| |
| |
| |
‘Mama’.
's Morgens was tante Line's aarzeling ten einde. Zij was nu vastbesloten haar plan door te zetten, het kostte wat het wilde. Het was vandaag een eenige, misschien de eenige gelegenheid, en zij kon die niet voorbij laten gaan....
Zij stond voor den spiegel in haar slaapkamer, en beschouwde zich oplettend. Een oudejongejuffrouw... dat was zij; met een gezicht, dat onmiddellijk haar veertig jaren liet raden, verflenst en rimpelig; met ingevallen slapen en weg-getrokken wangen, en een trek van lijden om den dunnen, pijnlijk dicht-geklemden mond. Zij staarde naar zichzelve, en de uitdrukking harer oogen werd star van diep verdriet: wat was zij leelijk, o, god, o, god...
Zij was het gewoon heel eerlijk met zichzelve om te gaan. Zij verbeeldde zich nooit in een dwaze hoop, dat zij tóch nog wel iets aantrekkelijks bezat; als zij een geanimeerd kleurtje had, als zij lachte, omdat dan haar schuchtere blik opleefde in een snelle schittering, en haar gave mooie tanden de bleeke smalte der lippen deden vergeten. Ook heur haar was weligglanzend en zacht en dik... maar zij durfde er nooit de schoonheid van te toonen, uit vrees belachelijk | |
| |
te worden gevonden; zij maakte het op in een glad, bescheiden kapsel, en niemand vond het de moeite waard, haar eens een andere manier aan te raden...
Maar, o, haar gezicht, hoe kon zij het haten soms in een plotseling fellen afschuw... omdat dit had verhinderd in zijn harde onbarmhartigheid, dat ooit het geluk tot haar kwam.... Zij was vriendelijk en eerlijk van karakter, droeg een goeden naam, en was niet ongefortuneerd.... maar dat gezicht, met zijn hoekigen, langwerpig-vierkanten vorm, met zijn enge jukbeenderen en grooten neus, o, dat te leelijk gezicht had alle, alle liefde altijd verre van haar gehouden...
Zij had, na den dood harer ouders, een lief tehuis gevonden bij haar halfzuster, die een aardig gezin van veel kinderen bezat. Al jaren woonde zij bij haar, en zag zonder jaloerschheid naar haar geluk; zonder jaloerschheid, ja, omdat zij het haar natuurlijk wel gunde, maar toch ook vaak met bittere droefheid, om wat zij zelve ontbeerde...
Het was niet zoozeer naar de liefde van een man, dat zij verlangde. Het was veel meer een hunkeren, een smachten naar een eigen kind; een leven, waarop zij recht had, waaromheen zij haar teedere armen kon slaan; het was een vertwijfeld verlangen naar de warme armpjes van een eigen kind om haar hals, naar het haar hooren toespreken met den vleizachten naam ‘Mama’. Niet altijd werd zij gekweld door dit hopeloos, verterend begeeren, te veel ging zij daarvoor op in de vele plichten van haar nuttig, bezig bestaan. Maar soms kon het haar overvallen met een zoo radelooze vlaag van heimwee, dat zij in haar slapelooze nachten de handen samen-wrong, | |
| |
en wenschte dood te zijn, omdat het leven haar al te ondraaglijk leek...
Wanneer zij met de kinderen van haar zuster speelde, wanneer zij hen kleedde en baadde en hen te slapen legde, of met hen uitreed, dan, in den tijd, dat zij nog niet spreken konden, speelde zij een innig spel met zichzelve: dat dit de haren waren, haar eigen schatten... maar onmiddellijk werd deze lieve illusie verstoord, als zij werd toegesproken door haar huisgenooten of kennissen, en ook was weldra haar waan voorbij, als de kinderen begonnen te praten, en haar in allerlei toonaarden ‘tante!’ ‘tante!’ nariepen. Dan lachte zij even in smartelijken zelfspot, en trachtte zich ervan te overtuigen, dat haar verbeelding ook ál te dwaas was geweest...
De tijd verstreek; de kinderen werden grooter; het oudste meisje, Effie, haar bijzondere lieveling, was reeds vijftien jaren. Maar haar arm hart was blijven trillen van een hunkerend verlangen, en ondanks het stijgen harer jaren wilde zij, wilde zij maar niet wijzer worden...
In het dorp waar zij woonde, kende iedereen haar als ‘tante Line’. En de keeren dat zij naar Den Haag gingen, om boodschappen te doen, of een vermakelijkheid te bezoeken, of ter gelegenheid van het een of ander feest, was zij nooit alleen met de kinderen. Maar ditmaal, hoogst toevallig, was haar zuster verhinderd om mede te gaan, en zou zij alleen met Effie wezen, een geheelen middag, in Den Haag, waar niemand haar persoonlijk kende.
En nu... zij had gewikt en gewogen... maar eindelijk had zij toegegeven aan den onweerstaanbaren drang, om ééns van haar leven moeder te | |
| |
schijnen; zij wilde met Effie afspreken, dat deze haar niet anders zou betitelen dan als ‘Mama’.
Zij wilde dit het kind eerst vragen in den trein, uit vrees, dat haar zuster er iets van merken, en haar hartelijk uitlachen zou. Zij had er zich dikwijls in stilte over verwonderd, dat haar zuster haar geluk zoo laconiek opnam, zoo als iets vanzelf sprekends, gewoons. Dat zij nooit eens haar dankbaarheid uitte, haar nederige vreugd... maar dat zij maar steeds alles aannam, aannam... de grootste blijdschap, als een haar toekomend recht. Enfin, - zoo zou zij misschien óok zijn geweest, als het lot haar begenadigd had op dezelfde wijze...
Zij had haar toilet geëindigd, en keek opnieuw in den spiegel, om te zien, of het ook al te onzinnig was, dat zij wilde doorgaan voor Effie's mama. Neen, het kon wel, dacht zij; leelijk was zij nu eenmaal, daar viel niets aan te veranderen, maar gedistingeerd en rustig zag zij er uit, in haar mantel van donkerblauw moiré met een toque van zwart satijn en een breede stola van petit-gris. Het zou heusch niet al te belachelijk lijken, het ging wel, het zou wel gaan...
Zij zaten samen in den trein; alleen in een coupé; Effie tegenover haar; en bijna ontzonk haar de moed, nu zij keek naar het kind met de lange blonde krullen over de schouders, het beeldig kind, met het fijn-gevormd gezichtje, dat immers ál te weinig op haar leek, om het waarschijnlijk te maken, dat zij háár dochter zou zijn... Effie's onbewust-gracieuse bewegingen hadden ook niets van háár houterige houding... zoo bekoorlijk-zelfbewust zag het kleine meisje er uit in haar tailleur-pakje van parelgrijs laken met een boord, manchetten en ceintuur van zwart | |
| |
doorstreept oranjekleurig fluweel, en op het blonde hoofd een Liberty-hoed van lichtgrijs vilt met een geschakeerde lange struisveer, van oranje, nuanceerend in crème. Zou zij... zou zij durven...?
- Effie, zei ze met een verhoogde kleur, willen wij vandaag 's 'n grapje hebben?... Dan ga jij voor mijn dochter door, en ik... ben... je Mama.
Effie schaterde het zonder complimenten uit; en dat franke lachen deed Line zoo'n pijn, zoo'n pijn, dat zij hartstochtelijk wenschte maar niets te hebben gezegd.
- Dat's goed, dat's leuk! riep Effie vroolijk. Dat doen we, tante, hè, ja!
Line werd wat rustiger, en het kind aanziende met verteederden blik, zei ze:
- En als je je dan geen enkele maal hebt vergist, maar je moet je heelemaal niet vergissen, begrijp je... en me aldoor Mama noemen... dan zal ik voor je koopen de grootste doos met bonbons van Royat.
- De gróótste doos?!
- De allergrootste.
- O!...!
- Maar, zooals ik zeg, je mag je niet vergissen.
- Nee, dat zal ik niet! O, nee! En wanneer begint 't?
- Nu, nu dadelijk.
Effie sprong op. Zij was een natuurlijk en eenvoudig kind, maar zij voelde zich wel wat in haar ijdelheid gevleid, dat tante Line zoo gaarne wilde doorgaan voor haar Mama, en blij was zij vooral in het vooruitzicht van de groote doos chocolade. Zij zoende haar tante op beide wangen:
| |
| |
- Ik dank u... ik dank u wel... Mama!...
Effie was allerliefst; Line kon niet anders zeggen. En al begon haar hart in 't eerst telkens snel-scherp te kloppen, en kreeg zij een blosje, als het kind ‘Mama’ zeide, zij wende er spoedig aan, en wachtte zelfs weldra met een trilling van ongeduld op het zeggen van dien naam. Effie had aanhalig haar arm door den hare gestoken, en babbelde opgewekt, en telkens zeide zij, en opzettelijk luid: Mama. Alle menschen hoorden het, dacht Line, en steelswijs keek zij naar de voorbijgangers op, om te zien welken indruk het op hen maakte, dat Effie blijkbaar haar dochter was... het mooie kind de dochter van ‘die leelijke vrouw...’
Zij ving, verbeeldde zij zich, niets dan verwonderde, of spottende blikken op. Zij hóórde de menschen denken: Ze was zeker heel rijk... O, 't zal de stiefmoeder zijn... 'n Aangenomen kind misschien?... en die veronderstelde gedachten martelden haar, totdat zij schichtig verder ging, en zich dwong de oogen niet op te slaan.
In de winkels ging het beter. Zij deden haar boodschappen vandaag overal waar men haar niet kende, en de beschaafd-gedisciplineerde bedienden wachtten zich wel een verbaasden blik in de oogen te krijgen of een veelbeteekenend lachje om den mond, begreep Line. Zij werd hier dus niet gehinderd, en even moest zij zich vluchtig verwonderen over deze gedachte: ‘niet gehinderd’, - was dit het eenige succes van haar onderneming, waarvan zij zooveel klare en innige vreugde verwachtte?...
Zoodra zij in een tram zaten, begon de foltering van gegeneerdheid opnieuw. Tegenover haar zag zij | |
| |
dames, die onverholen keken van haar naar het kind, van het kind naar haar. En zij betrapte zichzelf op den wensch, dat Effie toch niet zoo dikwijls dat woord mocht gebruiken. Maar Effie, denkende er haar een pleizier mee te doen, zei onophoudelijk: Vindt u niet, Mama? En: O, ja, Mama, zeg... en: weet u, Mama? totdat het haar een verlichting was, te kunnen uitstappen, en buiten het bereik der kijkende oogen te zijn.
Mama... Mama... ach, wat had zij aan den brossen, doffen schijn van dat enkele woord. Zij voelde het nu zoo smartelijk-fel, dat dit alleen niets was, en ook nooit iets kon zijn. Eéns had zij een moment van hartstochtelijke ontroering gevoeld, zóo overweldigend, dat zij dacht uit te breken in tranen; het was, toen Effie, spontaan en hartelijk, haar arm tegen zich aan had gedrukt, en innig-gemeend had gezegd: Moedertje, wat is dit een prettige dag... O, god, als dit de wáárheid eens was... moeder, zij moeder... Maar zij had zich onmiddellijk weer krachtig beheerscht, het was de waarheid niet... En een lachje gleed om haar lippen, een klein, hard lachje van zelfsmaad en smart.
Deze dag was voor háár geen geluk. De waan, dat een spel, een zelfbedrog, haar een oogenblik vreugde kon geven, was door de werkelijkheid wreed en volkomen verstoord. Zij kon niet impulsief en argeloos genoeg ingaan op haar verbeelding, zij reflecteerde aldoor; schuw en argwanend anticipeerde zij de gedachten der menschen, en bedierf zoo zèlve haar illusie... Zij wist het... maar zij kon toch niet anders doen...
Zij was van plan geweest met Effie te gaan thee- | |
| |
drinken, ergens waar het vol was en druk, om rijkelijk te kunnen genieten van haar geleend moederschap. Maar zij was moedeloos en stil geworden, en durfde het nu niet meer. Zij nam Effie mee naar de benedenzaal van de Oude Vette Hen, waar zij stil en aangenaam zaten, en waar haar onrustige nervositeit zich wat bedaren kon.
Effie keek haar, tot haar gêne, onderzoekend aan, zag geen tevredenheid op haar gezicht, en verdubbelde haar ijver: Mag ik nog 'n pasteitje, Mama? vroeg zij, zóó luid, dat de juffrouwen vóor in den winkel het wel konden hooren; o, Mama, kijk eens naar 't plein, zou dat 'n trouwpartij zijn? Mama, mag ik even naar de toilet-kamer gaan? Ik ben dadelijk terug, Mama... Mag ik, Mama?...
Zij knikte; en toen het kind weg was, ademde zij verlicht even op. Het was een druk, een penitentie, die zij zichzelf had opgelegd. Het voortdurend herhaalde woord drong met een steeds scherper wordende pijn tot haar door. Waarom de comedie langer voort te zetten, dacht zij in wanhoop, niemand, niemand gelooft het immers toch...
Zij voelde, dat zij het niet langer uithouden kon, er moest aan deze zelfkwelling een einde komen. En toen Effie, na haar handen te hebben gewasschen, terug-keerde, zei ze:
- En nu gaan we de doos koopen, Effie.
- Nu al? vroeg Effie blij. Heb ik die nú al verdiend?... Zij wist niet, hoe hard dat ‘verdiend’ haar tante in de ooren klonk.
En toen zij Effie de mooiste doos van Royat uitzoeken liet, een doos, geheel met goudbrons galon omlegd, en met een aquarel van Madame de Sévigné | |
| |
en haar kinderen op het deksel, en toegestrikt met een sierlijk, breed, tangorood zijden lint... toen voelde Line, vermoeid en geënerveerd, dat zij, met dit geschenk, voor zichzelve slechts teleurstelling en bitter verdriet had gekocht.
|
|