Ik troost mij, als ik mijzelf al te veel veracht, maar met de flegmatische overdenking: wie is volmaakt? No man is perfectly perfect! ofschoon de overtuiging, dat zelfs ik niet volmaakt ben, mij toch wel een beetje kwetst.
Ik was verliefd... ik, verbeeld je! omdat die jongen knap was, daarom alleen. Want ik wist heel goed, dat hij oppervlakkig en zelfzuchtig was. En dit gebeurde nog wel in een tijd, waarin ik heel goed had kunnen weten, dat Fred van mij hield.
Enfin, er is niets meer aan te doen. En het geeft evenmin iets, dáarom te treuren, als om de onbewuste ondeugendheden uit mijn kinderjaren.
De knappe Karel is al minstens vijf jaar getrouwd, ikzelf ben al drie jaar in de veilige haven van het huwelijk, die malligheid uit onze kalverjaren moet nu maar voor goed vergeten zijn.
Toen ik jong was, had ik bovendien, dat weet ik nu wel, geen zuiveren smaak. Ik wou bijvoorbeeld nooit iets anders dan een róód glas hebben, om uit te drinken, - en ik dweepte met photographieën, - van die ‘prachtige’ van Hanfstängl, naar schilderijen: Für's Leben gefunden’, Himmelfahrt’, ‘Verlassen’, ‘Liebeswerben’, ‘Glücklich allein ist...’ (o, brr!) en ik had er een heele verzameling: van Sichel, Thumann, Kaulbach, Seifert, - ik wéét ze nog allemaal. Nu, wat kan men van iemand met dergelijke aspiratie's verwachten? Niet veel, nietwaar?
Van Delden vroeg: