, dat het zijden draadje brak, en de kraaltjes in een ommezien allen over den grond rolden!
Eva kon een kreet van schrik niet weerhouden. En sommige andere meisjes kreten mee uit ontsteltenis en medelijden; en niemand van allen, die het ongeval hadden bijgewoond, verzuimde om te helpen de kraaltjes op te rapen. Zelfs Juffrouw Magda legde een door haar verzameld aantalletje in Eva's linkerpalm, en zei:
| |
| |
- 't Spijt me, hoor, Evaatje, - en Eva geloofde dat graag, maar wat hielp 't? Je zag duidelijk, dat er niet veel meer dan de helft van de kraaltjes waren terug-gevonden....
Adèle troostte haar:
- Er zijn er misschien nog wel genoeg, - er waren er immers nog een paar over?
En Eva hoopte daarop met een innige hoop, maar....
Er bleken niet meer genoeg kraaltjes te zijn, zelfs niet voor een ringetje om de pink; en Adèle, die zag, hoe verdrietig Eva was, verzon er iets op:
- Weet je wat? ik heb nog mooie witte kraaltjes; dan doen we om en om: een witte, een roode; dat staat heel lief, zal je zien.
- Dat moet dan maar, zuchtte Eva.
Maar het resultaat, - nu met sterk garen gemaakt, viel haar mee, en heel wat opgebeurd ging zij 's middags naar school.
Eva zorgde er nu voortaan wel voor, den ring niet meer aan haar rechter-, maar altijd aan haar linkerhand te dragen. Maar er waren nog zooveel andere dingen, waarop zij letten moest. Je kon er natuurlijk geen gymnastiek mee doen. En je moest er bijvoorbeeld altijd om denken, dat je er niet onverwacht gauw iets mee beet-pakte. Je kon er niet mee in den tuin spelen, touwtje springen en hoepelen en zoo. Zij gaf het ringetje dan aan Mama te bewaren, en Papa had er ook al eens mee in zijn vestjeszak ge- | |
| |
loopen; ja, aan al de huisgenooten werd het dierbare kleinood van tijd tot tijd toevertrouwd... en toch... hoe was het mogelijk zou je zeggen, met zóóveel voorzorgen... toch gebeurde hetzelfde ongeluk, als toen met Juffrouw Magda, opnieuw.
Het was, toen Eva eens bij vergissing met het ringetje aan naar bed was gegaan; en den volgenden morgen vond zij nog maar een los draadje met enkele kraaltjes eraan, terug.
Eva huilde tranen met tuiten; want, je zou 't niet willen gelooven; er gingen alwéér kraaltjes verloren, ofschoon ze toch maar in bed waren gevallen! Waar ze bleven, 't was een raadsel. Maar ze waren ook zoo klein, en ze konden natuurlijk ‘overal heen zijn gevlogen,’ zooals Juf zei.
Hoe 't zij... er waren nu niet voldoende granaatjes meer, zelfs niet voor een ringetje van rood-en-wit.
Maar wéér wist Adèle raad:
- Nu kunnen we nog boven-op roode en witte kraaltjes doen en aan den binnenkant van je hand enkel witte. En:
- Hè, ja! riep Eva.
Want dat was tenminste nog iets!
Eigenlijk gezegd had zij van het ringetje meer last dan genoegen. Want de bewondering op school was heel wat geluwd, dit ten eerste. Ze waren daar nu al gewend, om den ring aan Eva's vinger te zien; en de belangstelling ging thans veel meer naar de armbandjes van filigrain, die Jootje, zoo knap!... zèlf had gemaakt van kleine rolletjes opgerold zilverdraad, | |
| |
of naar den bedel-armband van Beatrice; nu, maar die was dan ook prachtig! ze had hem op haar tienden verjaardag gekregen, en er hing al zóóveel aan, telkens weer wat nieuws... Nu, daarbij was Eva's ring, niet eens meer heelemaal van echt granaat, natuurlijk niet veel bizonders! En ten tweede moest zij aldoor oppassen, dat de onderkant van witte kraaltjes niet te voorschijn kwam; en ten derde, de huisgenooten toonden niet meer zooveel bereidwilligheid, om het sieraad in bescherming te nemen en te bewaren. Zou ze den ring alleen maar 's Zondags dragen, en als ze op visite ging? Dan was 't toch nòg vervelend genoeg, er aldoor op te moeten letten... heusch!
Daartoe besloot ze dan maar ten slotte.
Maar eens op een keer...
Ze was zonder erg aan het schommelen gegaan, en natuurlijk, daar had je het alweer!
Het ringetje sprong los van haar vinger, en Eva begreep, dat het een volslagen onmogelijkheid was, de kraaltjes in het zand terug te vinden. Het zou niets geven er naar te zoeken; ze kwamen tòch niet allemaal terecht, zelfs al stelde zij er bijvoorbeeld een premie op voor haar broertje Charles, als die meehelpen wou... Neen, haar mooie, lieve ringetje was zij kwijt... er was niets aan te doen.
Maar Mama zei:
- Wacht maar tot je verjaardag, wie weet, wat je dan krijgt... En Papa troostte:
- Nu heb je er ook heelemaal geen last meer van. En Adèle dacht, al sprak zij het ook niet uit: Had | |
| |
ik er nu maar een medaillonnetje voor Jeaantje van gemaakt... En Juf vond het ‘heelemaal niets erg... een kind mag ook niet zoo ijdel zijn...’
En zoo was de korte levensgeschiedenis van het ringetje van granaten kraaltjes.
|
|