| |
[Deel I]
| |
| |
I.
Toen in de oplevende straat de dagdrukte weer begon, werd Felix wakker. In zijn droomerig hoofd vervaagden de helle geluiden en werden een deel van zijn droomen. Maar bij een zeer hevigen roep ontwaakte zijn werkelijkheidsbesef geheel; hij draaide zich om, rekte zich uit, en bleef met open oogen naar 't zonbeweeg op de witte gordijnen staren. O, ja, weer thuis...... 't afscheid van z'n studentenkast...... naar den Haag met Jaap, die 'm geholpen had...... Hiernaast stonden de koffers...... niet angeraakt nog...... omdat ie nog niet zeker wist, wat of ie doen zou......
Hij sloot weer de oogen en haalde de dekens over zich heen.
Dat weggaan uit Utrecht...... ja, voor goed lag die leuke tijd nou achter 'm...... toch
| |
| |
jammer...... jammer...... eeuwig leuk was 't geweest...... àl die jaren......
Nou was ie, waar ie wezen moest...... z'n graad gehaald...... advocaat...... aha, niet gering...... Maar nou dat leven van vervelende degelijkheid, dat voor 'm lag...... na die dolle, doorfuifde studententijd...... hij kon d'r nog niet van scheien...... vierentwintig...... is dat niet véél te jong, om dan al solide te worden...... Hij lachte om zijn eigen flauwiteit. Nog 'n poos...... hoe lang? zes maanden...... 'n jaar?...... enfin, 'n poos nog vrijheid blijheid...... dan zou ie 'n kranige toga worden......
Mama was verrukt, dat ie nou ‘voorgoed’ was thuisgekomen en Tilly overgelukkig.
- Nou ga 'k je exploiteeren, hoor...... had ze gezegd, tot dusver heb 'k niets an m'n broer gehad......
En hij had haar lachend geantwoord:
- Dan zal 't nou komen, pas op......
En toch, hij kon hier niet blijven...... hij kòn niet, waarachtig...... Wel zou Mama 'm al z'n vrijheid laten...... 'n sleutel geven natuurlijk...... en zoo voort...... Ze zou 'm nergens naar vragen... zelfs probeeren 'm niet verwijtend an te kijken, als ie weer 's op sjouw was geweest...... Dat ging niet...... zoo'n genepen vrij-zijn, dat was geen vrij-zijn...... Nee...... god nee...... dat kon
| |
| |
zoo niet...... Hij zou zich moeten schamen...... voor Tilly vooral, die nog nergens iets van begreep......
En 't laten...... nèe...... Hij was nog lang niet verzadigd...... z'n krachtig gestel eischte véél, véél meer dan 'n kalm soort genot...... hij moest z'n lusten maar uitfeesten...... heelemaal...... tot 't einde toe...... jusqu'à leur limite...... dan zou ie wel bijkomen langzamerhand...... want dat moest toch op den duur......
Stel je voor, orgiën te halen, hier in dit huis......
Hij lachte weer.
Vervelend...... vervééélend...... dat ie zich nou zoo deftig voor moest gaan doen...... 'n Waardig jurist kan toch geen moppen verkoopen, als 'n student...... Lam, hoor...... beroerd...... En hij kon 't niet...... hij wist zeker, dat ie 't niet kon......
Hier blijven?...... onmogelijk...... hij wòu niet...... hij bedankte d'r voor......
Maar wat dan?
Japie zocht andere kamers...... Met 'm samen gaan wonen?...... Dat was 'n idée...... Maar zoo dadelijk kon 't niet...... 'n Poosje zich laten verwennen, dat leek 'm ook lang niet kwaad...... 't Toch maar zeggen?...... veel beter...... dan maakten ze zich geen illusies...... Wàs uitvieren dan niet noodig?...... Jawel...... o, ja...... Jaap zou d'r van ophooren...... Maar
| |
| |
't vast 'n kranig stukje vinden...... 'n Leuke baas, die Jaap...... de eenige, die nooit jaloersch van 'm was...... Jaloersch...... allemachtig...... wat 'n verduivelde lol had ie altijd in die zure tronies en woedende blikken......
De kamers waren gezellig genoeg...... die groote met 't effenbruin behang en de openslaande ramen...... 't slaapkamertje met z'n eenvoudige meubeltjes...... zoo net als vroeger nog, toen ie op 't gym was...... Toch wel aardig altijd 't zelfde huis...... je wende d'r zoo an...... De meubels in de zitkamer kon ie toch wel wat plaatsen, ook al bleef ie niet...... De schrijftafel nou's niet bij 't raam, maar achter in de kamer... hij zat d'r toch nooit an... Hij kon 'm dan desnoods voor étagère gebruiken, of zoo iets...... Niet te veel rommel overal halen...... dat was zoo lastig later...... Bij 't raam de divan en 'n paar fauteuils om 't rooktafeltje...... verder...... verder......
Heel zacht en voorzichtig werd de deurknop omgedraaid. Felix keek er naar, toen de deur openging en zijn Moeder verscheen.
- Was je al wakker Fé? Of heb ik je wakker gemaakt?
- Nee, 'k was wakker, Ma...... Hoe laat is 't?...... Wat ben 'k lui, hè?......
- Dat 's niets, hoor...... Ze stond bij 't bed, waar ze, zich over hem heen buigend, met de eene
| |
| |
hand op leunde; ze gaf hem een zoen op 't voorhoofd.
- Heb je lekker geslapen, jongen?...... De eerste nacht, dat je weer thuis ben?
Felix glimlachte om haar teederheid. 't Leek wel, of de academie 'n kostschool was, en 'n student 'n kleine jongen! Hij zei maar niets, om haar illusie niet te verstoren, en lag stil te kijken, hoe zij de overgordijnen opendeed, en het touw zocht, om de lancasters op te trekken.
- Wil je je ontbijt hier hebben? Of kom je beneden?
- Ik zal wel beneden komen, Ma...... U moet me niet zoo bederven......
- Nou, de eerste dag...... Kom je dan gauw?
Ze knikte hem nog eens toe bij 't weggaan; hij hoorde haar met haar zachten tred de trap afgaan, toen beneden een deur opendoen, waar doorheen Tilly's meisjesstem klonk:
- Hoe is 't Mama? Moet Zijn Hoogheid in zijn eigen vertrekken worden bediend?
Het antwoord kon hij niet meer verstaan.
Goed kind, die kleine Til...... Jaap moest maar zin in d'r krijgen...... Of nee, toch maar niet...... Als Jaap verliefd werd, was ie 'm kwijt...... Jaap moest 't maar bij z'n Marietje houen...... Beter...... veel beter voor 'm...... Kalme vent... Soms benijdde ie 'm wel 's...... Paradoxaal......
| |
| |
hij, Felix, Japie benijen...... Toch wààr...... Was dat dan goed: nooit genoeg hebben? Altijd meer willen?
Nou opstaan...... ja...... opstaan......
Met een ruk gooide hij de dekens naar 't voeteneinde, en zocht zijn kousen. 'n Heel besluit altijd, dat opstaan...... dat ankleeën vooral...... Zóó klaar zijn...... Dat eeuwige ankleeën...... uitkleeën...... verfoeilijk vervelend was dat......
Hij zag eens naar buiten naar 't weer. De doodsche stilte der straat viel hem op. Geen leven in...... Twee menschen, zoo ver ie kijken kon...... Nee, nog een...... heel in de verte...... en daar stond 'n rijtuig ook...... 'n dokterskoetsje...... Wat 'n straat...... 't Leek wel de doorgang in 'n Bagijnhof...... En wat stonden de huizen daar toch belachelijk trotsch in hun breeë deftigheid... Waar pochten ze op?...... Moois was d'r niet an...... O, god, wat 'n verveling...... Die heele keurige, in-fatsoenlijke Amaliastraat gaf ie cadeau...... Maar ie ging mèt Jaap 'n kast zoeken...... dat was vast...... Jaap moest niet alleen an 't scharrelen gaan...... dan kwam ie d'r weer met een voor den dag, waar je geen god of goed mensch kon laten...... Wacht maar, 'k zal je wel in 't oog houen, baas......
Zou ie maar geen boord omdoen?...... Of wel?...... Mama zag 't niet graag...... In de
| |
| |
vacantie liet ze 't anders wel toe...... Enfin.
In zijn huisjasje over een sporthemd en op zijn pantoffels ging hij naar beneden.
Onder aan de trap stond de kamermeid met veger en blik in de hand te wachten.
- Morgen, meneer......
- Morgen......
Gek, die meid had 'm nog nooit 's recht in de oogen gekeken...... Zeker verlegen voor 'm...... Hij vond dat wel een genoegelijk idée.
De staande klok in de vestibule wees kwart over tienen. Hij ging de ontbijtkamer in, die rustig-gezellig daar lag in den warmrooden schijn der roode ophaalgordijnen. Mevrouw was er niet, alleen Tilly, die met een courant op de sofa zat.
Ze legde die neer, en stond op.
- Zoo Felixje, wat ben je matineus vanmorgen......
- En freule Mathilde is zelf al zoo vroeg verrezen......
- O, dat 's 'n gewoonte van d'r...... Wist je dat niet?...... 'k Zal 's kijken, of d'r nog thee is...... 't kan best zijn van niet, want we hebben maar niet op je gewacht......
- Derangeer je toch niet...... ik kan mezelf wel inschenken......
- Nee, daarvoor heb 'k te veel medelijden met je...... Nou, d'r is nog, zei ze, het deksel van
| |
| |
den zilveren trekpot even oplichtend en er in ziend, wees maar gerust......
Hij liet zich bedienen en keek naar haar, achterovergeleund in zijn stoel, de beenen ver voor zich uitgestrekt. Nu smeerde ze een broodje voor hem...... Ze had wel 'n aardig gezichtje...... niet mooi, maar vriendelijk...... 'n vroolijk snoetje...... En 'n hartelijk kind was 't ook...... hij zou maar wat lief tegen d'r zijn......
- Alsjeblief, meneer...... Nog meer van je orders?
- Dank je wel...... Snij je 't nou ook nog voor me?
- Hè, wat ben je lui...... Ga dan behoorlijk zitten...... je doet net, of je nog slaap heb......
Gehoorzaam trok hij zijn beenen in en ging rechtop zitten.
- Waar zijn de honden?
- An de wandel met Johan...... ze komen zoo dadelijk weer thuis, denk ik......
- Zeg, Til, kom je me straks helpen met m'n kamer? Dan mag je m'n platen uitzoeken......
- En d'r van houen, wat 'k wil?
- Dat zal nog te bezien staan...... Die 'k missen wou, heb 'k al weggedaan in Utrecht......
- Ach, ze kunnen me niets schelen, hoor...... denk dat maar niet...... Vraag maar, of Japie je wil komen helpen......
| |
| |
- O, die komt wel uit zichzelf...... Maar je mag zoo maar niet Japie zeggen......
- Waarom niet? Hij vindt 't wel aardig, als 'k 't doe...... Ik ben zoo'n kind niet meer...... wat denk je wel......
- Hoe oud ben je?
- Dat weet je toch...... immers negentien......
- Wor je dat dan niet in Februari?
- Ach, nou ja...... Wil je nog 'n kopje thee?
- Dank...... Of nog één...... ja......
Mevrouw kwam binnen, met de huishoudboekjes in de hand.
- Dag Fé.
- Dag Mama.
Wat zag ze er nog frisch en jeugdig uit, z'n lieve, trotsche Mama...... Hij ging naar haar toe en kuste haar op de wang.
- Wat ziet u er weer goed uit vandaag......
- Malle jongen, zei ze, toch zeer gevleid.
't Was nu ruim tien jaar geleden, dat Mevrouw van Weert van Oldenhagen, weduwe geworden, zich uit de wereld teruggetrokken had, om zich geheel te wijden aan haar kinderen. Ofschoon zeer gefortuneerd, leefde zij eenvoudig en stil in het groote huis in de Amaliastraat, dat een deftige, maar geen overdreven weelde toonde.
Tilly was nog een kind van twaalf jaar, toen
| |
| |
Felix op zijn negentiende naar de academie ging. Als jongen was Felix reeds aller lieveling, de mooie, vlugge, guitige knaap werd overal door de dames aangehaald en verwend. Hij merkte dat heel goed, en deze wetenschap gaf hem een vrijmoedig airtje, dat hem nog aantrekkelijker maakte.
Felix geleek op zijn Vader en Moeder beide. Van hèm had hij de hooge, slanke gestalte, het blonde haar en de'mooie, ondeugende, zeer donkerblauwe oogen; den aristocratischen gelaatsvorm en het frissche, blanke teint van hàar.
Tot knappen man volwassen, werd Felix nog meer gefêteerd en gevleid; geestig, altijd opgeruimd, galant, overal-van-op-de-hoogte, was hij in alle kringen een gewilde gast. Onder de jongelui was hij een ‘getapte vent’; altijd tot meedoen bereid met een mild-open beurs tot helpen gereed, nooit nurksch of onwillig.
Aan de Academie had hij een vlot leventje geleid. ‘Het Hemelsche Rijk’, waarvan hij praeses was, werd onder zijn bestuur de allerdolste der vele studentenclubs. Zijn bijnaam was afwisselend Fortunatus, Sardanapalus of ‘de vrijbuiter’, dien hij door allerlei buitensporigheden zocht waardig te blijven. En na eenige verboemelde jaren had hij tamelijk haastig afgestudeerd.
Tilly bleef thuis tot haar zeventiende jaar, toen
| |
| |
een Brusselsche kostschool ‘haar opvoeding moest voltooien’. Ze was niet mooi, maar ze had een lief, frisch gezichtje en bezat hetzelfde gelukkige humeur als haar broer. Ze was nu al een paar maanden thuis en wachtte na een vroolijken zomer het oogenblik af, dat ze haar ‘joyeuse entrée’ in de wereld zou kunnen maken.
Felix verveelde zich. Hij vorderde niet met zijn kamer en eigenlijk werkte hij er ook niet hard aan. Hij ging Tilly eens opzoeken in haar boudoir.
Het was een vrij groote kamer met twee ramen, waarvan er een tot een cosy corner was uitgebouwd. Vol platen natuurlijk en photographieën en petits riens, vol kleine, vreemdvormige meubeltjes en étagères en een piano. Zijzelve, in haar losse, licht-grijze peignoir, paste heel aardig in dit milieu van meisjesachtige, ondegelijke frivoliteit.
- Ik kom 's kijken, hoe jij 't hier heb, dan kan 'k mijn kamer misschien ook zoo doen......
- Nee, dat wil 'k niet, hoor Felix...... Dan zou iedereen denken, dat ìk jòu had nagedaan......
Hij lachte luid, omdat ze zijn plagerij in ernst had opgevat.
- Nee, daar kom 'k niet om, hoor...... kalmeer je maar...... 'k Was nieuwsgierig jouw idée 's te zien......
| |
| |
- En hoe vin je 't?
Felix stond zwijgend rond zich te kijken. 'n Paar aardige dingen had ze wel...... 'n Renaissance-buste van Amareller...... 'n paar bloemstukjes van Mevrouw Wuytiers...... maar verder......
- Nou, om je de waarheid te zeggen......
- Ga voort...... 't valt zeker niet in je smaak...
- 't Is zoo weinig artistiek...... Wor nou maar niet boos...... Dat is altijd zoo...... 'k heb nog nòoit 'n werkelijk-mooi damesboudoir gezien......
Nu lachte Tilly toch.
- Ben jij dan in zooveel damesboudoirs geweest?
- Nou, dikwijls genoeg...... Ze zijn allemaal gelijk...... Wil ìk je 's helpen, kind, om d'r wat beters van te maken?
- Heel graag...... altijd aangenomen, dat jij artistiek ontwikkeld ben......
- Wees niet zoo brutaal, meisje...... Je moet 't zelf maar weten, hoor......
Felix stond nog altijd met een arm op den rug voor den Amareller, dien hij heel aardig scheen te vinden.
- Waar heb je die vandaan? vroeg hij, met een hoofdknik op de buste wijzend.
- Van de kostschoolmeisjes, als souvenir.
- Zoo, zoo, dat 's niet gering...... Ze hadden dus geen hekel an je?
| |
| |
- 'k Geloof 't niet, zei ze met een lachje.
- Zeg nou 's, wàt vin je nou eigenlijk niet goed......
- Je hoeft 't natuurlijk niet te veranderen, omdat ik 't zeg...... laat 't gerust zoo blijven...... Maar die twee chromo's moest je wegdoen - die zijn in één woord afschuwelijk......
- Hè, vin je heusch?
- O...... En dan die beeldjes overal...... 'n eeuwige prulleboel, hoor...... Je moet de muren niet zoo vol hangen...... En 'k heb ook 'n razende hekel an al die kleine lorretafeltjes...... Je kan je niet omdraaien, of je gooit d'r een omver......
- Weet je wel, dat Marnix zei: 'n Meisjeskamer moet zóó zijn, dat ze zelf d'r rokken bij elkaar moet houen, om d'r veilig door te komen......
- Ach, Marnix...... Heb je 't daarom zoo vol gezet?
- Welnee, zei ze kleurend, ben je mal...... Natuurlijk vond 'k 't zelf ook aardig...... Maar je heb wel 'n beetje gelijk......
Ze wou 't niet bekennen, kleine Til, maar ze bewonderde haar broer en deed onvoorwaardelijk al wat hij wou, maar voor den vorm protesteerde ze altijd eventjes: hij zou zoo pedant worden, als hij 't merkte, dat ze altijd zijn wil volgde.
| |
| |
- Maar dat zal 'k later wel 's doen...... Nou wou 'k je wat vragen...... Ga je niet even zitten? Of heb je geen tijd?
Hij vlijde zich in een fauteuil, de eenige, die groot genoeg was om hem te kunnen dragen, en waarvan hij Tilly verdacht er haar siësta's in te houden.
- Nou, hoor je nou, Felix, zei ze, toen hij heen en weer schoof, om gemakkelijker te zitten.
- Ja...... ja...... zeker...... Begin maar.
- Nou, je moet weten...... we willen 'n kunstclub oprichten......
- 'n Kunstclub? En wie zijn die ‘we’?
- Wel...... 't Plan is uitgegaan van Willy van Heemstede en van mij...... toen kwamen Annie en Hermine Revers d'r bij en toen Louise Rodenburgh......
Felix sloeg 't eene been over 't andere en vroeg, aan zijn kneveltje trekkend:
- En wat bedoelt die club?...... Wat willen jullie nou?
- Komediespelen...... muziek maken...... voordrachten houen...... tableaux vertoonen en dan...... dansen.
Felix trok zijn wenkbrauwen op en knikte avoueerend met het hoofd.
- Prachtig, zei hij. En zijn de heeren ook al compleet?
| |
| |
- Nee, dat is 't juist...... Ik had op jou gerekend......
- Ei...... ei...... Gemakkelijk hè, zoo'n broer...... Moet 'k ze soms allemaal alleen opscharrelen?
- Wel nee, natuurlijk niet...... We hebben d'r al 'n paar...... van Marnix, van der Laet van Rhenen......
- Wie is dat?
- 'n Luitenant van de huzaren...... hier pas gekomen...... En dan de van Alphen's en van Dam...... En als jij nou wou en Jacques vroeg en 'n paar anderen......
- Zóó zou 't kunnen...... 't Lijkt me wel leuk moet 'k zeggen, maar zou zooiets wel stand kunnen houen?
- Waarom niet, zei Tilly overtuigd, als iedereen d'r maar een beetje moeite voor wil doen......
- Vertel me nou's wat meer...... Hoeveel leden moeten d'r zijn...... En hebben jullie al dames genoeg?
- Nee, nog niet...... 'k Zal je dadelijk zeggen, wie d'r in willen komen...... We hadden gedacht twintig werkende leden - tien dames en tien heeren - dan kunstlievende leden natuurlijk...... en donateurs...... Daisy van Maren wil ook wel lid worden, geloof 'k en Dora Wessels en Emilie van Barneveld ook...... en dan heb 'k zoo iets
| |
| |
gehoord van freule de Wild en Marguérite van Rijssel en juffrouw de Witt, de zuster van Simon...... dat is al twaalf, dus meer dan genoeg... Wie zou jij voor heeren kunnen vragen?
- Nou...... 'k zal 's kijken...... Jaap d'r maar 's op af sturen......
- Die Jaap is net zoo'n adjudant van jou...... Doet ie alles, wat je wil?
- Goddank niet...... Maar je moet niet zoo nieuwsgierig wezen...... Willen jullie uitvoeringen geven en waar dan, of blijven 't maar onderonsjes en wie regelt dat alles?
- O, d'r zijn eerst 'n menigte damesvergaderingen geweest; toen we heerenleden kregen, zijn die an 't vergaderen gegaan en nou zal d'r Vrijdagavond bij van Heemstede op de Princessegracht......
- Ja 'k weet wel.
- Daar zal dan 'n algemeene, huishoudelijke bijeenkomst zijn.
- O... Daar moet ik dan zeker ook naar toe?
- Als je wou...... En vraag je Jacques dan ook?
- Hè, wat ben je lastig...... Als ie 's ankomt, ja...... maar 'k ga d'r niet expres voor naar 'm toe.
- Zou ie 't doen, denk je?
- Misschien wel.
| |
| |
- Zou jij president willen zijn, Fé?
- Ik? Godbewaarme nee, hoor... dat nooit... En secretaris ook niet...... Je hoeft 't me niet meer te vragen, want ik doe 't niet......
- Waarom niet in 's hemelsnaam...... Je hebt toch niets te doen......
- Omdat 'k d'r voor bedank. 't Is al heel mooi, als 'k werkend lid wil worden...... en dat doe 'k niet eens, als je gaat zaniken.
Hij is zeker gepikeerd over dat ‘Jij doet toch niets’, dacht Tilly en zei daarom:
- Weet je dan iemand, die wèl zou willen?
- Nee, natuurlijk niet...... hoe zou ik zoo iemand weten? Dat moeten jullie onder mekaar maar uitmaken......
- Ga je dan niet mee, Vrijdag?
- Jawel...... Maar 'k bemoei me nergens mee hoor...... 'k zeg 't je vooruit, dus reken d'r op......
Tilly was eigenlijk al blij, dat ze hem gewonnen had. Ze was bang geweest, dat hij 't plan bespottelijk vinden en er om lachen zou misschien... Nu zou 't verder wel goed gaan...... Hij zei wel van niet, maar hij zou er toch wel zijn best voor willen doen......
Na de lunch, toen Felix zich afvroeg, wat nu te gaan beginnen, werd er gebeld en kwam
| |
| |
Johan een oogenblik later zeggen, dat mijnheer van Breevelt er voor hem was.
Felix liep de ontvangkamer in.
- Zoo Jaap, waarom loop je niet naar boven, man?
- De knecht liet me hier...... Toen moest 'k 'm toch toonen, dat 'k wel weet, hoe of 't hoort?
- Ga je mee naar m'n kamer? Maar 't is d'r 'n rommel, hoor, zei Felix met de deurknop in zijn hand, ga door......
Boven stond Jacques zwijgend rond te kijken. De meubels stonden precies, waar ze moesten staan; de tafel, het bureau, het rooktafeltje, de divan op hun plaats, de stoelen op hun plaats, de enkele schilderijen hingen op hun plaats...... En daar Felix in zijn koffers aan 't scharrelen was geweest, lag een eigenaardige chaos van de ongelijksoortigste artikelen over de kamer verspreid.
- Moet dat zoo blijven? zei hij eindelijk.
- Nou zeg... als je me 'n beetje helpen wil... Maar eerst wil 'k 's met je praten. Vlij je neer... Felix maakte een paar leunstoelen ruim en schoof Jacques een kistje sigaren en lucifers toe.
- Nou, 'k verlang, zei Jacques.
- Mama denkt, dat 'k hier blijven zal, begon Felix, maar dat kan 'k toch niet? Zeg nou zelf... Wat is 't hier voor 'n dooie boel...... En ik, die m'n vrijheid zoo gewend ben......
| |
| |
- Ja, 'k zou d'r ook voor bedanken, maar......
- 't Zal wel 'n teleurstelling zijn voor Mama...... maar iedereen dee ook maar net, of 't heel natuurlijk was, dat 'k hier zou blijven plakken... Dat is juist 't beroerde van 't geval...... Wat zal 'k nou doen?
- Wel, zeggen, dat je niet blijft en dan gaan, hoe eer, hoe beter......
- Wanneer ga jij naar je nieuwe kast?
- Met Januari...... 'k Wou wel eerder, maar 'k heb nou eenmaal tot zoolang gehuurd......
- Willen we soms samen ergens gaan?
- Samen? Mij best...... Maar je weet, dat 'k d'r niet zoo dik in zit als jij, om zooveel bokkesprongen te maken......
- Dat 's niks...... We nemen bijvoorbeeld drie kamers, één zit- en twee slaapkamers......
- Dat zou wel goed zijn...... Maar één ding moet 'k je zeggen: ik kan niet veel herrie velen... 'k Heb geen geld genoeg, om d'r maar op los te boemelen, zooals jij doet...... Ik moet nou degelijk gaan werken, anders kom 'k d'r niet......
- Ik zal je niet storen.
- O, dat is 't 'm niet...... Als je maar vooruit weet, dat ìk me niet an jòu storen zal...... We zijn samen en blijven toch ieder vrij......
- Nou, dat wil ik nou ook juist...... Dus dat blijft afgesproken?
| |
| |
- Ja.
- Best. Dan reken ik daar op...... Nou begrijp je, dat 'k niet veel werk van m'n kamer wil maken...... dat 's de moeite niet...... Maar ie mag toch wel 'n beetje opgeknapt worden, hé...
- Nou......
- Help me dan even.
- Dat 's goed, maar meedoen, hoor.
Jacques zocht vlug een paar dingen uit, die hem bruikbaar leken; een groot affiche van Chéret voor een bal au Moulin Rouge en een kleiner van Bac, een Chineesche vlag, een paar mooie Gil Blas......
- Ziezoo, dat 's voldoende. Berg dat andere nou maar weg...... 'k Zou alles, wat 'k niet direct gebruiken moest, in m'n koffers laten......
Jacques stond op een stoel, om de affiches op te hangen; Felix gaf hem de punaises aan en zei hoe hij ze hebben wou......
Samen schikten ze de Gil Blas, Steinlens, waar Felix veel van hield en welker strenge, sobere schoonheid hij bewonderde; eenige nymphen van Balluriau en een leuke plaat uit de Illustrated Bits, een soupeerend paartje: ‘Do you think they 'd see us?’
- Die kan Tilly wel krijgen, zei Felix, een paar Gil Blas uitzoekend. Deze: ‘Les Mains’, maar de binnenbladen haal 'k d'r uit, daar staat
| |
| |
juist die spiegel-galerij in; en die twee: ‘Ingénues’ en ‘A la Promenade’ allemaal met bijschriften van Verlaine, dat 's misschien wel aardig voor d'r.
- En deze ‘Bergerie sentimentale’?
- Ook maar...... die hooren allemaal zoo wat bij elkaar...... Maar zie ze eerst na, of d'r niets in staat......
- Je hebt d'r mooie bij.
- Je kan d'r gerust 'n paar krijgen...... Zoek d'r maar uit wat je wil.
- Heel graag. Mag 'k deze ‘Madrigal Triste’ en de ‘Conte du Bohémien’?
- Zeker. En deze ‘Croix rompue’ ‘Matinée d'hiver’, ‘Education de Juju’...... Neem deze dan nog......
- Nou, dank je wel.
Felix haastte zich, alles door elkaar in de koffers te gooien, tot hij een paar Chineesche dolken en zwaarden ontdekte.
- Wacht, die ga 'k hier op 't rek hangen...... dat staat goed.
- Waar heb je die vandaan?
- O, die ivoren, die uitgesneeën, die je daar in je hand heb, die heb 'k cadeau gekregen voor 'n vouwbeen, maar die andere heb 'k hier gekocht bij Hoyng...... 't Zijn gebroken zwaarden uit de oorlog...... 'n Aardig idée hè...... Zie maar, ze
| |
| |
zijn veel korter dan de schee...... Zeker bijgeslepen.
- God, ja...... wat leuk, zeg.
- Willen we nou wat gaan zitten? 'k Zal even bellen om port...... Of wil je wat anders?
- Nee, port is goed.
Jacques zette zich in een fauteuil bij het raam, legde zijn armen op de zij-leuningen en sloeg de beenen over elkaar. Met zijn sigaar tusschen de vingers, zat hij gedachteloos naar buiten te kijken.
Felix kwam terug en liet zich lui op een stoel vallen.
- Hoe is 't met Marietje?
- Goed, best.
- Is ze niet blij, dat je nou hier woont?
- Nou, dat vat je.
- Stel je voor, dat ik ook 's zoo iets wou anhalen...... Dat zou toch gewoon onmogelijk zijn in dit huis......
- Ach, dat zou toch niet gebeuren...... Je heb d'r immers na twee dagen altijd al genoeg van?
Felix lachte.
- Ga je 's mee, met me? Ze wil graag kennis met je maken.
- Dat 's goed.
Felix keek naar Jacques, zooals hij daar zat
| |
| |
met zijn volstrekt niet onknap, maar toch heel gewoon gezicht...... Die Jaap was zoo naief...... Hij dacht er niet aan, dat die kennismaking wel 's gevaarlijk zou kunnen blijken... Voor Marietje dan altijd... hij zon zich wel uit Jaaps perkara's houden......
- Tilly wil met nog 'n paar anderen 'n club gaan oprichten, veranderde hij van onderwerp.
- Zoo? Wat voor een?
- 'n Kunstclub. Van alles wat, begrijp je? Ze willen d'r ons ook in hebben.
- Doe je 't?
- Waarom niet?
- 't Zal me te veel tijd nemen, ben 'k bang...
- Kom, ben je gek...... je doet maar zoowat mee, om de meisjes plezier te doen en hou je zelf buiten 't werk. Dat ben 'k ook van plan.
- Wie zijn d'r in?
- Tilly noemde d'r 'n heeleboel, 'k ben ze al half weer vergeten. Willy van Heemstede en freule de Wild en Louise Rodenburgh......
- Lou Rodenburgh?
- Ja, waarom?
- Ach, zoo maar......
- Heeft die je soms betooverd?
- Nou, zou dat 'n wonder zijn?
- O, nee...... ze ziet d'r wel goed uit...... Maar...... Heb je werkelijk plannen?
| |
| |
- Dat gaat zoo gauw maar niet...... 'k Mag d'r graag...... dat 's vooreerst voldoende...... Als Marietje me verveelt, kunnen we verder zien...... En dan, waar zou 'k op kunnen trouwen? Nee, nog 'n paar jaartjes rustigjes an, wie weet, waar 'k dan nog toe kom......
- Groot gelijk. Wie jong trouwt, is 'n groote gek...... Als ik 'n meisje was, nam ik d'r nooit zoo een......
- Omdat die nog niet uitgefuifd is? Zoo denk 'k d'r ook over......
- Drink 's uit, zeg......
- 't Wordt zoo m'n tijd...... Loop je nog 'n eindje mee op?
- Dat kon 'k wel doen.
- Nou, laten we dan maar gaan, hé.
Ze gingen naar beneden en kregen van den ijzeren standaard in de vestibule hun jassen en hoeden.
Felix floot zijn hond, die vreugde-blaffend de trappen kwam af-cascadeeren.
- Allo, Jolly, koest...... Hij gaat mee met de baas.
Vrijdagsavonds, om acht uur, klopte Tilly 'n 't voorbijgaan aan Felix kamerdeur en riep:
- Kom, Fé, ben je klaar? 't Is tijd, hoor.
- Ik kom, riep hij terug.
| |
| |
Een oogenblik later stoof hij de trappen af en de kamer, waar Mevrouw van Weert zat thee te drinken, in. Ze had haar handwerkje neergelegd, om Tilly haar rotonde om te doen. Tilly droeg een gris-bleu toiletje met kant aan hals en handen, Felix was in zijn smoking.
- 't Regent, dat 't giet, zei Tilly.
- Laten we dan Jaap even gaan halen, zei Felix, dat 's zoo erg niet om.
- Ja maar, als we dan maar niet te laat komen......
- Nou, haast je dan wat...... Dag Mama.
- Dag Ma...... Zit m'n haar goed?
- Ja, best, kind, best...... Ga nou maar......
Johan stond met een parapluie bij de deur en terwijl Tilly vlug in 't rijtuig stapte, zei Felix tegen den koetsier:
- Noordeinde, boven van Rijn, vragen of Meneer van Breevelt meegaat.
Jacques was nog thuis. Met zijn overjas half aan kwam hij naar buiten, om hen niet te laten wachten.
- Dat 's aardig van jullie, zei hij instappend.
- Ja, 't regende zoo......
Langs de Mauritskade reden ze naar de Prinsessegracht.
- Wat ziet 't d'r hier toch altijd naargeestig uit, zei Jacques, vooral 's avonds bij regen......
| |
| |
Dof glansden de lantaarnlichten door de beslagen raampjes heen en glinsterden mat in de glibberig-glimmende steenen.
- 'k Ben benieuwd, wie d'r allemaal zullen zijn, zei Tilly.
- Ik ook, zei Jacques.
- Zei Willy ook nog iets, toen jullie d'r een visite gingen maken? Wanneer was dat?
- Was 't niet Woensdag? Ja, Woensdag.
- Nou, zei ze toen nog iets?
- Alleen, dat ze aan iedereen, die nou toegetreden was, 'n invitatie had gestuurd.
- Van der Laet van Rhenen heeft de leiding genomen, hé?
- Ja, voorloopig...... iemand moest 't toch doen? Dat hoef je niet zoo spottend te zeggen...
- Ik spot volstrekt niet...... Integendeel, 'k apprecieer 't zeer.
In de beneden-voorkamer nam de kamenier hun mantel en jassen aan. Tilly schikte voor den spiegel haar haar. Felix trok zijn rechter handschoen nog aan.
- Kom, kind, ben je haast klaar?
Toen volgden Felix en Jacques Tilly de groote suite in, waar reeds zoo goed als alle genoodigden aanwezig waren.
Tilly kende de meesten, Felix en Jacques werden voorgesteld.
| |
| |
Willy van Heemstede nam Tilly naast zich.
- Wat 'n trouwe opkomst, hè?
- Ja, heerlijk.
- Kijk van der Laet 's, fluisterde Willy, kijk die zich 's gewichtig voelen......
Van der Laet van Rhenen, een lange, blonde, jonge man in uniform, met een knap, gedistingeerd gezicht, zat voor een canapé-tafeltje, waarop eenige witte bladen en potlooden lagen. Van tijd tot tijd keek hij op een papier met aanteekeningen en praatte zacht met van Marnix, die rechts naast hem zat.
Philip van Marnix was klein, had bruin haar en bruine oogen. De uitdrukking van zijn gezicht was altijd opgeruimd en zijn humeur liet nooit iets te wenschen over.
Terwijl de thee werd rondgediend, voerde men onder elkaar onbelangrijke gesprekjes, totdat de gastvrouw opstond, om heen te gaan.
- Nou, jongelui, 'k hoop, dat jullie heel wat zullen afdoen vanavond...... Ik heb d'r zoo iets van gehoord, van de groote plannen...... 'k Zal jullie dus maar niet langer van 't noodige werk afhouen.
Men uitte eenige beleefdheidsprotesten; een paar jongelui stonden op, om haar door te laten, toen verdween zij in de andere kamer.
Willy stond op met een kleurtje.
| |
| |
- Meneer van der Laet van Rhenen was zoo goed de leiding van deze vergadering op zich te willen nemen. Mag ik u dan maar verzoeken, meneer, de vergadering te openen?
Van der Laet boog in haar richting. Hij stond op en begon:
- 't Is me 'n zeer aangename taak, de voorloopige werkzaamheden van de nieuw op te richten club te leiden. De aanwezigen weten allen, zooals 'k veronderstel, dat 't voornemen bestaat, een kunstclub samen te stellen, die tot doel heeft, zich onderling in de een of andere kunst te bekwamen en de gezelligheid te bevorderen. 't Behoeft niet gezegd, dat aan de oprichting van zoo iets heel wat verbonden is...... Maar de trouwe opkomst van hedenavond waarborgt me, dat we met wat inspanning toch wel zullen slagen... 't Allereerst moeten we weten, op hoeveel leden we kunnen rekenen, om op eenig succès te mogen hopen. Wenschen al de hier aanwezigen toe te treden als werkend lid?
Eenparig werd toestemmend geantwoord.
- We hebben dus nu, zei hij, de genoteerde namen naziende, voor damesleden: Mej. van Heemstede, Freule van Weert van Oldenhagen, Freule Rodenburgh, Mej. A. en Mej. H. Revers, Mej. van Maren, Mej. van Barneveld, Freule de Wild en Mej. van Rijssel;
| |
| |
voor heerenleden: van Marnix, van Oudenaerde, W. en F. van Alphen, van Dam, van Breevelt, van Weert van Oldenhagen, en van der Laet van Rhenen, dat is negen dames en acht heeren. We mogen dus verwachten, dat we wel tot de getallen tien en tien kunnen komen, die tot minimum en tegelijk tot maximum zijn gesteld voor de werkende leden. Wanneer die voltallig zijn, moet ieder natuurlijk zooveel mogelijk kunstlievende leden en donateurs zien aan te brengen, zonder welke een club onmogelijk kan blijven bestaan. Die zijn dan tevens 't publiek op onze uitvoeringen. Over 't recht van introductie zullen we later spreken. 't Eerste begin van een club is wel de naam; heeft een van allen 'n voorstel daaromtrent?
't Bleef een poosje stil. Eindelijk zei Willem van Alphen:
- ‘Eendracht maakt macht’ bijvoorbeeld.
- ‘Langzaam gaat zeker’, zei Felix.
- ‘Uitspanning door inspanning’.
- Dat 's net 'n naam voor 'n fietsclub.
- ‘In liefde bloeiende’, zei Felix weer.
- Namen als ‘Fraternitas’, Excelsior’, zijn zoo algemeen, zei van der Laet, 'k had veel liever iets, dat de aandacht trekt en toch eenvoudig is...... Misschien zou 't nog 't beste zijn, alleen ‘Haagsche Kunstclub’ te nemen.
| |
| |
- Dan vraagt iedereen, hòe of die Haagsche Kunstclub heet......
- Ja, 't is altijd heel moeilijk iets nieuws te bedenken.
- ‘Nieuwland’ of ‘Langendijk’.
- Dat 's zoo bourgeois.
- Kunnen we niet wat verzinnen van onze namen?
- Daarvoor zijn we te talrijk.
- Laten we 'm noemen ‘Apollo en zijn Muzen’, stelde Felix voor. We vertegenwoordigen immers alle kunsten?
Deze inval verwierf algemeene goedkeuring.
- Hij is te lang, dacht van der Laet.
- Nee, nee, Apollo alleen is weer zoo banaal...
- Laten we d'r even over stemmen, zei van der Laet.
Na afloop daarvan deelde hij den uitslag mede.
- 't Voorstel is d'r door met twaalf van de zeventien uitgebrachte stemmen, twee blanco's en drie tegen. Dat is dus bepaald: Haagsche Kunstclub ‘Apollo en zijn Muzen’. 't Klinkt wel aardig, dat 's waar...... Maar nu de kleuren. Ik vind, dat we dat an de dames moesten overlaten. Zijn de heeren 't niet met me eens?
Op 't herhaalde ‘ja’, ‘zeker’, ging hij voort.
- Nou dames, dan hoop 'k, dat we 'n paar mooie kleuren van u zullen krijgen.
| |
| |
- Hoe zullen we dat doen?
- Iedere dame kiest 'n kleur, die ze mooi vindt, zei Felix, en schrijft die op; dan doen we de papiertjes door elkaar en een van allen, laten we zeggen juffrouw van Heemstede, trekt d'r twee kleuren uit.
- Ja...... dat 's goed...... Zoo kan 't gaan......
- Dan kunnen we wel 's 'n onmogelijke combinatie krijgen, zei Willy; groen met geel, of rood met oranje......
- Laten we dan zeggen één kleur, zei van der Laet, en bepalen, dat de andere in elk geval wit moet zijn.
- O, ja, ja, dat 's goed.
De dames schreven haar lievelingskleuren op de briefjes, die door van Marnix werden rondgedeeld; nadat ze dichtgevouwen waren, verzamelde hij ze in een bronzen coupe.
- Mag 'k je nou maar verzoeken, vroeg hij, Willy de schaal voorhoudend.
- 'n Mooie kleur, hoor Wim.
- Geen blauw.
- En ook geen geel, hoor.
- Jullie maken me zenuwachtig, zei Willy lachend. Ze trok een papiertje en ontvouwde het.
- Heel licht lila, las ze voor.
Een paar jongelui lachten.
- Dat 's van jou, Annie, zei Willy, is 't niet?
| |
| |
- Ja, knikte Annie glimlachend.
- Lila en wit, dat kan heel goed, zei van der Laet, lila is wel een gedistingeerde kleur. Wie van de dames zouden op zich willen nemen strikjes te maken voor de werkende leden?
- Wij wel, hè, Til? zei Willy. Daar zullen wij wel voor zorgen.
- Heel graag...... Kunnen die dan klaar zijn voor de volgende vergadering?
- O ja, zeker.
- Als iedereen 't goed vindt, zei de onvermoeide van der Laet, zullen we nou tot 't allergewichtigste overgaan, namelijk tot de bespreking van de samenstelling van 't bestuur. Ik had zóó gedacht: 'n president, 'n vice-president, 'n 1e en 2e secretaris, 'n penningmeester en twee commissarissen. Denkt iemand d'r anders over?
En nou moet 'k nog vragen, of iedereen 't goed vindt, dat deze betrekkingen alleen door heeren waargenomen worden en dat we twee dames tot Dames van 't Bestuur benoemen?
Dit voorstel vond algemeene adhaesie.
Van der Laet vroeg, wie zich beschikbaar stelden. Felix liet zich eerst animeeren en zei toen, dat hij wel commissaris wou zijn.
Van Marnix noteerde de namen en vroeg aan van der Laet:
- Wil 'k jou maar opteekenen voor president?
| |
| |
- D'r is zoo ontzettend veel an verbonden......
- Kom, doe 't maar, zei van Oudenaerde.
- Als we 't u nou allemaal vragen, zei Willy.
- We zullen u erg dankbaar zijn, als u wil......
- Nou kunt u toch niet langer weigeren, zei Felix.
- 't Bestuur helpt je trouw, zei Philip.
- Als 'k daarop rekenen kan......
- Natuurlijk.
- Enfin.
Van Marnix deelde papier rond en haalde later de stembriefjes op. Van der Laet en van Marnix fungeerden als stemopnemers.
- Ik heb op van Oudenaerde gestemd, zei Wim fluisterend tegen Tilly, hij moet niet alle stemmen hebben, dan wordt ie veel te pedant...... hij is 't toch al......
- Dat spijt me, dat 'k dat ook niet bedacht heb......
- 'k Heb niets tegen 'm...... dat is 't niet...... Hij wordt 't toch natuurlijk......
Na een oogenblik kwamen ze terug en van der Laet las voor:
- Van de zeventien geldige stemmen zijn er elf op van der Laet van Rhenen uitgebracht, twee op meneer van Weert van Oldenhagen, een op meneer van Oudenaerde en drie blanco.
- Mag 'k je dan, uit naam van de heele
| |
| |
vergadering van harte gelukwenschen, zei van Marnix, met zijn glas in de hand. Hoera voor de president!
Allen stonden op, om met van der Laet te klinken.
Men ging tot de stemming voor de volgende hoedanigheden over.
- En nou heb 'k nog 'n voorstel, zei de president, toen men hiermee gereed was, dat de beide Dames van het Bestuur, juffrouw van Heemstede en freule van Weert van Oldenhagen zullen zijn, die zoo energiek 't initiatief tot 't oprichten van de club genomen hebben......
Men was het hier algemeen mee eens en wenschte de nieuw-benoemden geluk.
- Het bestuur is nou vastgesteld als volgt:
F.M.G. van der Laet van Rhenen, president. |
Ph.L. van Marnix, vice-president. |
F. van Alphen, 1e secretaris. |
W.P. van Alphen, 2e secretaris. |
A.A. van Oudenaerde, penningmeester. |
A.W.G.R. van Dam, commissaris. |
F.Ch.J. van Weert van Oldenhagen, commissaris. |
W.A. van Heemstede, dame van het bestuur. |
M.Th. van Weert van Oldenhagen, dame van het bestuur. |
In de eerstvolgende bestuursvergadering, waar- | |
| |
toe zoo spoedig mogelijk een geschikte localiteit zal worden gezocht, zal 'n huishoudelijk reglement worden samengesteld en alles omtrent leden, contributie enz. worden geregeld. De dames blijven d'r natuurlijk vrij van, die vergaderingen bij te wonen.
- Ze blijven liever alleen, fluisterde Tilly Wim glimlachend in.
- We hebben vanavond zóóveel belangrijks tot stand gebracht, dat we nou gevoegelijk op onze lauweren kunnen gaan rusten, zei van der Laet. In de heerenvergadering zal ook al 't voorloopig-noodige omtrent de eerste uitvoering worden besproken. Mag 'k alleen nog even vragen, op wie we voor comediespelen kunnen rekenen en op wie voor de muziek. Voor de tableaux mogen we zeker hopen op de medewerking van alle dames?
De meisjes zwegen verlegen. De minder mooie durfden vooral niets te zeggen, uit vrees daardoor juist de aandacht te trekken.
Wim, Tilly, Louise, Thera de Wild, Marguérite van Rijssel, Annie en Hermine Revers wilden allen gaarne tooneelspelen, Daisy van Maren en Emilie van Barneveld gaven zich op voor de muziek.
Van de heeren speelde Alexander van Oudenaerde cel en André van Dam viool; de anderen,
| |
| |
behalve Jacques, toonden zich bereid zoo noodig een rol te vervullen.
Na een samenspreking met de aanwezige dames, zei Willy:
- We dachten, dat de algemeene vergaderingen beurtelings bij de dames aan huis moesten gehouen worden, vindt u ook niet, meneer de president?
- O, wij vinden 't uitstekend. Bij wie zal de volgende vergadering dan zijn?
- Bij ons, zei Tilly.
- Vandaag over veertien dagen, zou u dat schikken?
- 'k Denk 't wel.
- Dames en heeren! Vandaag over veertien dagen, dat is - 't is nou 31 October - dus 14 November, is d'r algemeene vergadering bij de familie van Weert van Oldenhagen in de Amaliastraat. 'n Trouwe opkomst wordt verwacht. De convocaties zullen u bijtijds worden toegezonden. En hiermede sluit ik deze vergadering.
Hij sloeg met de hand op het tafeltje en ging met van Marnix de papieren bij elkander leggen.
Het was laat geworden onder al de beraadslagingen.
Felix praatte met Thera de Wild, een coquet, maar bekoorlijk persoontje, met donkere oogen, kleine, witte tandjes en een aardigen lach. Hij
| |
| |
vond haar wel bekijkenswaard, ze was zeker de mooiste van al de meisjes, die hier waren. Hij keek naar haar, zooals ze met kleine teugjes van haar bouillon zat te genieten.
Alles, wat ze deed, deed ze gracieus en de mooie, blauwgroen-fluweelen japon liet haar slanke elegance op het voordeeligst uitkomen.
- 'k Stel me heel veel van de eerste uitvoering voor, zei ze.
- Ik ook, zei Felix. Houdt u veel van comediespelen?
- O, dol...... Maar 'k heb 't alleen nog maar op particuliere avonden gedaan, in 'n zaal is 't natuurlijk heel wat anders.
- Ja, 't verschilt wel 'n beetje, maar zoo heel veel toch niet......
- Hebt u 't wel 's gedaan?
- O ja, met 'n studenten-tooneelgezelschap in Utrecht, heel dikwijls...... 'k Moet zeggen, dat 't enorm aardig was.
- 'k Heb d'r ook erge zin in.
- Zal 'k voor u 'n mooie rol reserveeren, freule de Wild? U weet, 'k ben ook in 't bestuur.
- O, wat zou 'k dat aardig van u vinden, zei ze, hem coquet aanziende.
- Krijg 'k dan voor belooning op de eerste uitvoering de souperdans van u?
| |
| |
- O, nee, dat kan 'k niet beloven...... 'k Zou 't misschien vergeten......
- 'k Zal d'r u wel an helpen herinneren, beloofde Felix.
- Ja? Nou, dan zal 'k 't maar doen, zei Thera, zeer gevleid, dat het enfant chéri der dames hàar uitverkoren had.
Een paar meisjes gaven het sein tot afscheidnemen. Men omringde de gastvrouw, die, nadat het officieel gedeelte van den avond was afgeloopen, weer binnen was gekomen en zeide haar vaarwel.
- We brengen je thuis, Jaap, zei Felix in de kleedkamer.
- Heel graag.
In het rijtuig zei Tilly, terwijl haar wangen van ijver en opwinding gloeiden:
- Wat was dàt 'n vruchtbare avond......
- Ja, ja, en 'k heb me toch laten lijmen, hè, zei Felix met een gemaakten zucht.
- Nou, daar ben 'k wat blij om, dat je je heb laten lijmen, zei Tilly, dan kom 'k alles te weten, wat jullie in je aparte vergaderingen behandelen.
- Dat zou je tegenvallen...... we moeten allemaal 'n belofte van geheimhouding afleggen.
- Die geldt niet voor mij, want ik ben ook lid van 't bestuur, zei Tilly triomfantelijk.
Felix lachte.
| |
| |
- Jammer, dat jij in 't geheel niet meedoet, Jacques...... Maar je danst toch wel?
- Zeker.
- Waarom zou ie d'r anders ingekomen zijn? vroeg Felix.
Het rijtuig hield stil voor Jacques' huis.
- 'k Zal je maar niet vragen, nog even op te komen, zei Jacques tegen Felix, morgen zie 'k je wel, hé...... Adieu...... dag Tilly...... veel dank voor 't thuisbrengen.
Aan Mevrouw van Weert gaf Tilly een opgewonden beschrijving van den welgeslaagden avond; Felix zei er zoo nu en dan een woordje tusschen.
- Nou, 'k ga naar boven, zei hij, toen Mevrouw alles wist. Nacht Mama...... nacht kind......
- Nacht Grootpapa.
- Nacht Felix, zei Mevrouw. 't Hinderde haar steeds, dat hij haar geen nachtzoen meer gaf, maar er om vragen wilde ze niet, omdat ze wist, dat hij lachen zou om die ‘kinderachtigheid’.
Hij ging zijn kamer in en draaide het gas hooger op. En plotseling trof hem de stille verlatenheid hier in tegenstelling met de vroolijke gezelligheid van straks.
Ineens stond de ledige niet-ingewoonde kamer hem hevig tegen en voelde hij een prikkelenden
| |
| |
weerzin, dat hij hier blijven moest en hem niet kon ontloopen. Een koppige, norsche wrok ontwaakte in hem, omdat hij niet vrij was en opgesloten moest blijven tegen zijn wil......
Dat kon ie niet uithouen...... en dat wou ie ook niet...... rekenschap van al z'n daden geven... als 'n onnoozele, nuchtere kwak an Moeders leiband loopen...... en blomzoet, altijd op tijd onder de wol gaan kruipen...... Wat drommel nog toe...... Hij had zich nou toch 'n positie veroverd?...... hij had waarachtig al lang genoeg op eigen beenen gestaan, om te toonen, dat ie 't kon......
Hij had zich op een stoel laten neervallen en hield de armen over de borst gekruist.
Als ie nou maar niet zoo'n lamme, kleine jongen was, zou ie met de andere lui naar de Witte zijn gegaan...... of ie zou bij Jaap nog 'n beetje zijn gaan plakken......
Als ie nog 's ging...... Maar ie had d'r beneden niets van gezegd...... En stilletjes wegsluipen, alsof ie wat kwaads ging doen, dat wou ie niet... En 't regende bovendien als 'n gek...... Nee, maar naar bed en z'n nijd verslapen, dat was 't beste...
Maar hij bleef zitten. Zijn wrevele gedachten verhitten zijn bloed; het steeg heet naar zijn slapen en deed zijn hart feller kloppen.
Zijn oogen brandden en staken.
| |
| |
'n Aardig snoetje had die kleine Thera...... verduiveld pikant...... d'r oogen verlokten je tot allerlei gekheid...... Nou dat souper...... Hij had juist lust gehad ze 's 'n beetje in spanning te laten, wie of hij vragen zou...... Net of ie niet wist, dat ze 'm allemaal naar de oogen zagen...... niet alleen om z'n naam en z'n lieve rijksdaalders, maar ook wel degelijk om z'n manieren en z'n uiterlijk van beau garçon...... Hij was toch niet blind, dat ie dat niet merken zou...... En dan dat machtelooze van je niet te kunnen weren...... allemachtig beroerd was 't...... allemachtig beroerd......
Hij stond op, inwendig woedend, liep naar zijn slaapkamer en begon driftig zijn kleeren op een stoel te smijten. Hij gooide zijn laarzen met een doorklinkenden plof op 't portaal. 'n Razend idiote streek, om zoo gauw af te studeeren...... Hij had 't best nog 'n beetje uitgehouen, als Lolotte 'm niet zoo was gaan knellen en Jaap ook niet ineens zoo'n dolle haast had gemaakt... Jaap was 't, die hij op den duur 't beste verdroeg...... met de anderen kon ie wel overweg, maar hij voelde niets voor hen......
Zou ie 's naar Brussel gaan?...... 'n Beetje boemelen met van der Woude, die 't 'm al zoo dikwijls had gevraagd...... Hij stond stil met de hand aan zijn boord en dacht na...... Ineens flik- | |
| |
kerden Thera's oogen hem tegen...... Die laten schieten, nou ze verliefd op 'm begon te worden?... Wat zou ze d'r goed uitzien in décolleté...... Nee, hij gaf z'n souper niet op......
Hij zuchtte.
Jaap was vrij man...... gelukkige kerel...... Die had nou juist, wat ie noodig had...... Morgen ging ie 's met 'm mee naar Marietje toe...... God, ja, dat zou ie doen......
Hij zette de lamp bij 't bed en haalde een boek: Maurice Montégut's Rue des Martyrs.
Toen stapte hij in bed, vlijde zich gemakkelijk in de kussens en bleef nog lang liggen lezen.
Felix ging zich een levenswijze aanwennen, waardoor hij zijn innige verveling ten deele vergeten kon, en waarnaar zijn verwende natuur zich het beste voegde. Hij stond laat op; de middagen maakte hij kort met wandelen door de stad en een enkele visite, om tot het diner in de Bodega of de Bordelaise de dagelijksche merkwaardigheden met kennissen te bepraten. Na het diner verdween hij weer onmiddellijk, om den avond met jongelui of in comedie of opera te gaan verliezen.
Hij kwam dikwijls laat thuis, maar daar hij altijd heel stil en voorzichtig was, merkte niemand er iets van. Zijn Moeder vermoedde het,
| |
| |
maar zinspeelde er nooit meer op, nadat ze eens op haar vraag:
- 't Was laat, toen je gisteren thuis kwam, hè? 'k Meende je te hooren, ten antwoord kreeg:
- 'k Zou 't u heusch niet kunnen zeggen, Mama...... Jammer, dat u niet op de klok heb gekeken...... ik heb daar heelemaal niet aan gedacht......
Zoo ging hij dus zijn eigen gang, maar hield zich een beetje in toom door de kalmeerende gedachte: Dat haal 'k later wel in.
Hij had de voordeur achter zich toegetrokken en stond alleen in de avondstille straat. Hij liep langzaam na te denken, waar hij heen zou gaan. Voor de mop 's naar 't Casino, waar die draak ‘De oude Korporaal’ gegeven werd?...... Of naar Klok op 't Plein?
Hij zou maar 's bij Jaap oploopen...... Ja, dat kon ie wel doen......
Hij begon sneller te loopen, nu hij wist, waar hij heen moest.
Jaap soms meenemen naar Lakmé? Maar dat zou de derde maal zijn, dat ie d'r naar toe ging... en madame Etchézar was nou toch al weer weg...
Hij sloeg rechts de Oranjestraat in en kwam in het Noordeinde, waar hij een oogenblik later aan Jacques' woning schelde.
Hij vond Jacques voor zijn schrijftafel zitten;
| |
| |
hij beantwoordde Felix' joviaal ‘bonjour’ met een afgetrokken ‘dag......’
- Zoek maar 'n oogenblik je fortuin, riep hij, toen zijn pen leeg was en hij indoopen moest, 'k ben dadelijk tot je dispositie......
Felix nam de ‘Telegraaf’ en verdiepte zich in de recensie van madame Etchézar's afscheidsvoorstelling.
- Ziezoo, zei Jacques, na een poos. Hij deed den inktkoker dicht, sloeg de kap neer en sloot zijn bureau. Dat spaarde hem de moeite van opruimen.
- Wil je thee? vroeg hij en belde om een tweede kop.
Een oude, norsch-uitziende meid bracht die binnen.
- Hoe hou je 't hier uit, zei Felix, haar naziende, wat 'n tronie......
- 'k Ga immers verkassen, zei Jacques. En kijk nou 's die meubels...... heb 'k d'r te veel van gezegd? Als je 'n stoel wil hebben, moet je 'n kwartier lang zoeken en dan is ie nog wankel......
- En hoeveel betaal je hier nou?
- Vijftig pop, maar 'k kan nog niet om 'n kwast vragen, of die wordt opgeschreven...... En zoo wordt 't wel zeventig...... Daar kan 'k toch waarachtig wel wat beters voor krijgen......
- Dat geloof ik ook.
| |
| |
- Laat 'k je nog 's inschenken......
- Graag.
- Hoe laat slaat 't daar? Acht uur? Dan ga 'k zoometeen Marietje halen, zei Jacques. Als je soms mee wil......
- Dat 's goed...... Ze is bij Maasland in de Hoogstraat, hé? Om hoe laat is ze vrij?
- Soms om acht uur, soms later...... 'k Wacht d'r altijd op de Groenmarkt op. Willen we gaan? Hier, neem 'n blazer......
Op de Groenmarkt was het licht en druk. Omnibussen en trams kruisten elkaar onder luid gebel. Uit de ramen van het ‘Gouden Hoofd’ vloeide een helle stroom naar buiten.
Jacques en Felix liepen den kant naar het Buitenhof op, tot achter hen een vroolijk, gedempt stemmetje klonk:
- Japie...... Jaap...... wil je me niet zien?
Ze keken om en daar stond Marietje, die zonder schroom haar hand op Jacques' arm lei.
- Dat is nou Fik, Marietje, zei Jacques met een hoofdknik in Felix' richting.
- Zoo Fik, zei ze, hem onbevangen aanziende met haar mooie, lichtbruine oogen, wat ben 'k nieuwsgierig naar je geweest......
Ze gaf hem een hand. En ga je nou mee van avond? Dat 's leuk zeg...... Waar gaan we heen?
- Dat moet jij maar zeggen......
| |
| |
- Nou, dan maar eerst 'n beetje de stad in... en dan...... ja, wat dan?
- Naar 't Casino? stelde Felix voor.
- Wat is daar te doen? Nee, dat 's vervelend...
- Naar Alcazar soms?
- O, 'k weet wat...... 'k weet wat...... riep ze verheugd. Als jullie nou 's héél lief willen zijn... dan loopen we door tot 't Plein en gaan daar in 'n bus naar de Prinsestraat...... En dan gaan we daar poffertjes eten...... Hè, laten we dàt doen...
Felix schaterde 't plotseling uit om dat bizarre idée.
Maar Marietje trok hem aan zijn mouw en riep
- Waarom nou niet...... Toe, Fikkie, laten we dat nou doen...... 't Is d'r zoo leuk...... O...... En 'k hou zoo van poffertjes...... Zeg jij nou ook 's wat Jaap......
- 't Is mij goed......
- Mij ook, zei Felix, inwendig nog stikkend van 't lachen. Best, hoor...... Ik hou ook veel van poffertjes.
Ze wandelden met hun drieën verder. Felix was in een vroolijke luim en maakte allerlei grappige opmerkingen, die Marietje 't telkens deden uitproesten. Ze liepen den omnibus tot de Heerengracht tegemoet. Felix en Jacques gingen buiten op staan rooken, Marietje vond binnen nog een ledige plaats.
| |
| |
De baklucht, die uit het poffertjeslokaal naar buiten stroomde, deed Marietje watertanden. Ze liep den winkel door; in de achterkamertjes zat hier en daar een paar, maar eindelijk vond ze een klein, onbezet hokje, waarin slechts één tafeltje met aan weerskanten een paar stoelen.
- Hier is 't leuk, hé...... hier kunnen we alleen blijven......
Binnentredend mompelde Felix met een lach:
- Daar heb ik poffertjes gegeten
En cabinet particulier......
Jacques ging naast Marietje zitten en Felix zette zich tegenover hen. Nu, onder het helderder schijnsel dan straatlicht, kon hij Jacques' vriendinnetje eens op zijn gemak bekijken. Ze had haar voile teruggeschoven tot onder haar hoed en nu zag hij een vriendelijk, aardig-rond gezichtje, heel blank met een rose tintje er over en heldere oogen. Hij vond haar wel aardig zoo...... en kon Jacques wel begrijpen, die, spelend haar handschoen uittrekkend, haar zoende op den pols......
De bestelling kwam: drie bordjes poffertjes en drie glazen bier.
Toen ze weer alleen gelaten werden, nam Felix de vork, wentelde een poffertje in de smeltende boter en bracht het naar zijn mond. 't Smaakte hem best en opeens kreeg hij weer een bevigen lachaanval, dat ie hier nou zoo genoegelijk
| |
| |
en burgerlijkjes zat, met 'n stalen vork poffertjes pikkend van 'n aardewerk bord, dat stond op 'n lang niet frisch tafellaken...... Hij kreeg er schik in, zich eens echt bourgeois te gevoelen...... zoo, of hij Marietjes gelijke was en tapte geestigheden over 't kamertje zelf, de matten stoelen, 't bier en hun gezellig-daar-zitten......
Marietjes oogen glinsterden.
- Is 't nou niet echt leuk? riep ze telkens.
- 'k Wil nog wel 'n tweede portie, zei Felix, die de grap wou volmaken.
- Jij ook, Marietje?
- O nee, dank je...... dank je wel, hoor...... Maar neem jij nog wat, Jaap?
Hij hield haar beide handen vast.
- Wil je heusch niet meer?
- Nee, Japie, werkelijk niet...... Wil 'k 's even roepen?...... Hè ja, laat mij dat doen......
- Wil je dan nog 'n glas bier?
- Ja, dat wel...... Alsjeblieft...... 'k Heb zoo'n dorst......
Het tweede bordje was Felix machtiger, dan hij gedacht had, maar hij werkte er zich door.
- Wat 'n benauwde lucht geeft dat bakken...
- Dat 's juist echt, meende Marietje.
Felix vond, dat ze nou maar gaan moesten. 't Jongetje, dat kwam afrekenen, gaf hij een kwartje.
| |
| |
- Voor mij, meneer?
- Ja, dat 's voor jou jongen, omdat je ons zoo knap heb bediend.
- Ben je nou niet blij? vroeg Marietje.
- Ja, mevrouw, zei de jongen verbluft.
Marietje bloosde van genoegen bij deze onverwachte benaming.
- Hoorde je dat? vroeg ze aan Jacques, zeg, hoorde je dat?......
Felix was blij, dat hij weer buiten was.
- Laten we 'n trammetje pakken, zei Jacques. 't Zal te laat worden voor je......
- Nee, laten we maar loopen...... Zoo ver is 't toch niet.
- Waar woon je dan? vroeg Felix.
- In de Jan Hendrik......
Voor een klein, laag huisje namen ze afscheid van elkaar.
Marietje legde haar hand op Jacques' schouder en liet zich geduldig kussen.
- Dag, Fik, zei ze, hem de hand gevend, kom je morgen weer mee?...... Doe 't maar, hè...... Dan gaan we weer poffertjes eten......
Met een lach verdween ze in de smalle gang.
- Ziezoo, zei Felix. En toen ze het straatje uit waren, zei hij:
- Hoe kan je d'r daar laten wonen...... Is me dat nou 'n buurt......
| |
| |
- Ze is bij fatsoenlijke menschen daar en je moet niet vergeten, dat 'k nog niks verdien......
Ze bleven zwijgend voortloopen.
- Willen we nog ergens naar toe gaan? vroeg Felix.
- Ach, waar naar toe...... Ga liever nog even mee met mij......
Boven, op zijn kamer, zei Jacques:
- 'k Zal dadelijk om warm water vragen, dan nemen we 'n groc......
Toen 't keteltje gebracht was, zette Jacques het boven op de kachel en kreeg de cognac.
- 't Is geen fine champagne, hoor, als je dat soms verwacht...... maar toch wel goeie...... ruik maar...... Hoe wil je 't hebben?
- Zooals altijd...... dimidium dimidiumque...
- Wat had dat kind 'n pret, hé, zei Jacques.
- Nou, maar ik ook......
- Meen je 't...... of hield je je maar zoo?
- Waarachtig niet. 'k Heb me best geamuseerd.
- Je moet me niet kwalijk nemen, zei Jacques, maar 'k dacht eigenlijk, dat je mij en Marietje zoo'n beetje voor de gek hield...... dat je ten koste van ons zoo'n plezier had... Zeg 's eerlijk... is dat niet zoo?
- Hoe kom je dáárbij...... Waar haal je zoo'n idiotisme vandaan......
| |
| |
- 'k Dacht 't heusch, dat je spotte......
- Ben je gek?
- Je weet heel goed, dat 'k als stud net zoo min 'n heilige boon ben geweest als jij...... net zoo min, hoor...... Maar toen ik uit Utrecht ging, dacht 'k bij mezelf: nou blijf 'k solide, totdat 'k ga trouwen...... En nou is 't toch zoo...... Maar hoe is 't gekomen?...... 'k Zag d'r bij toeval...... En van 'n enkele avond uitgaan, is 't dit geworden...... Niet dat 'k d'r spijt van heb......
- Waarom maal je d'r dan over?
- Als je d'r over na gaat denken, hoe dikwijls je doet, wat je je zoo vast voorgenomen had niet te doen...... wat zijn wij mannen dan erbarmelijk-beroerde, wil-zwakke wezens...... Wat moet je je zelf verachten, als je daar aan denkt.
- Als je gaat philosopheeren, smeer 'k 'm, zei Felix. Wat je daar beweert, is belabberde onzin... Wil 'k je 's wat zeggen? Zoo ga je altijd redeneeren, als je genoeg krijgt van 't een en ander...... Dan wor je o, zoo'n brave zedemeester...... en dan heet 't dat je tot inkeer gekomen ben...... tot besef van je slechtheid...... Bah, wat 'n anstellerij......
- Pak niet zoo uit, zeg. Je kan ook wel kalm blijven...... Je ken me toch...... dus weet je, dat 'k d'r altijd zoo over heb gedacht...... Je doet expres net, of je me niet begrijpt......
| |
| |
- Jawel, 'k begrijp je volkomen...... Je wil d'r mee zeggen, dat als je je ergens in gaat verdiepen, 't z'n waarde verliest en je 't soms gaat verachten...... Gelijk heb je...... Maar één ding zeg 'k je: dat ik 't nièt doe...... Ik bekommer me beroerd weinig om m'n ‘zedelijke verdorvenheid’, m'n ‘immoraliteit’, of wat dominees of deugdzame moeders nog meer op me an te merken zouen hebben...... De wereld is nou eenmaal zóó in elkaar gezet, dat je of mee moet doen, of heelemaal uit moet drogen...... Wie zijn de amusantste lui? De viveurs. Wie genieten hun leven ten minste? Die hun eigen gang gaan...... Je kan hier beneden geen stap doen, of je wordt in verzoeking gebracht...... En als je neemt, wat je aangeboden wordt, dan ben je slecht zwak, weet ik wat nog meer...... Dan moet d'r maar geen verleiding bestaan...... Hoe zegt van Eeden dat ook weer zoo kranig-raak in ‘De Broeders’ D[e] wèg ertoe is vrij, maar het einddoel verboden...... Daar komt 't op neer...... Hoor nou: dezelfde, die al m'n begeerten in me gelegd heeft, stelt me alle gelegenheden open, om ze te bevredigen...... en als 'k d'r an toegeef, dan ben ik...... slecht. Dat 's rechtvaardig, hé. Maar wàt is goed, wàt is kwaad? Weet jij dat? Dat hebben de menschen maar op hun eigen houtje verzonnen...... en daarom loopt de boel zoo in
| |
| |
't honderd...... omdat niemand zich bij z'n eigen zaken houdt, maar zich altijd geroepen acht, z'n buurlui te becritiseeren...... Wat 'n gewauwel over de zoogenaamde maatschappelijke verdorvenheid...... Kom, over 'n paar jaar bestaat dit heele misselijke geslachtje niet meer en is 't dan wel de moeite waard, je d'r zoo druk over te maken, wat je wèl mag en wat je niet mag volgens door-menschen-gemaakte wetten...... Leven we om te lijden of om te genieten? Voor geen van beien absoluut, zal je zeggen...... Maar als 't in je macht ligt, kies dan tenminste 't genot...... Zoo denk ik d'r over...... 'k Vin zelfs, dat je 't an je eigen verplicht ben...... La douleur est un péché...... de éénige misdaad zelfs...... Geluk maakt je goed tegen anderen......
- Wat sla je toch altijd dadelijk door... 't Is allemaal goed en wel...... maar zooals de wereld is, mòeten we ons wel inhouen......
- Zoo, waarom? Ja, als 'n mensch door z'n eigen schuld bestond, zeker was ie dan verantwoordelijk voor z'n doen...... Maar nou...... 't Wordt 'm niet gevraagd, of ie d'r wil zijn of niet... Laat ie dan in 't leven z'n eigen wil 's volgen...... Wat doet ie d'r anders mee? Die heeft ie toch ook meegekregen?
Jaap begon te lachen.
- Wat ben je toch 'n rare kwibus...... 'k Zal
| |
| |
je nog 's inschenken...... Dan krijg 'k misschien nog meer moois te hooren......
- Merci, hoor...... Ik zit hier voor jou niet voor gek te spelen...... zei Felix opstaande. 'k Ga d'r van door...... Salutas.
Felix slenterde de stad nog eens in. Hij had geen lust al naar huis te gaan. Op het Voorhout kwam hij een paar chanteuses tegen, die hij wel eens gesproken had. Hij begroette ze vroolijk, maakte een gezellig praatje en nam ze mee te soupeeren bij Hoek.
|
|