Enfin, hij beduidde mij zoo'u beetje, hoe ik moest gaan, en ik liep weer, liep, liep, zonder eind. Toen begon ik erg wanhopig te worden, - totdat ik eensklaps den heer zag. Hij had schaatsen bij zich, en ik verstoutte mij, (in dien tijd was ik nog verlegen) hem te vragen, hoe ik naar de Vijvers moest komen O, daar waren we vlak bij, en hij zou er mij wel even brengen, als ik het goed vond. Nu, ik vond het goed! En zoo heb ik dan, met 'n vreemden meneer, door 't Bosch gewandeld, op m'n veertiende jaar...
- En dat is alles?
- Ja, dat is alles. Of...
- Of?!
Ik trok een gezicht tegen Fred, omdat hij dat ‘of’ zoo nadrukkelijk herhaalde. Maar ik was goedig, en vertelde toch door.
- Of toch nóg iets... Ik reed dan dien middag, ontmoette schoolkennisjes, en vermaakte mij best. Even stond ik eens stil aan 't eind van de baan, en daar hoor ik achter mij 'n stem: ‘Amuseert u u...’ Ik kreeg 'n schok van schrik, en vooruit vloog ik, zoo hard, als ik kon, doende, alsof 'k niets had gehoord...
- Dat was heel goed, zei Fred, wat had die man je aan te spreken...
- Ja, dat dacht 'k ook, ik was nog 'n kind... Maar ik deed 't uit verlegenheid, uit mallen angst toen, dat ik er zoo van door ging. En later verweet ik me m'n gruwelijke onbeleefdheid, ofschoon...
- Nee, je was heelemaal niet onbeleefd, - 't was mal van dien man je aan te spreken...