| |
2 Februari.
Het eenige, een klein beetje vermeldenswaardige, dat er sinds Maandag is voorgevallen, bestaat in ons bezoek aan Lizzie, gisteren.
Ik droeg mijn donkerblauw bouclé mohair tailor-made-toilet, met het mooie ijsmarterbont, dat ik van Ma heb gekregen. (De lichte geelachtige kleur is nu wel niet zoo bijster fraai, maar het bont is echt, en daarom vind ik het ‘mooi’.) En Fred was in gekleede jas, met hoogen hoed, lakschoenen, enzoovoort.
Wij waren de eersten. Dat geneerde mij een beetje, maar Lizzie was zóo uitbundig blij ons te zien, en weidde zóo uit over onze ‘vriendelijkheid,’ - want zij kende nog niemand in den Haag, en had, den vorigen keer, óok al vergeefs moeten wachten, den heelen middag - dat ik mij maar troostte, en de zaak natuurlijk opnam.
Het huis is magnifiek. Beneden hebben zij, behalve een eetkamer, een reusachtige suite, met niet aan het eind daarvan zoo'n vervelende serre, | |
| |
maar een, die opzij, rond, en ver in den tuin is uitgebouwd. En de inrichting! De beide salons in Louis XVI, en met florentin-zij bekleed, de eerste in reseda, de tweede in rose. Maar ik wil niet al die pracht en die heerlijkheden beschrijven, - ik zou er heimwee naar kunnen krijgen, en dát mag ik mijn armen, hard-werkenden man toch niet aandoen.
Het bevalt mij nogal in Lizzie, dat zij zoo natuurlijk doet met haar rijkdom. Zij pronkt er niet mee, op een voor anderen hatelijke wijze, zij bluft er niet op, maar zij beweegt er zich zoo eenvoudig en gemakkelijk in, als ik óok zou doen.
Zij vertelde, en keek daarbij met zeer donkere blikken naar Karel, dat zij hun coupé in Amersfoort hadden verkocht, omdat het leven in den Haag geen vergelijk in duurte was, met dat in Amersfoort. Blijkbaar vond zij het belachelijk en overdreven, dat Karel dit had beweerd. Karel fronsde zijn voorhoofd, en even was er een nerveuse trek om zijn mond, maar dadelijk, alsof hij niets had gehoord, praatte hij met Fred over de leger-strengheid in Duitschland door.
Bij dit bezoek zijn ook alle leden der beide partijen elkaar gaan tutoyeeren. Lizzie vroeg het, omdat wij toch zulke ‘oude’ kennissen waren. Nu, Fred, noch ik herinneren ons, dat wij haar ooit te voren gesproken hebben; wij wisten alleen van elkaar, wie we waren, in Breda. Maar enfin.
Als nieuw onderhoudingsmiddel, ofschoon het gesprek niet stokte, zei Lizzie:
| |
| |
- Mag ik jullie m'n zoon 's voorstellen? en zij liet het kind halen.
Ik heb nog nooit zoo'n mooi kind gezien. Slank, vlug met geestige, donkere oogen, overtreft Max verre, verre den armen, kleinen Sander. Ik ben nu volstrekt niet dadelijk zoo enthousiast over kinderen, maar dit snoezige ventje in zijn blauwfluweelen pakje, met batisten kraag, mocht dadelijk op mijn schoot zitten, en
Ride a cock-horse to Banbury Cross
To see a fine lady upon a white horse,
(hij heeft een Engelsche gouvernante) zonder dat ik er over dacht, of ik mij ook te veel echauffeerde.
Toen opeens kwam er meer bezoek. De eersteluitenant-adjudant van den staf Bouwman met zijn vrouw, Karel's ritmeester Kroon, luitenant Ross van Vorden, luitenant van Linden met Lotte, die de meisjes van Heemstede hadden mee-gebracht, en.... daarmee was het uit.
Karel kwam naast mij zitten, en wij spraken over de gewone dingen, totdat hij zei, snel en zacht:
- Ina.... 'k wou je wat vragen....
- Doe dat dan, Karel!
- Wil je.... zou je.... Zou je er nooit met Lizzie over willen spreken?
- Waar heb je 't over? zei ik, quasi verbaasd. Wat bedoel je?
- Je wéet wel, wat 'k bedoel.... je hebt 't niet vergeten.... dat kán niet.... Dúrf je zeggen, dat je er niets meer van weet?
| |
| |
- Wáárvan niet?
- Ina!
Zúlke blikken en zúlke woorden temidden van een groot gezelschap, en dat er tóch niets van merkt, - hoe heerlijk-spannend pikant!
Mijn oogen keken hem zóo onbewogen aan, dat hij een beetje van zijn stuk raakte.
- Je moet niet denken, dat 't me iets kan schelen voor Lizzie, maar 't is.... ik wou.... ik kan.... omdat....
- Karel, je moet 'n béétje duidelijker spreken, zóo begrijp ik je niet!
- Dat kán ik niet hier, zei hij bruusk. Mag 'k, den eersten keer, dat er gelegenheid is.... duidelijk met je spreken?
Dit was, dunkt mij, wat men noemt, een kritiek moment. Maar ik ben zoo zelfbeheerscht en zoo koud! ik trok er mij niets van aan.
- Zeker! met genoegen! zei ik kalm. Toen merkte ik, dat Fred naar ons keek, en ik vroeg:
- Heeft élk regiment 'n staf?
Hij zag mij aan, begreep mij niet, dacht, dat ik den spot dreef met hem. Maar hij zag niets in mijn bedaarden blik, dan de begeerte, om dit te weten, en ondanks zichzelf beantwoordde hij mijn vraag:
- Ja.... En dan heb je nog de staf van 't wapen, maar die bestaat alleen uit 'n inspecteur, 'n toegevoegd officier, en 'n adjudant.
Ik ging nog wat op dit interessante onderwerp door; totdat ik mij bedacht, dat wij nu waarlijk | |
| |
lang genoeg waren gebleven, en ik Fred wenkte, om weg te gaan.
Buiten vroeg Fred mij natuurlijk: waarover ik het met Karel had gehad?
Nu, wat had hij er aan, of ik hem al vertelde, dat Karel wat verwarde woorden tegen mij geonzind had, waarvan ik niets, (tenminste niet alles) heb begrepen? 't Is daarom beter, dat ik wacht, totdat Karel ‘duidelijk’ is geweest.
- O, hij heeft me verteld, waaruit 't wapen van de cavallerie bestaat. Weet jij 't? Uit drie regimenten huzaren, en 'n eskadron ordonnansen, en dan heb je nog de rij- en hoefsmid-school, als 'k goed heb onthouden.... Maar de artillerie, dat is 'n veel uitgebreider wapen, daarbij heb je veld-artillerie en vesting-artillerie, en rijdende artillerie.... en pantserfort-artillerie, en wat nog meer.... pontonniers en torpedisten....
- Wat 'n geheugen! prees Fred. En hij vroeg: Weet je 't nu ook zoo goed van iets, wat mijn vak betreft, bijvoorbeeld.... hoe de hooge raad is samengesteld?
- Hoe zou ik dat weten! als niemand 't me ooit heeft gezegd!
- Nu, dan zal ik 't je zeggen, en over 'n poosje zien, of je 't nog weet, zei hij, en hij noemde op: (wat ik opteeken, uit vrees, dat ik het misschien tóch zou vergeten, het is niet zoo gemakkelijk!) een president, minstens twaalf raadsheeren, een procureur-generaal, drie advocaten-generaal, een griffier, twee substituut-griffiers, en een onmetelijk aantal advocaten en procureurs, waarvan | |
| |
sommigen, (o, goede genade, weet ik het nog?) den raad van toezicht en discipline vormen, en anderen het bureau van consultatie.
Ziezoo.
Ik denk, dat Fred er nu wel achter is, hoe hij noch jaloersch, noch wantrouwig, noch ergdenkend behoeft te zijn. Zóo mal is Fred nu niet, en hij bezit wel zóoveel zelfgevoel, dat hij niet veronderstellen kan, hoe zijn vrouw iemand zou kúnnen verkiezen boven hem.
Wij gingen van het Revers'sche paleis dadelijk door naar Ma, om daar te eten, zoodat ik niet in de gelegenheid was, scherpe en bittere vergelijkingen met ons bovenhuis te maken, en tot Fred's groote geruststelling in een goede stemming bleef.
Nog iets moet ik opschrijven, o, ja.
Bij het weg-gaan, vroeg Karel, of wij de serre eens wilden zien. Eenige anderen gingen ook mee bewonderen, (de serre is vol planten, met een volière, en rood-gelakte meubelen) o.a. Olda van Heemstede, die haar arm door den mijne stak. Zij zag er een beetje somber uit, en om haar wat op te vroolijken, zei ik:
- 'k Heb je in lang niet gezien.... mevrouw Reinersma.
Want als de besluitelooze Reinersma eindelijk zijn keuze bepaalt, veronderstel ik, dat het op Olda zal zijn. Ik vind haar óok aardiger dan Bertha.
- Zeg dat niet, Ina, zei ze, inplaats van vroolijk, nu werkelijk droevig. Weet je dan niet, dat hij binnenkort naar de Congo vertrekt?
| |
| |
Neen, dat wist ik niet. Maar, zei ik, dat zal hem juist een drijfveer zijn....
- Ach, nee.... zei Olda. O, nee! Sinds hij Guusje heeft gezien, geeft hij niets meer om.... ons! (Mij wou ze zeggen.)
- Guusje! riep ik, die krijgt hij niet! Die is al niet meer à prendre, zoo jong als ze is!
- Heusch? riep Olda, zóo blij, dat ik, op mijn beurt, blij was, het te hebben gezegd.
- Ja, en dat kan je 'm aan 't verstand brengen ook.
Ziezoo, nu hoop ik, dat het mij niet te erg ten kwade zal aangerekend worden, indirect voor koppelaarster te hebben gespeeld.
|
|