| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
I
Toen Emma den volgenden morgen ontwaakte, was het als iemand, die terug-keert, na een poos lang geestelijk en lichamelijk vernietigd te zijn geweest in een welgelukzaligen dood.
Een tijd lag zij stil en voelde in diepe smart, hoe al haar functies weder begonnen te werken, en hoeveel pijn haar die terugkeer tot het leven deed.
Haar hart begon te kloppen - maar niet rustig, zoodat zij er niets van merkte, - neen, het schokte met krampachtige scheuten door haar borst, zoodat zij bij oogenblikken haast geen adem kon halen; haar bloed vloeide niet kalm en regelmatig door haar aderen, maar gloeide en klopte als in koorts; haar hersenen waren niet meer dof en bedaard, maar werkten met de razende vaart van een uiterste gejaagdheid.
Zij bleef, ofschoon de onrust door al haar leden woelde, roerloos liggen met gesloten oogen.
Het hinderde haar onuitsprekelijk, dat ieder oogenblik iemand vragen kwam ‘hoe het haar ging’; zij zeide dan met inspanning, op rustigen toon:
- Goed... alleen maar moe, - maar als er alwéér iemand kwam, dan had zij een aanvechting om het uit te gillen van woede en vertwijfeling en te schreeuwen, dat zij alleen wou zijn en dat niemand zich meer met haar mocht bemoeien..
| |
| |
O! wat ging het Jacques aan, hoe het met haar was, wat ging het Leni aan en de anderen, de ‘bruidsmeisjes’ en verschillende gasten, die den heelen morgen opbelden en haar een gevoel gaven, of zij vervolgd werd... of zij een vogelvrij verklaarde was, die gezocht werd en die zich nergens verbergen kon...
Menschen! had zij willen roepen: zien jullie dan niet dat ik verga van ellende, dat ik op weg ben naar een vreeselijke krankzinnigheid, - als ik vóór dien tijd niet sterf...
Maar de barmhartige dood gunde haar nog geen rust.
Het leven, het onmeedoogende leven, had haar weer terug-gesleurd in zijn ijzeren greep. Nog was haar lijden niet ten einde...
Zij kon haar gevoelens niet meester worden. In wilde vlagen vervloekte zij haar eigen lot en dat van Yvo en dat van Jacques en dan weer kreunde zij van medelijden om alle drie arme levens.
Zij was te ongelukkig. Het noodlot woog te zwaar op haar: zij kon het niet dragen...
Den heelen morgen had zij het gevoel, of haar gedachten met haar voort-joegen in een ijlenden kring... Zij kwam niet verder, het bleef altijd hetzelfde: Yvo... Emma... Jacques... Yvo... Emma... Jacques...
Een enkele maal, zich tot kalmte dwingend, dacht zij:
Wat is er eigenlijk gebeurd? dat ik zóóveel rampzaliger ben dan de vorige dagen?
Ach, rampzaliger?
Het kwam haar nu voor, dat zij, sinds het moment, dat zij Jacques' woorden over den terugkeer van Yvo had gehoord, aldoor zoo diep ongelukkig was geweest, als iemand, die aan een geestelijken martelpaal was geslagen. En... was haar toestand nu, na gisteravond, verergerd of verbeterd?
Diep... diep in haar ziel... maar nauwelijks durfde zij het zichzelf bekennen, was het haar een voldoening | |
| |
geweest, dat Yvo tot Jacques was gegaan. Toen, vlak daarna weer, voelde zij een brandenden haat jegens Yvo, omdat hij haar opnieuw beschuldigde, de advertentie te hebben geplaatst... En dadelijk daarna doordrong haar het innigste mededoogen met Yvo, omdat Jacques hem zijn eigen brief, in zijn bezit, had getoond...
O, Yvo, arme, arme, wat moet je in dat oogenblik hebben geleden...
O, een hel moest het voor dezen jongen zijn geweest, zijn liefde zóó gehoond en versmaad te zien...
Maar... zij zou hebben gedacht, dat hij deze ondervinding niet zou kunnen overleven. En zij had dan ook tegen Jacques gekreten:
- Begrijp je niet, dat je hem nu in de dood hebt gejaagd!
Doch Jacques, de altijd welberadene en verstandige, had gezegd:
- Neen, want hij leeft toch nog?...
Ja, Yvo leefde nog, nadat hij dezen schok had doorstaan.
Was dan zijn liefde niet zóó al-omvattend diep? Hoefde zij niet zóó over hem te tobben, dat zij vreesde er gek van te worden? Zou hij er wel overheen komen, misschien?
De gedachte kalmeerde en prikkelde haar tegelijkertijd. Aan den eenen kant stelde het haar gerust, dat hij dezen harden slag had overleefd. En aan den anderen...
Neen. Aan den anderen mocht zij geen, zelfs niet de lichtste teleurstelling ondervinden, omdat zijn liefde blijkbaar niet zóó hoog van gehalte was, dat hij zijn leven eraan opofferen wou.
Zij dacht na.
En tot haar vreugde voelde zij zich innerlijk rustiger worden.
En ernstig beproefde zij orde te brengen in den chaos harer gedachten.
Yvo... hoe stond hij tegenover haar?
O! zij had hem veel te verwijten!
| |
| |
Eerst dat hij naar Indië was gegaan, zonder haar zijn liefde te verklaren, waardoor hij haar zoo diep verellendigd had, als een meisje maar lijden kan.
Toen... nadat hij had gehoord van haar engagement met Jacques, gunde hij haar niet aan dezen... toen opeens was zijn ‘liefde’ in hem opgelaaid, en schreef hij haar op meesterachtigen toon:
Verbreek je engagement.
Terwijl hij nog bovendien de onkieschheid had, om te zinspelen op de advertentie, ‘die zij had geplaatst’.
En toen... had hij den euvelen moed, om terug te keeren uit Indië, naar Jacques toe te gaan en nu van hèm te eischen:
Verbreek je engagement.
Wat dacht hij wel van haar?
Hield hij haar voor zoo'n deloyaal, wankelmoedig wezen, dat zij, bij zijn enkele verschijning, al haar beloften jegens Jacques wel opgeven zou, om hèm te volgen?
Neen, Yvo! dacht zij in overspannen trots, zóó ben ik niet!
Aan Jacques heb ik trouw beloofd, uit vrijen wil.
En Jacques is zóó goed. Hij heeft me geholpen en me aan mezelf terug-gegeven, toen ik aan de vertwijfeling ten prooi was; hij heeft gemaakt, dat mijn trots tegenover Yvo werd gered. Jacques heeft me gesteund met zijn liefde, zoodat ik 't leven weer kon aanvaarden; hij heeft me kracht gegeven en nieuwen moed.
Ik ben met Jacques gelukkig geweest. Uit diepe sympathie en innig vertrouwen heb ik er in toegestemd, een huwelijk met hem aan te gaan. En uit een werkelijke genegenheid heb ik hem dien brief van Yvo ter hand gesteld.
Ik! dat heb ik gedaan!
En mag ik hem nu verwijten, dat hij, in een zeer spannend oogenblik, daarvan gebruik maakte, - ik heb het ten onrechte in mijn exaltatie ‘misbruik’ genoemd, want wie zou, in zijn geval, niet gehandeld hebben als hij...? | |
| |
Neen! als Jacques dat deed, deed hij het alleen, omdat ik hem daartoe in de gelegenheid heb gesteld!
En wat mijn schuld is, mag ik Jacques niet ten laste leggen!
Te meer, daar... deze daad immers geen gevolgen heeft gehad!
Yvo leeft nog! en mijn kreet:
- Maar begrijp je dan niet, dat je hem in de dood hebt gejaagd! was een... overschatting van Yvo's liefde.
Yvo's liefde is meer zelfinbeelding dan liefde. Hij kan niet verdragen, dat een ander verkrijgen zal, waar hij vergeefs naar tracht. Yvo's liefde is... gekrenkte ijdelheid... is... zelfzucht... is... zelfinbeelding.
En die van Jacques?
O! Jacques' liefde is boven allen twijfel verheven. Jacques is de onzelfzuchtigheid in persoon. Jacques heeft, van het begin af, zichzelven weg-gecijferd... en is in de eerste plaats op mijn geluk bedacht geweest. Hij heeft mijn vertrouwen beloond met de nobelste zelfopoffering... hij heeft, toen ik wankelde tusschen dood en waanzin, me kracht en levensopgewektheid gegeven... Jacques' liefde is de echte, de prachtige, de waarachtige liefde...
Yvo's ‘liefde’ kwam pas bij hem naar boven, toen ik me met een ander had verloofd. Als hij gesproken had, vóór hij naar Indië ging, had hij me zóó gelukkig gemaakt, zóó onbeschrijfelijk gelukkig, dat mijn hééle leven aan hem gewijd zou zijn in de devootste dankbaarheid.
In plaats daarvan heeft hij me smadelijk aan mezelf overgelaten. Hij heeft me aan den rand van het graf gebracht. Zelfs... na de advertentie... heeft hij geen beslissenden stap gedaan.
Hij ging heen en liet me achter in wanhoop. In een wanhoop, zóó ontzaglijk, dat ik er een eind aan zou hebben gemaakt, als Jacques niet was gekomen...
En toen opeens had hij me zóó lief! Zóó lief, dat ik mijn | |
| |
engagement moest verbreken en me hoogst oneerlijk tegen Jacques gedragen. Had hij me zóó lief, dat hij me noodzakelijk diep grieven en beleedigen moest, door te zinspelen op de advertentie. Had hij me zóó lief, dat hij naar Holland kwam, om me mijn rust en zekerheid te ontnemen.
Neen! Yvo is mijn liefde niet waardig.
Dit was de slotsom van haar overpeinzingen. En tegelijk daarmee kwam in haar ziel een diepe erkentelijkheid en waardeering voor Jacques.
Jacques was haar waardig in alle opzichten. Jacques had haar zijn leven gewijd. En zij kon zich aan hem overgeven in blij en rustig vertrouwen.
Bij hem was het goed te zijn. Haar lasten en bezwaren kon zij overdragen op hem. Hij zorgde voor haar met de liefderijkste trouw. En zij hield van hem! o, ja! zij hield van hem! had zij hem anders ‘als bewijs van haar liefde’ dien brief gegeven?
Neen, zij was niet valsch en laag; zij deed haar woord aan Jacques gestand, het kostte, wat het kostte. Zij had zich in vrijen wil aan hem beloofd en zij zou haar belofte houden.
Zij mijmerde voort. Zij dacht aan de afgeloopen maanden... en hoe zij daarin steeds rustiger en gelukkiger geworden was. Zij dacht eraan, dat zij zelve den huwelijksdag had vastgesteld en in blij vertrouwen alle voorbereidselen had getroffen.
Hoe zij samen met Jacques haar toekomstig huis had gekozen; en hoeveel aangename uren zij had doorgebracht met de inrichting ervan.
Ja, zij was al dien tijd gelukkig geweest, in een intiem en stoorloos geluk.
Zij had er een werkelijk behagen in geschept, haar toekomstig home op te bouwen. Zelve had zij toezicht op de inrichting gehouden en elk nieuw detail was haar ook telkens een nieuwe vreugde.
| |
| |
Mooi werd haar huis. En in kalm genoegen stelde zij zichzelve als gastvrouw voor, aan Jacques' zijde... de gelukkige vrouw van een gelukkig man.
Zij was er in geslaagd, zichzelve geheel tof kalmte te brengen. Aan Yvo moest zij geen enkele gedachte meer wijden: hij was harer in géén enkel opzicht waardig, en immers... hij had de laatste harde proef overleefd: alle medelijden, alle beklaging, alle verdriet om hem was misplaatst.
En toen Jacques in den namiddag kwam, was hij zéér verrast, een glimlachende Emma te ontwaren, die hem met zachte hartelijkheid ontving.
Hij nam haar beide handen in de zijne en drukte ze aan zijn hart.
- Lieveling... ik ben zóó ongerust over je geweest.
- Waarom? glimlachte zij lieftallig.
- Je was gisteravond zoo ontdaan... ik... ik wist niet, wat ik ervan moest denken. Ik dacht, dat je flauw viel... ik was zoo bang, dat je ziek worden zou...
- Neen, Jacques, zei Emma, heb nergens vrees voor. Wij... vertrouwen elkander volkomen, nietwaar? Wij hebben over alles ronduit gesproken met elkaar. Laat ik je eerlijk bekennen: zoolang Yvo terug is, heb ik in spanning geleefd. Dat begrijp je wel, hè? Ik wist niet, wat z'n plannen, z'n bedoelingen waren en hoe hij die ten uitvoer zou brengen. Ja, ik begreep natuurlijk wel, dat hij 't voornemen had, m'n huwelijk te verstoren, maar hoe zou hij 't doen...?
- En voeg daarbij de drukte van deze dagen, de al te groofe inspanning, die van je zenuwen werd gevergd...
- Ja, nietwaar? zei Emma gretig. O, wat hielp hij haar toch altijd met zijn sensitieve sympathie, zijn fijn begrip...
- Nu, - en wat een kind was ik, hè? Ik verbeeldde me zóó stellig, dat Yvo gisteravond op 't bal-masqué 'n scène maken zou. En ik werd àl opgewondener. Toen | |
| |
merkte je 't aan me met je fijne intuïtie en hadden we de uiteenzetting, die me... in m'n overspannen toestand veel meer heeft aangegrepen, dan anders 't geval zou zijn geweest.
Toch is 't goed, Jacques, dat we samen hebben uitgesproken...
- Ja, liefste, o, dat is goed. Laat er nooit, nooit iets verborgens tusschen ons zijn, hè?
- Neen, Jacques, nooit.
- Beloof je me dat?
- Ja, Jacques, zei ze met oprechte oogen. Bij jou alleen is veiligheid, bij jou alleen heb ik rust.
- En, Emma...
- Ja...?
- Ik... wees niet boos, dat ik 't vraag. Mag ik 't vragen, al is 't je misschien ook 'n beetje pijnlijk?
- Vraag, vraag, gerust. En ik zal je eerlijk antwoorden.
- Neem je 't me dan niet meer kwalijk, dat ik... zijn brief aan Yvo heb getoond...?
- Neen, Jacques! Ik schrok ervan, dat is waar. Want ik dacht... ik vreesde...
- Dat ik hem daarmee in de dood had gejaagd.
- Ja... En dat, nietwaar, is 'n vreeselijke gedachte. Maar, heel terecht zei je:
- Hij leeft toch nog...?
En ja, dat hij nog leeft, is voor mij 't bewijs, dat zijn liefde geen liefde is, in de hoogere zin van 't woord, maar... inbeelding... ijdelheid... zelfzucht... gekrenkte trots...
- Misschien... heb je gelijk, zei Jacques zacht.
- En als dat zoo is... dan hoef ik toch ook geen medelijden meer met hem te hebben... is 't niet...?
- Neen... ik zou zeggen, van niet.
- En daarom, Jacques, zal ik m'n best doen, Yvo heelemaal uit m'n gedachten te verbannen. Hij hoort er niet, hij heeft er geen recht op, daar te zijn...
| |
| |
- Dat is zoo. Maar 't maakt me zóó gelukkig, dat je 't zoo voelt...
- En ben je dan gerust, Jacques?
- O ja, m'n liefste, m'n eigen liefste, volkomen.
- Je kan me volstrekt vertrouwen...
- Dat weet ik.
Dat enkele woord gaf Emma een heerlijke kracht.
Zij glimlachte hem toe en leunde vertrouwensvol tegen hem aan. En zij dacht:
'k Zal blij zijn, als ons huwelijk maar eerst achter den rug is. Dan word ik weer een normale, wils-sterke, zenuwrustige vrouw...
En op hetzelfde oogenblik zei Jacques met een zucht:
- Ik zal blij zijn, als we rustig getrouwd zullen wezen...
- Dat dacht ik juist óók, glimlachte Emma.
- Ja? vroeg hij verrast.
- Ja, knikte zij. O, Jacques, ik verlang er naar, samen met jou alleen te zijn, in ons eigen huis.
- Liefste... houd je dan toch wel 'n beetje van mij?
- Ik houd van je... en ik waardeer je... en ik acht je hoog... en ik heb innige sympathie voor je... en ik wil altijd bij je zijn... en je altijd goed voor me laten wezen, glimlachte zij... en al je weldaden aanvaarden...
Hij drukte haar aan zijn borst.
- En ik zal altijd goed voor je wezen... En zal je altijd bij me komen met al je angsten en twijfel en strijd... zal je me niets verzwijgen en al je verdriet bij me uitklagen... en je nooit in jezelf opsluiten met je weifeling en je pijn?
- Neen, Jacques, zei ze en een snik van ontroering ontsnapte haar.
- Ik heb je zóó lief, m'n meisje, m'n bruid... Zal je altijd bedenken... zal je altijd voelen, dat je niet alleen staat in 't leven...? Zal je je nooit van me afscheiden, niet uiterlijk, maar ook innerlijk niet?
- Neen, Jacques...
| |
| |
- Ik ben sterk... en ik ben dubbel sterk door m'n liefde...
- Ik weet 't... en je bent goed.
- O, neen, ik heb je alleen maar lief... Houd je van me, Emma, m'n bruid, m'n vrouw...
- Ja, Jacques...
- En je wilt je aan me toevertrouwen... voor eeuwig?..
- Ja!... ja, Jacques!
- Liefste... liefste... je maakt me gelukkig...
Hij klemde haar tegen zich aan in een hartstochtelijke omarming, en toen hij met innige kracht zijn lippen drukte op de hare, voelde Emma, dat deze kus, de ernstigste en veelbeteekenendste en verstdragende was, dien zij elkaar in hun heele engagement ooit hadden gegeven...
Met dien kus nam hij bezit van haar en gaf zij zich aan hem, in opperst vertrouwen.
Met dien kus was zij aan hem verbonden, met haar vrijen wil... voor eeuwig en eeuwig...
| |
II
En Emma werd opnieuw opgenomen in den wervelenden roes der dagen.
Zij voelde zich doortrokken van een klare, ijle rust.
Zij stelde zichzelve geen vragen meer. Zij dacht en vreesde niet meer. Zij liet zich drijven op een geleidelijken stroom, en genoot een durende, innerlijke rust.
Zij sliep ook 's nachts heel goed en zonder kunstmiddelen en ontwaakte 's morgens uitgerust en in het tevreden uitzicht op een nieuwen aangenamen dag.
Nooit had zij zich zóó volkomen aan Jacques verbonden gevoeld, nooit had Yvo's persoon zóó weinig beteekenis voor haar gehad.
Werkelijk, zij behoefde zich geen geweld aan te doen, om natuurlijk-opgewekt te wezen. Zij voelde zich ont- | |
| |
heven van allen angst, nu zij bevrijd was van de dwangvoorstelling van Yvo.
Ja, wat was hij anders voor haar geweest in den laatsten tijd dan een kwelling, een hallucinatie, - die als een noodlot op haar had gerust?...
O, nooit meer iets van hem hooren, hem nooit meer, nooit meer zien...
En dan veilig weg-geborgen te wezen in Jacques' bescherming, hoe goed, hoe vredig leek haar dit...
Met Leni had zij, na het onderhoud met Jacques, ook nog een gesprek gehad.
Zij had haar zuster alles verteld.
- Arme jij, zei Leni, heb je 't zóó moeilijk gehad? Ja, ik kan me eigenlijk wel begrijpen, dat je aldoor vreesde, dat Yvo iets in 't schild voerde. 't Is 'n nare, zelfzuchtige, ingebeelde jongen en 't is me 'n raadsel, Emma, hoe wij beiden... Enfin, jongemeisjes hebben wel 's meer zoo'n aberratie. Hoe 't zij: ik ben genezen, sinds ik 'm beter heb leeren kennen en jij ook, goddank.
Heusch, Emma, ik kan me niet begrijpen, dat, als jij Yvo met Jacques vergelijkt, jij nog één gedachte aan Yvo wijden kan.
- Dat doe ik ook niet meer! Dat is voorbij!
- Yvo is de ingebeeldheid en ijdelheid zelve!
- Ja! je hebt gelijk.
- Hij was pedant genoeg, om te denken, dat als hij maar verscheen, je alles om hem zou verlaten. Wat 'n plompe ziel moet zoo iemand hebben!
- En hoe onkiesch, vulde Emma aan, om telkens te zinspelen op de advertentie, die ik ‘uit 'n overmaat van liefde voor hem heb geplaatst...’
- 't Is natuurlijk gebeurd, door een van je afgewezen aanbidders, die jou en Yvo belachelijk wou maken...
- Maar hij was ervan overtuigd, dat ik 't had gedaan.
- Ofschoon iedereen van mijn opinie is, was hij, juist | |
| |
hij, de eenige, die er jou mee vervolgde.
- Ja, zei Emma. En daarom ben ik zóó dankbaar, dat alles nu uit is.
- Je bent 'n gelukkig kind, lachte Leni, dat je zoo met Jacques over al die dingen spreken kan. Wat 'n geduld heeft die goeierd, wat 'n verdraagzaamheid, wat is hij goed...
- Ja, zei Emma getroffen, dat heb ik óók vaak genoeg gedacht. Ik ben dikwijls tot in m'n ziel geroerd, door z'n onuitputtelijke goedheid... en z'n liefde voor mij.
- Ja, z'n liefde, dat is 't. Jacques heeft je zóó lief, Emma, dat 't bijna bovenmenschelijk is. Er zijn weinig mannen, die zichzelf zóó volkomen kunnen wegcijferen. Ik geloof nooit, dat Alfred dáártoe in staat zou zijn. Enfin ik ben toch tevreden met hem, hoor. Ik ben oprecht veel van hem gaan houden, hij is 'n leuke, lieve vent, en ik voorspel me met hem 'n heel gelukkig leven.
- En zoo alles dan ten slotte nog goed met ons gekomen...
- Och, wel ja. Die akelige Yvo heeft wat onrust in ons leven gebracht! Gek, dat één zoo'n man zooveel invloed hebben kan... Maar hij is niet almachtig. Op 'n zeker oogenblik faalt z'n kracht. En legt hij zelf 't loodje erbij neer.
- Hij... zei Emma aarzelend, overleeft toch z'n teleurstelling, nietwaar. Dus...
- Dus is 't precies zoo, als ik altijd heb vermoed. Z'n liefde is ijdelheid; je hebt van die mannen, die 'n ander niet gunnen, wat ze eerst zelf hebben versmaad. Nare wezens zijn dat, zonder fatsoenlijkheidsgevoel, zonder consideratie... Toen jij hem op zijn brief eigenhandig je verlovingscommunicatie zond, had hij je met rust behooren te laten, Emma.
- Ja, zei Emma zacht, dat had hij ook.
- 't Was ongehoord van hem, nu naar Holland te komen. 'n Schandalige brutaliteit...
- Maar hij is er voor gestraft...
| |
| |
- Och, gestraft! Hij heeft z'n verdiende loon. Ja, 't zal wel 'n slag voor hem zijn geweest, dat hij z'n zin niet kreeg, - maar... hij heeft die slag overleefd.
- Dat heeft hij... zei Emma. En zij dacht: neen, zijn liefde was de ware liefde toch niet...
De dagen gingen voorbij. De trouwdag naderde.
En allen waren gelukkig. Emma keek om zich heen en ontwaarde niets dan stralende gezichten.
Het lachen was niet van de lucht. De een maakte den ander aan den gang. Vlugge scherts, aardige grappen, opgewekte gesprekken deden de ronde; een algemeene sfeer van vroolijkheid omgaf de bruidsparen als met een lichtende klaarte... ‘Er heerscht een stemming,’ lachte Folly, ‘dat je in staat zou raken, om verzen te maken.’
- Ja, zei Ips, ik vraag me af: Is it then all springweather!
- Neen, joelde Hermance, but we are young and together!
Ja! jong waren zij allen en eensgezind in geluk. En alle vrienden en kennissen schenen dit geluk te deelen. Voor een korte poos leek alle laster en nijd en jaloezie uit de menschheid verdwenen... de zon scheen over een blijde wereld... en angst en restrictie en twijfel en voorbehoud bestonden niet meer.
De trouwdag naderde.
- Denk er om, zei Leni 's avonds tot haar zuster, morgenochtend komen de dames Lavallière, om ons onze bruidsjaponnen aan te passen.
- O, ja! zei Emma. En zij dacht verblijd: Nu zal de dag toch eindelijk komen, waarop ik voor altijd aan Jacques toebehoor. Mijn bruidskleed is het symbool daarvan. O, ik wou, dat ik al met hem getrouwd was en voor altijd onder zijn beschermende hoede...
| |
| |
Zij sliep dien nacht gerust en ontwaakte 's ochtends met een blank en opgeruimd gemoed.
Met volle belangstelling assisteerde zij bij het passen van Leni's bruidscostuum. Zij gaf aanwijzingen; sprak haar bewondering uit; de rumoerige bruidsmeisjes gaven ook hun waardeering te kennen, en in Leni's kamer was het een brouhaha van stemmen en een eensgezind gelach.
- O, beeldig, Leni... Emma, je zal je best moeten doen, om háár te overtreffen!
- Ik zal m'n best doen!
- O, Leni, wat 'n lief idee, die toefjes witte krulveertjes, om je sluier rechts en links aan 't hoofd te bevestigen.
- Dunkt u die kant niet te lang, juffrouw? Verbeeld u, dat de bruid er op trapt!
- Daar zijn de bruidsmeisjes toch voor!
- Wat krijg je voor 'n bouquet, Leni?
- Ik, zei Emma, 'n lange schoof van witte orchideeën...
- Juffrouw, past u er op, dat er geen enkele speld in 't bruidskleed blijft zitten...
- En denk je er wel aan, Leni, ‘something blue’ te dragen?
Leni was een bekoorlijke bruid; zij zag het zelve en was méér dan tevreden.
- Nu jij, Emma! Ik ben benieuwd welk model 't beste voldoet...
- Nu ik! riep Emma en er was in haar stem een klank van triomf, als van iemand, die eindelijk het gewenschte doel naderen ziet...
In haar eigen kamer was het een herhaling van het vorige tooneel.
- Je ziet er zóó al lief uit, zeiden de bruidsmeisjes, Emma critisch bekijkend, die stond te wachten in haar wit-zijden onderjurkje met witte kousen en wit-satijnen schoentjes.
En Emma lachte...
| |
| |
Daar werd haar het gewaad over armen en schouders gelegd, een aansluitend, lang Renaissance-gewaad... en... een kille huivering gleed snel langs Emma's leden af... wat gebeurde er? Er drukte op haar iets zwaars... iets kouds...
Zij maakte een machteloos gebaar met de armen, als om het benauwende, kwellende van zich af te schuiven... maar allen beijverden zich daarentegen, om haar strakker in te wikkelen... zij probeerde adem te halen... bijna had zij een kreet geslaakt...
Dat was een doodenkleed, waarin zij werd gehuld.
Maar niemand merkte iets. Druk babbelend werden de strakke mouwen over haar armen neergetrokken tot op de polsen... haar huid werd prikkelend en stijf van een er in dringende koude... maar onmeedoogend werd het kille kuras over haar borst gesloten... glad-gestreken over haar heupen... zij sloot haar oogen, zij snakte naar adem... zij was machteloos, om de tastende handen van zich af te wijzen... zij stond daar en durfde zich niet bewegen... zij kon niet schreeuwen of om bevrijding smeeken... zij stond daar als een veroordeelde... roerloos en marmerbleek...
En toen zij eindelijk de oogen opende... en zichzelve ten voeten uit in den spiegel zag, had zij het bijna uitgegild van ontzetting...
Zij stond daar... als de bruid van den dood.
Zij... die daar stond, was...
De bruid van den dood.
Zij keek, bewegingloos. Vanuit den spiegel zagen een paar glanslooze, zwarte oogen haar aan... haar gezicht was met een blauwig waas overdekt... haar mond was kleurloos geworden... en langs haar leden sloot het doodenkleed, het witte, het strakke... waaruit geen ontkomen meer was...
De bruid... de bruid van den dood...
Niet de bruid van Jacques... niet Yvo's bruid. Maar de bruid... de bruid van den dood...
| |
| |
Een snelle trilling ging door haar leden... haar mond opende zich, maar gaf geen geluid... hulpeloos hief zij de handen omhoog... help... help... had zij willen kreunen.. maar zij was als verstomd en verlamd... en slechts met moeite vingen de ontstelde omstandsters haar op in haar wankelenden val.
- Zij is bewusteloos!
- Dat staan duurde zeker te lang!
- Gauw! smelling salts!
- Ontdoe haar van de japon! pas op! hier, laat ik je helpen!
- En ze was zoo vroolijk de heele morgen.
- 't Is niets.
- 'n Kleine zenuwaanval.
- Breng haar te bed.
- Telefoneer de dokter!
- 't Zal dadelijk wel weer over zijn...
- 'n Heele schrik, hè?
- O, ze ademt al weer gewoon...
- Maar ze is nog zoo koud...
- Dek haar goed toe, dan valt ze misschien in slaap...
- En nu maar donker en rust. Vertel vooral aan Jacques, dat ze zóó opgewekt was... Zou haar hart wel geheel in orde zijn?...
In het donker lag Emma in roerlooze rust.
Zij dacht en dacht niet. Zij voelde en voelde niet. Als naar een visioen staarde zij naar het beeld, dat haar hersenen trouw voor haar hadden bewaard, het beeld van:
De bruid van den dood.
Zij dacht.
Maar wat gaf het, om nog te denken? Zij was geconfisqueerd, het vonnis was over haar uitgesproken... op de aarde was geen plaats meer voor haar.
Voelde zij nog iets?
Neen, geen pijn, geen verdriet. Alleen een koude ver- | |
| |
starring, die langzaam opkroop in haar armen, haar hoofd, haar borst... een koude, die weldra ook haar hart bereiken zou... en dan...
De bruid van den dood.
Zij staarde naar deze hallucinatie. In een ondoordringbaar-zwarte omgeving stond roerloos een witte vrouw. En terwijl zij stond, was zij bezig te sterven. Haar ledematen verstijfden... haar lippen werden kleurloos... haar oogen dof en diep...
Die vrouw was zij.
Die ten doode gedoemde vrouw was zij.
Ach, zij had het altijd geweten...
En als een vertwijfelde had zij zich aan Jacques vastgeklampt, omdat zij leven wou...
Maar zij mocht niet leven. Er was op aarde geen plaats meer voor haar.
O, Jacques, vergeef me... maar ik heb het altijd geweten.
Ik wist het... ik wist het, dat ik je nooit kon toebehooren... nooit mocht toebehooren, omdat ik jou niet liefheb... maar hèm!
Jacques! ik heb Yvo lief!
Jacques, vergeef me. Ik heb met mezelf gevochten, en waande me te hebben overwonnen...
Ik heb alles geprobeerd, Jacques. Zoo heilig getracht, hèm te vergeten. Ik heb hem gesmáád, om mij te dwingen, hem te vergeten. Jacques, ik bid je, geloof me... ik heb alles geprobeerd.
Yvo... Yvo... ik heb je lief. O, jongen, ondanks alles behoor ik aan jou... mijn ziel is met de jouwe ineen geweven, ik ben niets meer, alleen op mijzelf...
Jou! jou! heb ik lief! Maandenlang heb ik geworsteld, en mezelf met drogredenen tot zwijgen gebracht. God, Yvo, je bent mijn verderf! Ik sterf aan jou...
O, het oogenblik, toen haar het bruidskleed om de leden werd gelegd... toen zij besefte wat dit beteekende: dat | |
| |
zij zich hiermee in de macht van Jacques begaf... toen voelde zij, dat het niet kon.
Zij kon de vrouw van Jacques niet worden.
Neen. En zij had het altijd geweten. Doch alle gedachten weg-gedacht, en haar gevoel steeds in exaltatie opgedreven... omdat... zij leven wou.
Jacques reikte haar het brood des levens. Jacques gaf haar den steun, dien zij om te kunnen staan behoefde. Jacques... hij was zóó oneindig goed... dat hij haar ook nu wel vergeven zou... Maar hij hoefde niets te begrijpen...
Ik kan niet, Jacques.
Ik heb jou bedrogen en mezelve bedrogen... te goeder trouw. Ik heb je het bewijs van mijn liefde gegeven... en het is àl leugen geweest. Ik wou leven... en... daarom heb ik mijzelve geweld aangedaan... en mijn liefde voor Yvo verloochend.
Ik heb hem gehaat en gehoond. Ik heb alles gedaan, om hem uit mijn brein te bannen. Maar het is alles vergeefsch geweest...
Ik heb hem lief! ik heb hem lief!
O, Yvo, verwoester van mijn leven, verderver van Jacques' geluk, Yvo... ik heb je lief...
Je drijft me in den dood! Ik kan niet langer leven, geen dag, geen uur.
Ik ben bang geweest voor den dood! Nu ben ik niet meer bang. Ik snak naar de koele rust van den dood.
De dood is niet moeilijk, niet erg. Een paar slaappoeders te veel... en het is gedaan. Ik heb voor eeuwig rust.
Zij stond op en vond tastend haar weg in de donker gemaakte kamer. Het doosje met poeders gleed haar als vanzelf in de hand...
Maar toen zij het wilde open-schuiven, overviel haar een laatste aarzeling.
Sterven... sterven... zonder één moment van waarachtig geluk te hebben gekend... zonder een moment van | |
| |
waarachtig geluk aan een ander te hebben gegeven...
Jacques... voor hèm vermocht zij niets.
Arme Jacques... Maar hij was zóó oneindig goed... hij zou, als hij twijfelde, haar ook nu wel vergeven... maar iets zekers hoefde hij nimmer te weten...
En Yvo...
Zij had hem veel leed berokkend. Hij had haar doen lijden... maar zij hem... niet minder.
Zij had zijn hartstochtelijke liefdesbetuiging beantwoord met de smadelijke zending harer verlovingskaart. Zij had... o, god, hoe had zij het kunnen doen... zijn brief aan Jacques gegeven...
Yvo, arme, arme...
O, ja, hij had den slag overleefd. Maar hoe?...
Een verlangen begon in haar te branden, om hem nog éénmaal te zien. En hem gelukkig te maken, een kort, maar eeuwig moment, door de bekentenis harer liefde...
Yvo... ik heb je lief... Yvo, ik heb verkeerd gedaan tegen jou. Yvo, ik had je liefde moeten aanvaarden; ik had mijn trots moeten breken... Yvo, mijn liefste, mijn liefste...
Verweekende snikken zwollen in haar borst. Eenmaal, eenmaal in haar leven waar en oprecht wezen...
Zij klemde haar hoofd in haar handen, haar hoofd, waarin de koorts harer exaltatie gloeide met een kloppende pijn. Yvo... Yvo... wàt zij ook had gedaan, zij was niet van hem verlost kunnen worden...
Ja, zij ging naar hem toe.
Zij was dat, vóór haar dood, aan hem verplicht. Zij wilde niet sterven met de verpletterende gedachte, dat zij twee mannen onherroepelijk ongelukkig had gemaakt.
Zij legde zich weder tebed en sloot de oogen. Vanavond zou zij gaan... als iedereen omtrent haar gerust was geworden...
Dan ging zij naar Yvo... en als zij terugkeerde hier, dan zou haar levensdoel zijn volbracht. En mocht zij ingaan tot haar laatste rust.
| |
| |
| |
III
Het had haar niet de minste of geringste moeite gekost, het huis te verlaten.
Niemand had haar heen-gaan opgemerkt. Het was, of haar schreden werden geleid...
Vanzelf vond zij haar weg naar het kleine huis, dat Yvo's eigendom was en waar hij, wanneer hij in Nederland vertoefde, met een paar bedienden woonde.
En alles, alsof het zoo moest wezen, gebeurde.
Zij schelde.
De deur werd haar geopend. Zij vroeg naar Yvo... en alles was in 't geheel niet vreemd, maar heel gewoon en precies, zooals het behoorde te gebeuren...
De deur van zijn kamer ging open. En daar, in het volle licht, stond hij... alsof hij haar verwachtte...
En strekte de armen naar haar uit...
- Yvo!
- Emma! Emma...
Het volgend oogenblik verdween zij in zijn omhelzing; zij klemde zich aan hem vast en barstte in snikken uit; en zóó vertwijfeld snikte zij, alsof zij voor altijd rampzalig was en nu niet haar hoogste geluksmoment genoot.
En ook hij werd van snikken doorschokt, alsof hij wel wist, dat haar komst geen blijvende vreugd beteekende, maar hij drukte haar tegen zich aan in hartstochtelijke hevigheid, en het eenige, wat hem over de lippen kon komen, was:
- Ik dank je... ik dank je, dat je bent gekomen...
Hij voelde, hoe zij wankelde en hij nam haar mee en liet haar tegen zich aanleunen, dicht, heel dicht...
- Emma... kan je me vergeven...
Zij keek hem vol weemoed aan:
- O, Yvo... 't is alles zoo triest... waarom... fluisterde zij, moeten we elkaar vinden, om elkaar op 't zelfde moment te verliezen...
| |
| |
Het was, of zijn keel werd dicht-gesnoerd, want hij begreep haar en het was onnoodig te vragen, wat zij hiermee bedoelde.
- Vergeef me... vergeef me... smeekte hij met gesmoorde stem. Emma, zeg, dat je me vergeeft...
- Ach, zei ze, jij bent immers even goed 'n slachtoffer van 't noodlot als ik. Als je alles vooruit weten kon, ja, dan deed je wel veel dingen anders in 't leven... Maar alles is nu eenmaal, zooals 't is. De menschen doen elkaar lijden en niemand weet waarom.
- Emma... vroeg hij met bevende stem, heb ik je zóó doen lijden...
- Ja... zei ze, met altijd dezelfde diepe, gelaten stem. Ik heb geleden, zoo onuitsprekelijk, dat ik niet begrijpen kan, hoe ik toen al niet ben gestorven...
Hij viel neer bij haar op de knieën en drukte zijn hoofd in haar schoot.
- Vergeef me...
Zij streelde zacht zijn haren, en om haar lippen speelde een glimlach van eindeloozen weemoed en eindelooze resignatie tegelijk.
- Spreek tegen me, bad hij. Laat me tenminste in dit ééne oogenblik niet meer alleen...
- Jij... zei ze, jij bent weg-gegaan, en ik had je zoo lief. Zóó lief, dat ik het ben geweest, die de advertentie in de courant heb geplaatst. Ik heb je dat altijd zeer kwalijk genomen, als je er op zinspeelde. Maar waarom mocht je 't eigenlijk niet doen? 't Was de waarheid... en 't was zooals je zei, 't bewijs van m'n liefde...
- Emma... Emma... nokte hij.
- Ik deed 't... om je op 't denkbeeld te brengen... uit radeloosheid... uit liefde... krankzinnige liefde...
- En ik... o, dat ik weg ben gegaan...
- En toen je weg was, Yvo, - neen, laat ik je van die jammer maar niets meer vertellen. Meermalen ben ik op 't | |
| |
punt geweest er een eind aan te maken. Maar ik was nog zoo jong en zoo levenskrachtig tóen. En vlak daarop kwam Jacques...
Je kan je niet voorstellen, Yvo, hoe goed hij is. Hij had me lief en hij toonde me dat, door zich volkomen weg te cijferen en uitsluitend te leven voor mij. Hij heeft me kracht gegeven en moed en vertrouwen. En ik... ik ging van hem houden, hoe langer hoe meer.
- Heb je hem... ooit... liefgehad?
- Dwing me niet, dat uit te spreken, Yvo. Je weet 't... je weet 't. Zou ik anders nu hiér bij je zijn... Maar ik waardeerde hem, ik achtte hem hoog, ik had voor hem 'n grenzelooze sympathie. Ik wou met hem trouwen, omdat hij me zoo steunde en hielp... uit zelfzuchtig levensverlangen wou ik hem altijd bij me hebben... o, god, Jacques, lieve, lieve onuitsprekelijk-goede, zal je me ooit kunnen vergeten...
- Spreek niet verder, als 't je zoo aangrijpt...
- Eénmaal wil ik me uitspreken, laat me, laat me... Jacques is zóóveel voor me geweest... hij hielp me, bewust en onbewust, jou uit m'n hersens te bannen... Langzaam, langzaam, maar aldoor sterker, begoochelde ik mezelf, dat, wat ik voor Jacques voelde, liefde was... En in die overtuiging... heb ik hem eens jouw brief gegeven. Wees er niet boos om, Yvo... gùn hem dat.
- Emma...
- Stil, Yvo, huil niet, ik huil nu ook niet meer. Laten we alleen maar alles uitspreken en dan...
- En dan...
- Stil, dat komt later wel. En toen... ben je teruggekomen... en ik wist: dat was, om m'n huwelijk met Jacques te verhinderen.
- Dat was ook zoo. Emma, jij hebt geleden, - maar wat ik heb doorstaan, dat was de hel!
- Die dagen, huiverde Emma, ik wil er niet meer aan | |
| |
denken. Maar ik ben er aldoor heel na aan toe geweest, om krankzinnig te worden... De spanning was te veel voor mijn zenuwen. Aldoor verwachtte ik je, ik had geen oogenblik rust... En toen vertelde Jacques me, dat je bij hèm was geweest...
- O, Emma, vergeef me. Dat ik dat heb durven doen, heb ik genoeg geboet. Dat oogenblik, waarop hij me mijn eigen brief liet zien, dacht ik, dat ik verging...
- Arme jongen, ook jij.
- Beklaag me niet, ik weet, dat ik m'n lot heb verdiend. Alles, alles is mijn schuld, mijn vreeselijke schuld...
- Ach, schuld...? Wie zal daarover oordeelen. We zijn, wij alle drie, slachtoffers van 't lot, dat met ons als met marionetten heeft gespeeld. Heb jij verkeerd gedaan?... dan heb ik ook verkeerd gedaan, door Jacques te doen gelooven, dat ik van 'm hield.
Maar kon ik anders? Ik werd er toe gedreven. Telkens twijfelde ik... en had er 'n verschrikkelijke inzinking bij me plaats. En dan weer onderwierp ik me aan m'n waan. Maar vanmorgen...
- Vanmorgen...
- ...toen ik m'n bruidskleed paste, voelde ik de onmogelijkheid om met Jacques te trouwen zóó volstrekt, dat ik stierf in dat moment. Ja, ik ben feitelijk al gestorven, Yvo; wat hier nu nog bij je is, is niets meer dan 'n afschaduwing van m'n eigenlijke zijn...
- Emma... kreunde hij, je foltert me...
- Arme... arme jongen... dat is 't noodlot, dat menschen elkaar op aarde alleen maar pijn kunnen doen... Want jij ...bent toch ook ongelukkig geweest...
- O, Emma, rampzalig, rampzalig... Na dat onderhoud met Jacques, wist ik wel, dat ik niet langer kon leven.
- Jij ook, Yvo, je hebt dat gedacht...?
- Ja, ik wist, ik voelde 't. En waarom ik me dan nog niet van kant heb gemaakt, vraag je. Ik... ik wou daar- | |
| |
mee wachten, totdat je getrouwd was, Emma.
- Yvo!
- 't Scheen me, dat ik met die zelfopoffering iets goed maakte, van wat ik tegen jou had misdaan.
- Yvo...
- Ik wist, dat m'n dood jouw huwelijk verhinderen zou, ik wist dat bij intuïtie èn met wel-overlegde zekerheid... nietwaar, Emma, ik vergiste me niet?
- Neen, Yvo... jouw dood had ik geen dag overleefd.
- En daarom wou ik wachten. Dat wachten was m'n boete. Kan je me begrijpen... en kan je 't waardeeren... Emma?
Zij drukte zijn hoofd aan haar borst.
- 't Was mooi en nobel van je, dat je dit hebt gewild.
- En jij, Emma, 't is zóó goed van je, dat je nog bij me gekomen bent...
- Ik kon niet anders... Yvo... in deze oogenblikken zijn we volkomen waar tegenover elkander, nietwaar?
- Ja! ja!...
- Nu dan... ik voelde, dat 't me onmogelijk is, langer te leven. Absoluut onmogelijk, Yvo, herhaalde zij, als bang, dat hij zou protesteeren, maar hij protesteerde niet...
- En daarom ben ik bij jou gekomen, omdat ik tenminste één mensch op de wereld een oogenblik van geluk geven wou. En heb ik dat tenminste gedaan...?
Hij nam haar hoofd in zijn beide handen en keek haar diep in de oogen.
- Ja, Emma, zei hij. Je hebt me zóó gelukkig gemaakt, zóó volmaakt gelukkig, dat ik nu dankbaar zal sterven.
Zij liet haar hoofd tegen zijn schouder zinken, met een zucht van verlossing. Hij voelde het dus, precies als zij, dat zij nu niet verder konden leven... en dat zij ook niet verder behoefden te leven, nadat dit geluk hun was gegund.
En terwijl zij zoo roerloos samen zaten en niet spraken, en elkaar zelfs niet kusten, voelden zij zich begenadigd | |
| |
met een geluk, dat reikte over tijd en eeuwigheid heen...
En toen eindelijk Emma zich oprichtte, was het, of zij ontwaakten uit een welgelukzaligen droom.
Zij glimlachten elkander toe en konden niet uitscheiden elkaar in de verheerlijkte oogen te zien.
Tot eindelijk Emma zei:
- Nu moet ik gaan.
- Gaan? vroeg hij zacht.
- Ja, zei ze. Begrijp je het niet?
- Ik dacht... stamelde hij, dat wij... dat wij samen...
Maar zij schudde het hoofd.
- Neen, Yvo... zóó zelfzuchtig mogen we niet zijn.
- Is het... om Jacques?
- Ja. Nooit mag hij het weten, dat wij elkaar nog hebben gezien. Begrijp je dat niet, m'n jongen?
- Ja... ik begrijp 't.
- Laat dit ons offer zijn aan hèm, dat we, terwille van hem, niet gezamenlijk sterven.
- Ja, want dat is 'n ontzaglijk offer...
- O! ja! maar 't eenige, wat we nog voor hem kunnen doen. En dat móeten we doen.
- Ik voel 't, ja.
- En ben je bereid?
- Ja, Emma!
- Ik dank je, ik dank je, m'n liefste. Ik heb er je te liever om.
Zij hielden elkaar bij de handen vast en dachten na.
Toen zeide Yvo:
- Ik zal... vanavond nog... naar 't buitenland gaan. En daar dan... op de een of andere manier verdwijnen. Wees gerust, Emma. Mijn dood zal niet in verband kunnen worden gebracht met de jouwe...
- Ik dank je, je bent goed.
- En jij...?
| |
| |
- Ik zal... vanavond inslapen en niet meer wakker worden.
- En... ben je niet bang...
- O! neen.
Hij trok haar tegen zich aan, in de innigste teederheid.
- 't Is hard... dat ik je nu alleen laten moet...
- Maar 't moet... glimlachte zij, met een glimlach, die was als een lichtende schijn over haar gezicht. En nu, Yvo, vaarwel...
- Vaarwel... zei ook hij, en met dezelfde klaar-kalme stem.
Hij bracht haar naar de deur. Daar hield zij hem tegen met de hand.
- En nu niet verder, Yvo.
- Emma...
Zij hoorde, aan den sidderenden klank in zijn stem, dat zijn kracht zou breken. En snel besloten, opende zij de deur.
Het was haar niet mogelijk meer, een woord uit te brengen. Maar nog eenmaal, vóór zij de kamer verliet, keek zij om...
En het laatste, wat zij van elkander zagen, waren elkaar's extatische oogen... de oogen van twee menschen, die sterven liefde... die sterven van geluk...
Einde.
|
|