| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
I.
- Autres temps, autres moeurs, autres temps, autres fleurs! zei Irene van Overschagen, die haar zuster den salon der Rencks zag binnen-komen met twee groote lang-gesteelde rozen in de hand.
- 't Is wel aardig, dat Damaris 't dragen van bloemen weer in de mode heeft gebracht. Sinds ze in de comedie kwam met 'n ruikertje violen in de hand, loopt iedereen met bloemen.
- En met wèlke bloemen! proestte Irene. Let eens op Helga... wat dunkt je van die vier irissen aan haar schouder, en die bundel pioenen in haar hand?
- Origineele kleuren en origineele combinatie! lachte freule Weersma de Weth. Neen, zeg, - aan deze nieuwe mode zie je al weer, dat de mode is 'n enfant de Bohème...
- 't Zal mij benieuwen, wat Damaris zèlf draagt...
- O, gewoonlijk twee orchideeën aan haar corsage, of anders aan haar ceintuur bloemen in dezelfde kleur van haar costuum.
In den salon der Rencks met de donker-zilver- | |
| |
kleurige gordijnen en de profusie van roode rozen overal, werden de mooie, goed-gekleede vrouwen beschenen door het milde licht der kaarsen op de groote kroon, de muur-appliques en de candelabres. Geen enkel licht is zoo flatteerend voor de vrouw als kaarslicht, zeide Xander Renck, en dienovereenkomstig zorgde hij, dat in zijn woning de schoonheid der vrouwen het beste tot haar recht komen kon.
Ook de achtergrond der grijs en zilveren wanden was met opzet zóo gekozen, dat geen enkele robe er tegen detoneeren kon.
De soirée der Rencks slaagde uitmuntend, niet minder dan de ‘ridotto’ van Damaris. De Haagsche wereld was er zeer tevreden over, nu twee gelegenheden te hebben, waar men zich kon vermaken en waar men zeker was, op de aangenaamste manier te worden bezig gehouden.
Dat Xander Renck en Damaris zoo goed harmonieerden, verwonderde velen, die eer een jaloersche animositeit tusschen die twee zouden hebben verwacht, - en dat ook wel amusant zouden hebben gevonden! maar het ongewone van deze vriendschap was toch zeer pikant.
Men sprak van ‘diplomatie’, van ‘maatschappelijken tact’, men sprak van... een intiemer verstandhouding, dan waarvan openlijk blijk werd gegeven... en menigeen voorspelde in de toekomst een huwelijk tusschen Damaris en Xander en beklaagde de twee, dat zij ‘elkander niet eerder hadden leeren kennen’.
Weer anderen wisten, dat Xander verkwijnde | |
| |
aan een ‘ongelukkige liefde’ voor Damaris, en dat zijn vrouw, die de koude, trotsche hoogmoed zelve was, hem niet vrij wou laten. Hoe het zij, vanavond was Xander in elk geval weer op zijn best; levendig, vroolijk, met de hem eigen, opgewekte beminnelijkheid, bewoog hij zich tusschen zijn gasten; voor iedereen had hij een vleiende vriendelijkheid, een galant en hartelijk woord, - en niemand zag, hoe koortsachtig-helder zijn blauwe oogen glansden, en hoe hij soms vluchtig middelvinger en duim van zijn linkerhand om zijn slapen klemde.
Hij was de hoffelijke gastheer, dien men van hem verwachtte... die gaarne en met gemak het middelpunt was, en de bijeenkomst werd door iedereen even gezellig gevonden, als in ‘den goeden ouden tijd, toen hij nog niet was getrouwd’.
De vrienden en kennissen van Xander hielden over het algemeen niet erg van Patricia. Zij hadden wel eigenlijk niets op haar aan te merken... maar zij was altijd even bedaard en ongenaakbaar, - mooi was zij, nu ja, als een beeld... maar charme bezat zij eigenlijk weinig... dwaas van Renck om te trouwen, om háár te trouwen vooral...
Patricia droeg haar robe van amethystkleurig fluweel, oversluierd van zwarte chantilly, met vorstelijke gratie. Haar eigenaardige gordel van vierkante, bewerkte plaques wekte de algemeene bewondering: wat was het? galalith, of olivien, of jaspis?... Neen, malachiet, echt Russisch malachiet, van de vereischte diepe, grasgroene kleur met donkerder aderen...
| |
| |
En terwijl Patricia, met de haar eigen waardigheid, zich onderhield met haar gasten en haar onbeweeglijk gezicht, noch de zwarte oogen eenigerlei gemoedsbeweging verrieden, dacht zij aldoor in eentonige starheid:
- Dit is het laatste, het laatste. Er moet een einde aan komen. Ik wil niet langer leven in deze hel...
De korte aankondiging van Xander, dat zij dan en dan een soirée zouden geven, omdat zoo iets al lang van hem werd verwacht, daar hij gewoon was in het begin van het seizoen eenige ontvangstavonden te hebben, had haar zeer geschokt, omdat zij begreep, dat daarop ook mevrouw Damaris moest verschijnen. En dat besef plaagde haar onder alle toebereidselen door... en kwelde haar zóózeer, dat het haar niet mogelijk was, iets naders met Xander te overleggen. Maar dat behoefde ook niet; hij had het haar heel gemakkelijk gemaakt; hij had haar een papier gegeven, waarop alles nauwkeurig stond vermeld... de naamlijst der genoodigden; de inrichting der vertrekken; het menu der ververschingen; en de nummers, die zouden worden geëngageerd, een danseresje, en een dadaïstisch voordrachtskunstenaar. En deze aanwijzingen volgende, had zij weinig meer te doen. Doch terwijl zij wachtend heen en weer schreed in den salon... en Xander niet kwam, naar zij dacht met opzet tot het laatste oogenblik weg-blijvende, was zij de gedachte beginnen te denken, die haar sedert onaflatelijk vervolgde: Dit is het laatste, het laatste. Er moet een einde | |
| |
aan komen. Ik wil niet langer leven in deze hel...
En al het ondragelijke scheen nog wat ondragelijker te worden, toen de knecht haar berichten kwam, dat mijnheer 'n uur geleden twee poeders van aspirine en cafeïne had ingenomen, en veel beter was en spoedig beneden kwam. O! dat zoo'n boodschap haar door den knecht meegedeeld worden moest...
Inderdaad was Xander ‘beter’. Beter dan zij hem in langen tijd had gezien. Iedereen verheugde zich in zijn high spirits en moedigde hem aan, en de toon van den avond was in majeur gestemd... Alleen zij... alleen zij...
O, het moment, waarop mevrouw Damaris haar de hand drukken kwam, en haar even aanzag met een blik waarin, ondanks al haar zelfbeheersching, de spot en de triomf niet geheel onderdrukt worden kon...
O, had zij geen gelijk om te denken: er moet een einde aan komen...
- Hoe snoezig, die witte viooltjes aan Damaris' corsage. Zij is toch altijd inattendue. Nu had je van haar iets heel anders, iets extra-excentrieks verwacht, - en daar komt ze weer met die simpele viooltjes aan...
- Je bedoelt, zooiets extra's als de ‘wandelstok’ van freule Rosenvelt...
Er werd gegicheld en geproest, want de ‘wandelstok’ van freule Rosenvelt was de clou van den avond.
Freule Rosenvelt, lang en mager, was den salon komen binnen-wandelen met een lelie in de hand, | |
| |
éen enkele lelie, maar met zoo'n langen steel, dat deze bijna op den grond reikte. En Xander, ziende, dat de freule op het punt was de risée der aanwezigen te worden, was aanstonds naar haar toegesneld, om haar te ‘redden’:
- O, freule! riep hij, hoe koninklijk origineel! Dat heeft iets van de Directoire-wandelstok der petits maîtres...
- En der précieuses ridiculers, fluisterde freule Weersma de Weth achter haar lang-gestengelde rozen, maar toch niet zonder een zekere benijding, dat zij niet op het idee van zoo'n ‘wandelstok’ was gekomen.
- Xander! riep Irene, doe me een nieuw idee aan de hand, voor 'n bloem op de lapel van m'n amazone; de conventioneele gardenia begint me zoo eindeloos te vervelen. Oh! for another flower!...
- Breng de Chineesche aster en vogue, Irene.
Een antwoord, Xander waardig, apprecieerde Irene. Hij gaf een nieuw denkbeeld aan en zei daarbij: breng die bloem en vogue, Irene, alsof dat in háar macht stond... Neen, niemand evenaarde toch Xander in ridderlijkheid!
En hoor hem nu weer eens op dreef zijn met Thérèse van Haele, die hem raadpleegde over de inrichting van haar boudoir:
- In onze moderne culte voor kleur wil 't toch wel gebeuren, dat we niet genoeg acht slaan op de kleurigste van alle decoratieve versieringen: frissche bloemen. Bij feestelijke gelegenheden, wat ziet men dan? Meestal wordt 'n bloemist te hulp | |
| |
geroepen, en die geeft men carte blanche voor het arrangeeren van diner-tafel of salon. Natuurlijk doet zoo iemand dat wel met 'n zekere professioneele en conventioneele smaak, soms zelfs wel tant soit peu artistiek, - maar dikwijls ook ontbreekt in zijn werk de ‘individueele noot’, en het gevoel voor een eigen, persoonlijk cachet...
En daar kwam de ‘ridder’ weer voor den dag:
- Met weinig moeite, Thérèse, zou jij je verfijnde en exquise smaak, die je in veel opzichten blijk geeft te bezitten, - maar die je in dit speciale geval misschien te weinig cultiveert -, kunnen aanwenden, om ook dit detail van je receptie te maken tot 'n apart geheel van oorspronkelijkheid en distinctie.
Roomkleurig behangen wanden vragen vanzelf om citroengele of oranjekleurige bloemen: theerozen, gele, geurige lupinen, Oost-Indische kers...
- Zijn 't niet de Japanners, Xander, die ons 't eigenlijke bloemen-schikken hebben geleerd?
- Ja, hun bloemen-arrangementen, die gebaseerd zijn op vaste en strenge principes, zijn bijna klassiek. Dit volk van raffinement en artistieke traditie heeft 't schikken en saamvoegen van bloemen tot 'n ware kunst verheven; zij maken 'n bloem-arrangement als 't ware tot 'n ‘decoratief gedicht’. Wij Westerlingen kunnen ons haast niet aan de bekoring van hun invloed onttrekken, en 't is immers ook niet noodig, dat wij dat doen.
Maar naast de door de Japanners voorgeschreven bestudeering van het karakter der bloemen en | |
| |
hun een beetje kunstmatige eenvoud, kunnen wij toch ook vertrouwen op onze eigen smaak voor kleuren en vormen...
Met 'n beetje tact en wat artistiek inzicht kunnen we zelf zooveel bereiken... als we maar in 't oog houden, dat sommige bloemen vragen naar 'n bepaald type van vaas...
- Bijvoorbeeld rozen in lage bowls, hè, Xander?
- En irissen in slanke Japansche vazen.
- En madonna-lelies in 'n Grieksche amfoor!
- Jullie kennen je lesje allemaal goed! glimlachte Xander. Nog éen ding, waarop jullie moeten letten: je moet ook altijd de achtergrond beoordeelen, waartegen de bloemen zullen uitkomen. -
Vergiste zij zich? of was het de waarheid? dacht Patricia, dat telkens en telkens de figuren van Xander en mevrouw Damaris tezamen werden gezien? Eenmaal had zij het juist opgemerkt, dat mevrouw Damaris, om Xander's aandacht te trekken, haar hand op zijn arm legde... en een krampende pijn was opeens door haar eigen arm gevaren. Wel hield zij zich voor, dat dit gebaar van mevrouw Damaris weinig beteekende, omdat zij nu eenmaal de losse, ongegeneerde manieren der bohème bezat, maar voor háar scheen er een seconde iets... in-bezit-nemends aan te zijn en hartstochtelijker klonk en herklonk het in haar hoofd, - niet langer dan vanavond deze hel, deze hel...
O, de blik, waarmede Xander het kleine vrouwtje aanzag aan zijn zijde. Daarin was al de warmte, al de teederheid, die zij zoolang had ontbeerd...
| |
| |
En zij dacht: als het moet gebeuren... als zijn liefde voor mij geheel verdwenen is, omdat hij onder den invloed is gekomen van een slechte, gewetenlooze vrouw, - o, láát het dan gebeuren, maar spoedig, spoedig, lang houd ik het niet meer uit...
Zij moest met geweld de uitdrukking harer oogen beheerschen, dat niemand het zag, met welk een smartelijken haat zij blikte naar de kleine gestalte in haar bizonder kleed van gebatikte zijde... o, dat zij haar dulden moest, hier, onder haar dak, de indringster, die met onschuldige mime en sluipsche schreden aldoor terrein won, en de een na den ander verdrong... eerst juffrouw Poortershave, - nú kwam zij aan de beurt...
Neen! verdedigen zou zij zich niet! Vrijwillig zou zij terug-treden van de plaats, die door haar niet langer werd begeerd! - -
Een wijde kring vormde zich om den jongen dadaïstischen kunstenaar, die zich voorstelde een voordracht te houden over de door hem ‘ontdekte’ nieuwe kunst, het tactilisme, namelijk de kunst van tact.
De jonge man, wiens blonde haren à l'enfant waren gekapt en wiens rose en blank gezicht stellig ‘een eerste prijs zou behalen op een schoonheidswedstrijd voor mannen’, zooals Irene van Overschagen Xander nog even haastig influisterde, ving aan met het eerste plan der nieuwe kunst aan te duiden, of eerste ‘ladder’, zooals hij het noemde:
| |
| |
De eerste ladder
met vier verschillende soorten van tact. |
Eerste categorie. |
Een stellige tact, koud, abstract. |
|
{Glas-papier.} |
|
{Tin-papier.} |
Tweede categorie. |
Tact zonder warmte, redeneerend, volhardend. |
|
{Zachte zijde.} |
|
{Zijden crêpe.} |
Derde categorie. |
Een lauwe, veeleischende, verlangenszieke tact. |
|
{Fluweel.} |
|
{Pyreneesche wol.} |
|
{Wollen mousseline.} |
|
{Cachemire.} |
Vierde categorie. |
Een bijna irritante tact, warm, willend, sterk. |
|
{Sponsachtige stoffen.} |
|
{Etamine.} |
|
{Grove zijde.} |
De tweede ladder
met twee verschillende soorten van tact. |
Eerste categorie. |
Een stralende, menschelijke, mollige tact. |
|
{Peau de suède.} |
|
{Menschenhaar.} |
|
{Marabout.} |
| |
| |
Tweede categorie. |
Sensueele, spiritueele, sympathetische tact. |
|
{Peluche.} |
|
{Zwanendons.} |
|
{Waas van druiven.} |
De toeschouwers keken elkander aan. Meent hij dat nu allemaal? ginnegapte de een. Begrijpt hij 't zèlf? fluisterde de ander terug. Maar sommigen namen alles in ernst en luisterden met toegewijde aandachtigheid.
De jonge man betoogde, dat het heele leven doortrokken moest zijn van tact, gebaseerd moest wezen op tact. En hij ging voort den tact nader te ontleden, ‘tactilische tafels’ op te geven ‘abstract en suggestief’, en ten slotte kwam hij aan de ‘tactilische tafels voor de beide sexen’, en ieder, die de aanwijzingen daarin gegeven, nauwkeurig volgde, zou ontwaren, hoe de tactilische eigenschappen, aan de vier handen van man en vrouw samen, veroorloofden op de aangenaamste wijze tezamen ‘tactilisch te reizen’.
- Deze tactilische tafels, zeide hij, heb ik bestemd om langzamerhand het verstompende schaakspel te vervangen.
Voorts besprak hij de noodzakelijkheid, om het geheele huis tactilisch in te richten.
- Wij zullen in de toekomst hebben:
Tactilische kussens.
Tactilische divans.
Tactilische bedden.
Tactilische kleederen en lingeries.
Tactilische kamers.
| |
| |
In onze tactilische huizen hebben wij onze gangen geplaveid en onze muren bekleed met tactilische tegels. Al het glaswerk, de verf, het metaal, het hout, het marmer, en de meubelbekleeding zijn lichtelijk dooraderd met electrische draden, evenals de tapijten, die aan de bloote voeten der dansers en danseressen een maximum van sensueel en spiritueel genot zullen geven.
Ook onze theaters zullen in de toekomst tactilisch zijn. De toeschouwers leunen hun handen op lange tactilische linten, die rond-rollen door de zaal en alle menschen in con-tact brengen met elkaar...
En eindelijk sprak hij over: De opvoeding tot tact.
Eerste voorschrift. Men moet verscheidene dagen lang de handen gehandschoend houden, terwijl men de hersenen impregneert met het begrip tact.
Tweede voorschrift. Men moet in de zee zoo lang mogelijk onder water zwemmen, en de verschillende temperaturen en stroomingen tactilisch bestudeeren.
Derde voorschrift. In volslagen donker, liefst in een souterrain, moet men trachten alle voorwerpen om zich heen te herkennen.
Het tactilisme is vooral bestemd voor jonge dichters, pianisten, dactilografen, - en voorts voor alle geraffineerde en krachtige, erotische temperamenten.
Alle vijf zintuigen behooren tactilisch te ondervinden. En stellig zal men eenmaal nog verschillende andere zintuigen ontdekken en catalogiseeren. Het tactilisme zal deze ontdekking | |
| |
begunstigen... en ten slotte... bewerkstelligen.
- 't Is net of ik wakker word uit 'n droom, zei Irene, die ‘eerlijk gezegd van de heele rede geen syllabe had begrepen’. Maar neen, ik droom nòg, zei ze, toen zij freule Rosenvelt haar lelie uit den hoek zag halen en deze aan den jongen man met een extatisch gezicht overhandigen.
En ook Patricia was het, alsof zij droomde. Zou deze avond dan nooit eindigen? En was het mogelijk, dat alle menschen zich amuseerden, - ook Xander, vooral Xander... en vooràl als hij praatte met mevrouw Damaris...?
Zij voelde het, alsof een vaste, besliste hand haar al verder en verder weg-trok van Xander. Wat werd hij haar vreemd... Was hij het, dien zij eenmaal had aangebeden... voor wien zij had willen sterven van liefde... Neen! zij had hem niet meer lief...
En zonderling... hoe langer de verschrikkelijke avond duurde, die hel, die hel van ellende... hoe minder zij leed. Zij voelde het duidelijk, hoe een onverschilligheid haar gansche ziel overmeesteren kwam.
O! zij had hem niet meer lief... Zij haatte hem, haatte hem nu... bijna evenzeer als zijn medeplichtige, de vrouw, die wederrechtelijk een ander het hare ontroofde.
Zij haatte hen beiden. En omdat zij hen haatte, met een drift en een hartstocht, die de laatste resten van haar liefde vernietigden, - daarom zou zij haar eigendom niet verdedigen, maar het prijsgeven in koelen hoogmoed.
| |
| |
En zóó zou zij toch nog zegevieren.
Die andere kon nemen, als zij wilde, wat zij had verworpen, wat voor háár geen waarde meer had!
Ik haat je, ik haat je, Xander...
| |
II.
Zij had gedacht, dat zij niet meer leed. Maar toen zij lag in de branding van den woesten, wervelenden nacht, toen zij zich opgenomen voelde en neergesmakt in een draaikolk van rustelooswilde pijn, toen zij de vingers krampte in de kussens en haar lichaam wrong in duldelooze smart, - toen wist zij wel, dat haar gevoel nog leefde en dat zij in deze uren den bittersten strijd doormaakte van haar heele bestaan.
Hem opgeven! hem opgeven! - Zij wist, dat zij het moest, en zij wist, dat zij het niet kon, niet kon.
O! niet vrijwillig! niet zèlf den band verbreken, die haar bond aan haar liefste... Wachten, tenminste wachten, totdat hij het deed... Of zich neerstorten aan zijn voeten en kermend smeeken: Xander... laat me niet alleen... ik kan immers niet buiten je, m'n man...
Zij wentelde zich heen en weer in haar bed, en het zweepte haar zenuwen tot krankzinnigmakens op, dat zij beneden zich in het atelier onophoudelijk het irritante geluid van zijn schreden hoorde... ook hij streed nu zijn strijd.
Waarom kwam hij niet tot haar en sprak met | |
| |
haar op zijn lieve, vriendelijke wijze. Eén teeder woord... en zij was overwonnen...
Maar hij kwam niet. Hij zou niet komen... hij had haar niet meer lief...
Zij snikte hartverscheurend. O, dat hij haar niet meer liefhad! dat zijn liefde, zijn lieve liefde, die haar zoo onzegbaar gelukkig had gemaakt. nu ging naar een ander... een ander, die niet van hem hield als zij, maar hem naar zich toetrok uit lage berekening...
Zij had het wel geweten, van den beginne af: die vrouw heeft geen enkel, echt menschelijk gevoel, alles aan haar is onnatuurlijkheid, aanstellerij en pose... En dat Xander, Xánder... zich daardoor begoochelen liet!...
Zij moest afstand doen. Zij moest, zij moest. Neen! niet wachten, totdat het haar door hem openlijk werd aangezegd: ik heb boven jou een andere verkozen! Duizendmaal liever sterven dan dat. Zèlf moest zij tot hem gaan in kalmen, ongebroken trots, en zeggen:
- Ik geef je je vrijheid terug.
Ach, zij had hem niet meer lief, zoo zalig en alvergeten als in dien eersten tijd op De groote Holt. Zij haatte hem immers om zijn ontrouw, om het vergaan van zijn liefde...
Uren lang worstelde zij met zichzelve om kalmte en om kracht. Haar trots maakte en verwierp honderd plannen... Zij wilde, en zij wilde niet... Zij haatte hem, en zij had hem lief...
Maar tegen den morgen was haar besluit genomen:
| |
| |
Zij zelve zou tot hem gaan... en hem zeggen:
- Ga naar de andere... ik geef je je vrijheid terug.
Nog klonken, maar met tusschenpoozen, beneden haar de stappen. Wanneer zij kwam, zou haar woord ook een einde maken aan zijn langen strijd. Zij wist het.
De morgen was aangebroken. Nu zou zij kunnen gaan... maar zij deed het niet. Nog bleef zij liggen, als verstard in een doodelijke rust... En toch, zij moest gaan.
Het werd later. Zij had de klok acht uur, half negen, negen uur hooren slaan. Zij richtte zich op met een schok. Nu kon zij niet langer wachten. Zij voelde, dat, als zij nu niet ging, zij nooit meer den moed en de kracht hebben zou...
Zij stond op en kleedde zich met langzame, werktuigelijke bewegingen... om zich dan opeens weer te haasten, gekweld door een plotselingen angst. Want dikwijls ging hij vroeg uit tegenwoordig, en wachten, nog langer wachten, nu haar besluit was genomen, - dat zou haar krankzinnig maken...
Zij ging. Zij bedacht zich niet langer. Geen enkel woord vormde zich in haar leeg en duizelend hoofd. Maar zij ging. Als in de vastberadenheid van een trance ging zij... haar noodlot tegemoet.
Toen zij de deur van het atelier opende, zag zij, hoe een felle schok hem doorvoer. Een seconde sloot zij de oogen in vertwijfelde vrees...
En zij zag niet de wilde hunkering in zijn blik en zag niet het spontaan gebaar, waarmede hij | |
| |
de handen naar haar uitstrekte... maar ze onmiddellijk weer liet vallen, toen hij de expressie van haar doodsbleek, versteend gezicht gewaar werd.
Zij ging zitten. Een verterende zwakte zonk in haar leden. Zij opende de lippen, maar gaf geen geluid.
- Waarvoor kom je hier, Patricia?
En de klank van zijn stem was vreemd, zooals zij die nog nooit had gehoord. Er was geen enkele toonschakeering in... en toch een suggestieve kracht, die het haar niet mogelijk maakte, ook nog maar een oogenblik langer te zwijgen.
- Xander... de toestand tusschen ons is nu zóó geworden, dat er een eind aan moet komen.
- Ja, Patricia. De toestand tusschen ons is ondragelijk geworden.
- We zijn... hoe langer hoe meer van elkaar vervreemd... En de reden daarvan... kennen we beiden.
- Wat is die reden?
- Die reden is...
- Die reden is, Patricia?
Hoe kalm en nadrukkelijk was het accent van die klanklooze stem, maar zij kon, zij wilde de reden niet zeggen...
Doch zij moest, want duldeloos zou het haar zijn, opnieuw zijn vraag te hooren.
- De reden is, dat iemand zich tusschen ons heeft geplaatst. Van dat moment heb je je van me afgescheiden, ben je nooit meer dezelfde geweest.
| |
| |
- Heb ik dat gedaan, Patricia. Of... heb jij dat gedaan?
- Jij! jij! in alles heb je haar toegegeven, en mij alles geweigerd! Al meer en meer ben je onder haar invloed gekomen, en je hebt je niet verzet...
Ik heb 't gezien, hoe je haar aankeek gisteravond. Ik heb háár oogen gezien, hoe ze vol waren van triomf... omdat ze wist, dat ze zegevierde over jou en over mij...
Zij hoorde haar eigen woorden, monotoon en zacht, - maar het was haar, alsof zij jammerde en kreet...
- En daarom ben ik gekomen, om je te zeggen: Ga naar haar, je bent vrij.
- Is dat je wil, Patricia?
- 't Is de jouwe, Xander!
Hij zat stil, met de hand om zijn voorhoofd geslagen. Zijn wil? zijn wil?...
Hij wist, dat er op het oogenblik woorden werden gezegd, die over hun heele toekomst beslisten en dat zij onherroepelijk waren.
Hij wist, dat er op dit oogenblik een besluit van hem werd gevergd, dat hij niet kon nemen. En dat hij toch nemen moest, gedwongen als hij werd door Patricia's ijskoude kalmte.
- Ga naar haar. Je bent vrij.
Dat had zij gezegd. Zijn eigen vrouw. En hij had daarop geantwoord met de vraag: Is dat je wil, Patricia? Maar hij had moeten zeggen: Dat is jouw wil, Patricia. Want het was de hare, háar verkeerde, háar kwade wil...
| |
| |
Ga naar haar... je bent vrij.
Vrij... om te gaan naar Damaris...
O, werkelijk te doen, wat Patricia hem bijna toeriep als een bevel. Bij háár te zoeken, bij háár te vinden, waarnaar zijn heele wezen snakkend verlangde: rust.
Rust, wist hij, van háár te zullen ontvangen. Want meer dan Patricia, die zich sinds lang van hem afgewend en zich tegenover hem gesteld had, was Damaris zijn gelijk-gestemde van ziel.
Hij verlangde naar haar, o, hij verlangde naar haar. Weg... weg uit deze omgeving... weg van de onmeedoogende vrouw, die in kille hardheid hun verbintenis verbrak. En nogmaals... en als een zweepslag striemden hem haar woorden, zeide zij:
- Ga! ga naar haar!
Hij stond op. Een gevoel van verstikking deed hem de handen brengen aan de keel. Kon hij nog spreken, zich nog verdedigen tegen de onware beschuldiging, dat het zijn wil zou zijn?
- Patricia... je wilt, dat ik ga?
- Ja, ik wil 't! riep zij opeens hartstochtelijk, alsof zij hem geen seconde langer in haar nabijheid kon dulden, ga!... ga!...
Nog stond hij stil, met de beide handen om de slapen geklemd... Alles scheen om hem weg te zinken in een grondeloos donker... en vergeefs... vergeefs zocht hij naar een woord... het woord, dat nog verlossing kon brengen... Toen vroeg hij, bijna zonder te weten, dat hij het deed:
| |
| |
- Heb je... me niet meer lief?
Een enkel moment was er een doodelijke, loodzware stilte. En wachtte hij, ademloos, op het verlossende woord van háár...
Patricia voelde zich innerlijk verscheurd. Naar háár liefde vroeg hij, en hij sprak niet van de zijne... Zijn liefde was dood, en hij vroeg naar de hare... omdat hij haar aansprakelijk wou stellen voor hun besluit om te scheiden...
Goed! goed! als hij het wou... dan zou zij de beslissing aanvaarden, de verantwoordelijkheid op zich nemen. Haar trots gaf haar kracht...
- Neen... ik heb... je niet meer lief.
Zij zag hem gaan... als een zwarte schaduw langs zich heen. En zij hield hem niet terug.
Zij hoorde hem den knop omdraaien van de deur... en zij hield hem niet terug...
Zij hoorde het, hoe hij de deur achter zich sloot... en zij gilde hem zijn naam niet na...
Roerloos... als verlamd van ontzetting, bleef zij alleen...
| |
III.
- Ben je daar, Xander? klonk Damaris' verheugde stem. Maar dadelijk daarop:
- Wat scheelt er aan, jongen? Je bent toch niet ziek?
Zij vroeg het, ondanks zichzelve. Want veel te goed wist zij, dat niet door ziekte zijn gezicht zóó verwrongen was, als zij het nu zag.
- Neen, zei hij, met een vagen, verdwaasden | |
| |
glimlach. Ik ben niet ziek, ik heb alleen maar het gevoel, dat ik, als ik niet even rust, niet even slaap... krankzinnig worden zal.
Zij nam hem zwijgend bij de hand en leidde hem naar den divan in haar boudoir. Zonder verder een woord te spreken, schikte zij de kussens voor hem en dekte hem luchtig toe met een Perzische shawl. Zij maakte de kamer donker... en legde even, vast maar zacht, haar koele hand op zijn brandend hoofd:
- Rust nu, zei ze, straks kom ik terug...
Zij ging naar haar atelier... maar het werken was haar onmogelijk.
Straks, als zij opnieuw tot hem ging... dan zou zij hem winnen voor goed. Zij wist het... en een gloed steeg haar naar de wangen van onstuimige vreugd...
Xander, dacht zij, ik houd van je, ik heb je lief. Wij-tweeën behooren bij elkaar... en gauw genoeg zal ik je die koude, trotsche vrouw doen vergeten.
Zij begreep, dat de verhouding van Xander en zijn vrouw thans op de crisis stond... maar niets zou zij hem vragen... slechts hem doordringen van het besef... dat zij goed voor hem wezen zou, altijd.
De tijd viel haar niet lang. In rustige hoop wachtte zij, bedaard en geduldig...
En toen zij tot hem ging, zag zij, dat de gejaagde, vervolgde expressie van zijn gezicht had plaats gemaakt voor een uitdrukking van algeheele en uitgeputte apathie.
| |
| |
Zij vond hem, recht-op zittend, achterover in de kussens geleund. Zijn armen hield hij over de borst gekruist, en zijn matte oogleden verhieven zich nauwelijks, toen hij haar zag.
- Heb je geslapen, Xander?
- Neen, ik heb niet geslapen... maar ik voel me beter dan straks... ik heb toch gerust, Damaris.
Zij kwam naast hem zitten, ontroerd door zijn hulpeloosheid. En zachtjes trok zij hem naar zich toe...
Hij merkte het nauwelijks, dat haar arm om hem heen was gegleden, dat zij zijn hoofd legde aan haar borst... doch tóen hij het merkte, ging er een flauwe huivering als van tegenzin door hem heen, en zacht, om haar niet te beleedigen, maakte hij zich los uit haar armen...
- Waarom doe je dat... fluisterde zij. Weet je dan niet, Xander, dat ik... van je houd...
- Ik weet 't, fluisterde hij terug, bijna zonder te weten, dat hij iets, en wàt hij zeide, lieve... lieve Damaris...
Zij greep zijn hand en hield die streelend tusschen de hare.
- Xander, vleide zij, geloof je niet, dat wij beiden bij elkander behooren... je weet 't even goed als ik... Ik heb je lief... en jij... jij mag me graag... En je bent hier immers altijd tevreden en rustig, Xander...
Hij hoorde haar stem... die zeide: En jij, jij mag me graag... Dat was de waarheid... hij mocht haar graag, maar hij had haar niet lief.
En deze genegenheid, deze sympathie... was | |
| |
niet genoeg, om er voor hen beiden een geheele toekomst op te bouwen...
- Wij hebben, zeide zij, dezelfde aspiraties. Wij begrijpen elkaar in ons werk. We zullen voort-streven naast elkaar, in gelijke harmonie...
Maar hij wist: Ook dàt is niet genoeg, om er voor ons beiden een geheele toekomst op te kunnen bouwen...
Ik zou haar moeten liefhebben... en ik heb haar niet lief...
Nu, in deze momenten, terwijl zij met de liefste innigheid zijn hand in de hare hield, terwijl zij sprak van haar liefde... was het, of alles in zijn geest tot klaarheid kwam.
Hij hield van Damaris, als van een goede, een lieve zuster... maar al zijn passie, al zijn liefde ging uit naar...
Doch Patricia had hem versmaad. Zij zelve had hem gezegd: Je bent vrij. Ik heb je niet meer lief... En hier, bij Damaris vond zijn geest de koele lafenis, waarnaar hij smachtte. Bij háár zou zijn zieke ziel genezen; al telkens en telkens immers had hij de rust gevonden bij haar. En hij was zoo moe... zóó moe, dat het hem nu een zaligheid leek, om zijn wil te laten vervloeien in den wil van een ander, die op het oogenblik de sterkere was... Niet langer aarzelen, niet langer worstelen, maar toegeven... zachtjes wegglijden in de rust, die Damaris hem bereidde.
Een diepe zucht vlood van zijn lippen.
En Damaris, hem ziende, ziek van verlangen naar troost... nam zijn hoofd in haar beide | |
| |
handen en kuste hem, kuste hem op het voorhoofd en op de oogen, kuste hem op den mond...
Maar toen...
Een kille schrik doorrilde haar. Zij kon zich niet vergissen in de beteekenis van de beweging zijner lippen, die zich aan de hare onttrokken...
En zij vergiste zich niet. Want met de zwaarte van een noodlot was opeens de volle zekerheid in hem gekomen: 't kan niet... nooit... ik heb haar niet lief...
Dat was het bewijs geweest, het verschrikkelijke, onomstootelijke bewijs: hij kon haar zoen niet verdragen... dus... had hij haar niet lief. En omdat hij haar niet liefhad, zouden zij nimmer, nimmer samen gelukkig zijn...
En nog eenmaal herwon hij zijn kracht. En nog eenmaal was hij in staat om te spreken...
- Damaris, zei hij, en keek haar aan met een oneindige teederheid, als wij elkander vroeger hadden ontmoet, dan geloof ik, dat ik je had kunnen liefhebben. Ik geloof ook, dat wij in essentie bij elkander passen... al m'n verstand neigt zich naar jou. Maar m'n gevoel...
- Neen! riep zij in een kreet. Neen, Xander, zeg dat niet! Zeg niet, dat je haar nog liefhebt, de hoogmoedige, ongevoelige vrouw, die je zoo diep ongelukkig gemaakt heeft...
- Ik heb haar nog lief...
De woorden ontsnapten hem als ondanks zichzelf, en Damaris voelde de onverbiddelijke waarheid ervan.
- Ach, Xander, Xander...
| |
| |
Maar hij wist: ook bij háar was de oplossing niet van zijn levensprobleem. Hoezeer hij Damaris ook waardeerde... hoezeer hij van haar hield... dat alles was niet genoeg, om er samen een toekomst op te kunnen bouwen...
- Xander, smeekte de lieve stem, neem nog geen besluit, je bent ziek... o, ik ben egoïst, ik heb veel aanstellerij, maar nu ik zeg, dat ik je liefheb, nu meen ik dat met de waarachtigste echtheid... laat me, laat me je gelukkig mogen maken... Xander... sta me dat toe...
Damaris drukte haar hoofd aan Xander's borst en hij streelde zacht haar zijachtig haar met troostende teederheid; hoe vreemd, dat, waar hij zèlf bij haar om troost gekomen was, hij nu háár troost geven moest... Maar hij voelde, dat hij er sterker door werd...
En terwijl zij zwak en snikkend in zijn armen lag, fluisterde hij haar toe, en nauwelijks beefde zijn stem:
- Ik dank je... ik dank je voor alles...
Later wist hij zich nooit meer te herinneren, hoe zij hem had laten gaan. Maar hij liep alleen, in het lichte buiten; hij gloeide over zijn heele lichaam en hij sidderde van koude.
Wat nu... wat nu...
Zijn eigen vrouw had de band tusschen hen verbroken. Hoe hard, bijna rauw had haar onmeedoogend: ik heb je niet meer lief... geklonken. En de andere, de goede, de zachte, de milde, had hij vrijwillig verlaten... omdat hij... omdat hij háár liefhad, Patricia!
| |
| |
Hij liep voort en voort. In overhelderheid vormden de gedachten zich in zijn hoofd. Hij zette zich ergens neer op een bank en kruiste de armen over de borst. De ijskoude wind sneed hem in het gezicht, hij merkte het niet.
Wat stond hem nu te doen?
Op reis gaan, dat was het eenige. Een lange en moeilijke reis gaan maken... en ergens vèrweg in de eenzaamheid zijn geschokte zenuwen weer laten herstellen.
Ach, Damaris, arm vrouwtje, arm vrouwtje... was hij niet te wreed geweest tegen haar... èn tegen zichzelf, toen hij weg-ging van haar, voor goed?...
Zoo dikwijls immers was het hem door het hoofd gegaan, dat zij beiden het waren, die bij elkander pasten. Hij had het zich bekend, dat zij hem charmeerde... dat zij vele qualiteiten bezat, die samen-stemden met de zijne... en dat zij in vele opzichten elkander aanvulden... Hij vond haar lief en knap en origineel... maar... in de vele malen dat hij zóó over haar dacht, had hij nooit het intense verlangen gehad, haar onstuimig in zijn armen te trekken, en hartstochtelijk zijn lippen te drukken op haar mooie gezicht...
Dus toen reeds, toen reeds wist hij, haar niet lief te hebben... zooals hij Patricia liefhad, zijn vrouw.
Op reis gaan... dat was de oplossing. En vóor dien tijd alle maatregelen nemen omtrent een scheiding... want het leek hem ondragelijk toe, | |
| |
om ook maar één dag langer dan noodig was, met Patricia te vertoeven onder hetzelfde dak.
- Je bent vrij, had zij gezegd. Maar eigenlijk had dit moeten wezen: ‘Ik maak me vrij.’ Goed! vrij zou zij zijn.
Een heftige steek in de borst sneed hem den adem af. En even, aandachtig wachtende op den tweeden, den derden steek, die hem het ademen hoe langer hoe moeilijker maakte, dacht hij - en een namelooze verlichting deed hem zich voelen als iemand, die plotseling van allen last wordt ontheven - dit is de oplossing, de beste en definitiefste van allen: het einde voor goed.
En met deze oplossing was hij tevreden en hij aanvaardde haar zonder strijd.
Toen opeens dacht hij aan zijn plan, het groote, het mooie... dat zijn verwezenlijking nabij was gekomen. Hij glimlachte droef. Een hersenschim was het geweest... zooals zijn liefde... zooals zijn geheele leven...
En nu naar huis. Voor het laatst naar zijn huis. Hij rilde van een snel opkomende hooge koorts, de steken in borst en zijde namen toe, en zijn hoofd bonsde zoo fel, dat het scheen, of er bij elken klop zwarte floersen voorbij zijn oogen schoven... Dit was het einde, het einde... hij wist het, de rust wachtte hem... de algeheele rust van den dood.
Te lang en te algeheel had hij zijn gezondheid verwaarloosd, te lang had hij veel te veel van zijn krachten gevergd... een ernstige ziekte zou hij niet kunnen doorstaan.
| |
| |
Maar het was goed. Dankbaar was hij voor deze oplossing... dankbaar was hij, dat hij naar huis kon gaan, om te sterven...
| |
IV.
Het was Patricia, alsof zij uit een lange bewusteloosheid ontwaakte, toen zij door haar moeder bij de hand werd gevat.
Verwonderd blikte zij in het diep bezorgd naar haar toegewende gelaat, en zij wilde vragen: hoe komt u hier, moeder? toen reeds haar moeder te spreken begon, en vertelde, dat een der bedienden haar had getelefoneerd, omdat Patricia verzonken scheen in een diepe verdooving en niet antwoordde, op geen enkele vraag.
- Er is iets gebeurd, Patricia. Vertel 't me.
Zij kon geen weerstand bieden aan den vriendelijken dwang van dit verzoek. Het was, of alle terughouding, alle trots opeens van haar was weg-genomen... en zij sprak... zij sprak...
Zij hield niets verborgen. Al haar ellende biechtte zij, al haar weifeling en al haar strijd. En de moeder, ofschoon Patricia's gedrag veroordeelende, en het diep betreurende, niet eerder te hebben ingegrepen, voelde toch een innig medelijden met haar arme, verdoolde kind...
- En ik heb gezegd: Ga naar haar, je bent vrij.
- Heb je dàt gezegd?
- En hij vroeg: Is dat jouw wil, Patricia. | |
| |
Maar ik zei: 't Is de jouwe, Xander! En hij ontkende niet...
Onafgebroken ging het dorre relaas voort, in niet te beheerschen eerlijkheid. Nu zij eenmaal sprak, nu zij eindelijk al haar wanhoop aan iemand toevertrouwde... nu moest zij, moest zij spreken, al ware haar leven er mede gemoeid...
- En hij vroeg me: heb je me niet meer lief? En ik zei: Neen... ik heb je niet meer lief...
- Patricia! waarom sprak je die vreeselijke leugen uit?
- Omdat... kreet Patricia eensklaps in woeste droefheid, omdat hij niet sprak van zijn liefde voor mij! En omdat ik weet, dat zijn liefde dood is, daarom... daarom was 't me onmogelijk, om hem te bekennen, dat... dat ik...
God zij gedankt, dacht mevrouw van Roden. Ik heb me niet vergist... zij heeft hem nog lief...
Zij nam haar snikkend kind in haar armen met de liefderijkste moederlijkheid.
- O, zei ze, je hebt verkeerd gedaan, je hebt ontzettend misgetast, en toch, en toch kan alles nog goed worden, kind. Want ook hij heeft je lief...
Wild schudde Patricia het hoofd.
- Hij heeft je nog altijd lief, herhaalde mevrouw van Roden met nadruk. Heb je dan niet gezien, ben je er dan volkomen blind voor geweest, hoe hij lijdt? Hoe 'n heftige zenuwoverspanning 't gevolg is geweest van jullie onnatuurlijke verhouding? Je hebt hem van je vervreemd, moed- | |
| |
willig, roekeloos... o, Patricia, wat heb je hem ongelukkig gemaakt... hoe zal je hem dat ooit vergoeden...
- Ik hoef hem dat nooit te vergoeden, zei Patricia, want hij is van me weg-gegaan... naar háár!
- Dat is hij niet! riep mevrouw van Roden in vaste overtuiging. Hij komt terug, Patricia, hij zal terug-komen, omdat hij niet anders kan.
Zij wachtten samen. De tijd ging voort, en mevrouw van Roden voelde Patricia's hand in de hare kouder en kouder worden.
En zij vroeg:
- Als hij terug komt, kind, wat zal je dan doen?
- Hij komt niet terug...
- Wat zal je doen, als hij terug-komt?
- Als hij terug-komt, barstte Patricia uit. Als hij werkelijk terug-komt! dan zal ik hem om vergeving smeeken, moeder, op m'n knieën, op m'n knieën...
En Xander kwam terug.
Maar zoo gebroken en ziek, dat hij uit de auto moest worden geholpen, die hem thuis had gebracht. De knecht hielp hem naar boven te komen, en, te bed liggende, verloor Xander al spoedig zijn bewustzijn in een ijlende koorts.
Hij herkende de verbijsterde Patricia niet, en als zij zijn brandende hand in de hare nam en in wanhoop stamelde: Xander... Xander... dan, rusteloos, trok hij zijn vingers los en steunde | |
| |
en wierp zich heen en weer met mompelende woorden, en worstelend, snakkend naar adem.
En schreiend wendde Patricia zich af, en werkeloos zag zij toe, hoe de slaapkamer tot ziekenkamer werd ingericht door haar moeder en de dienstboden, die al de orders volbrachten, door den dokter gegeven.
- Het is of wordt longontsteking, had de dokter gezegd, na een kort en moeilijk onderzoek. En tot mevrouw van Roden: er is onmiddellijk levensgevaar. Alles schijnt er op te wijzen, dat de patiënt maar weinig weerstand bezit.
Het kostte mevrouw van Roden de grootste inspanning, om Patricia van het ziekbed verwijderd te houden. Telkens en telkens weer keerde zij er naar terug met de smeekende, snikkende bede:
- Ach, herken me toch, even maar... even maar... en zeg, dat je me vergeeft...
Maar Xander herkende haar niet, en haar nabijheid benauwde hem nog te meer.
‘Zoo rustig mogelijk houden, geen enkele emotie,’ had de dokter bevolen, en mevrouw van Roden, ofschoon zij verging van medelijden met haar arme kind, hield zich streng aan dat voorschrift.
Als Xander sterft, dacht zij, dan zal Patricia dat niet overleven. Maar als hij herstelt... dan zal zijn ziekte oneindig heilzaam voor haar blijken te zijn geweest... want al het onbuigzame, koude, zelfzuchtige in haar karakter zal er door worden verzacht...
De dokter gaf weinig hoop.
| |
| |
En Patricia doorleefde dagen, waarbij al de vorige, die zij een hel had gewaand, een zaligheid leken van veilige rust.
Nooit, nooit, zelfs niet in den tijd van De groote Holt, had zij hem zóó volkomen liefgehad.
Zij verliet de kamer niet, zij sliep niet, zij at niet... en hoewel zij soms de handen op de ooren moest drukken, om zijn hijgend steunen niet langer te hooren... zij bespaarde zich den aanblik van zijn lijden niet, door weg te vluchten uit de verschrikking van deze omgeving; zij bespaarde zich geen enkele benauwdheid, geen enkelen verstikkenden hoest... en aldoor, aldoor was in haar de suggestie van deze eenige gedachte:
- Vergeef me... vergeef me, m'n man...
De dagen waren donker en lang. Maar de nachten, als de koorts al hooger steeg, en zijn vliegendsnelle ademhaling haar zelve bijna deed snakken naar lucht, wanneer zij zag, hoe hij rusteloos heen en weder woelde, en hij ijlde, met doffe en vlugge stem, lange reeksen van onsamenhangende woorden, - dan ging het door haar hoofd: Boet ik genoeg?... of wordt het nog erger... nog erger...
Ja, erger maakte zij het zichzelf, door in martelende herhaling haar korte huwelijksleven te overdenken. Hoe het begin was geweest op De groote Holt... en hoe zij zich daarna gedragen had als een koppig, zelfzuchtig kind. Alles, alles had zij hem kwalijk genomen; in de eerste plaats, dat hij zijn werk bleef behartigen, en zich niet geheel en al wijdde aan háár; dat hij zijn huis | |
| |
gastvrij open zette voor alle bezoekers; dat hij zich nog interesseerde voor Lichtenvoorde... zijn omgang met mevrouw Damaris...
En hoe beminnelijk was hij in den beginne altijd ingegaan op haar boudeeren en pruilen; hoeveel geduld had hij niet gehad met haar luimen... hoe lachend en gekscherend nam hij haar ontstemmingen op... o, liefste, liefste... nog eenmaal die schertsende stem, nog eenmaal dat frissche, opwekkende lachen te hooren...
Maar zijn stem was verworden tot een heesch gefluister... en op zijn schrikwekkend vermagerd gezicht lag alleen de uitdrukking van onnoemelijke pijn...
O, zij... ze had durven willen en eischen... zij had zichzelf in eigenwaan boven alles en allen gesteld; zij had zijn onschuldig gedrag hem tot een bitter verwijt gemaakt... o, zij verdiende het, te worden gestraft, zij verdiende het te vergaan in radelooze wanhoop en angst... maar hij... waarom moest hij zoo lijden?...
Ach, maar dat was haar zwaarste boete: dat hij leed door haar... door háár schuld...
Zij geloofde niet meer, dat hij uit liefde voor mevrouw Damaris zijn liefde voor haar had verzaakt. Want hij was terug-gekomen. Hij had die vrouw niet lief... Háár, háár had hij altijd liefgehad... en... zij had het altijd geweten.
O, die blik van hem, die laatste blik, als van een doodelijk gewonde... en toch... toch liet zij hem gaan...
Neen, zij verdiende de wreedste, de scherpste | |
| |
straf... maar hij... o, kon zij hem bewaren voor alle pijn, doch zij stond machteloos, machteloos...
En het bitterst van al was haar zelfverwijt bij de gedachte, dat zij zich verbeeldde, hoe zijn karakter zich zou verdiepen door een ongelukkige liefde... Zij was het, zij, wier hoogmoed moest worden gefnuikt, wier zelfzucht moest worden uitgeroeid, wier ziel moest worden gelouterd door... een ongelukkige liefde...
Ja, want wèl was zij ongelukkig geweest... zoo ongelukkig, dat haar hardheid geheel was verweekt; haar blinde trots gansch vergaan... niets was er van de hooghartige, koude Patricia overgebleven, dan een ootmoedige, liefhebbende, verlangende vrouw...
Ach, als hij het maar weten kon, hoe zij veranderd was. Als hij maar eenmaal haar innige bede: Vergeef me... verstond.
Maar hij herkende haar niet. Zijn dwalende, donker-glanzende oogen gleden zonder besef langs haar heen.
En zij zat bij zijn bed met gevouwen handen... boete doende, intense boete, door haar oogen niet af te wenden van zijn, bijna onherkenbaar veranderd gezicht, met de onrustige oogen, de weg-geslonken wangen, de droge, ontkleurde lippen... Zij wist, dat door zijn lang geestelijk lijden en door zijn overmatig werk zijn zenuwen dermate waren aangetast, dat hij de hevigheid van de ziekte misschien niet zou kunnen doorstaan. Zij wist dat nu, zij had het vanzelf begrepen. | |
| |
En ook wist zij, dat zij er de oorzaak van was... En daarom deed zij boete...
En eens op een dag, den dokter alleen sprekende, zeide mevrouw van Roden tot hem:
- 't Duurt zoo lang, dokter. 't Duurt te lang, nietwaar. Hij wordt niet beter...?
Toen, voor het eerst uitte de dokter een hoopvol woord:
- Integendeel, mevrouw, juist die lange duur is 'n gunstig teeken. Ik had voor 'n beslissing binnen drie of vier dagen gevreesd. Zijn door en door gezond gestel zal er hem waarschijnlijk toch nog overheen helpen. Maar... de genezing zal uiterst langzaam gaan. Mogelijk wel maanden en maanden vorderen. Niet alleen van deze ziekte moet hij herstellen, maar ook schijnen z'n zenuwen enorm te hebben geleden. Hij heeft zich altijd overwerkt. En in de laatste tijd sliep hij niet meer. Ik heb hem dikwijls gewaarschuwd, als hij me 'n slaapmiddel vroeg... Neem rust, zei ik hem, vóór 't te laat is. Zoo'n overspanning is in betrekkelijk weinig tijd veroorzaakt, en neemt soms wel eens jaren om te genezen. Maar hij heeft niet willen luisteren, en is z'n eigen gang gegaan...
Mevrouw van Roden had Patricia al deze dagen met bezorgheid gadegeslagen. Het scheen, dat Patricia al meer en meer... onlevend werd. Elken dag was haar gezicht wat meer in bleekheid weg-geschemerd en werden haar bewegingen matter... en als zij tot haar sprak, schenen Patricia's gedachten terug te moeten komen uit | |
| |
een verre wereld, die buiten de bestaande werkelijkheid lag... En toen zij haar de woorden van den dokter overbracht, gebeurde er, wat zij wel had verwacht... Patricia gleed zacht in zwijm in haar armen.
Doch toen hij beter begon te worden... toen wachtte Patricia een nog veel zwaardere boete, dan zij al had doorstaan. Want Xander schrikte van haar tegenwoordigheid, hij werd onrustig, als zij hem naderde, en dikwijls moest zij zich schreiend verwijderen, uit vrees, dat de opwinding hem weer verhooging van temperatuur zou bezorgen.
En zij dacht, als zij alleen was, en de smartelijkste tranen stortte, die zij in haar geheele leven ooit had geweend: is 't mogelijk, dat iemand zóóveel lijden kan dragen...
Maar haar moeder was haar een sterke, en nooit aflatende steun. Haar moeder troostte haar met hoopvolle woorden... en hielp haar geduld te oefenen, en leerde haar blij te zijn.
Haar moeder had met een pleegzuster Xander's geheele verpleging op zich genomen; haar moeder stond de tallooze belangstellenden te woord en ontving de bloemen en regelde de correspondentie. En had nog bovendien altijd tijd voor háar, om haar te bemoedigen, en opgewektheid te geven... en vooral... zij praatte met Xander over Patricia, en maakte het eerste gesprek tusschen hen beiden licht.
Eén woord sprak Patricia maar, toen zij eindelijk hem naderen mocht, het woord, dat haar al die weken op de ziel had gebrand...: vergeving...
| |
| |
En toen zij het hoofd naar hem ophief in hartstochtelijk verlangen, toen zag zij, en verblind sloot zij haar oogen... voor het eerst weer zijn glimlach...
En toen duurde het niet lang meer, of zij mochten samen praten... en ofschoon Patricia hem smeekte het niet te doen, hij wilde spreken over Damaris. En hij vertelde haar, hoe eindeloos goed Damaris voor hem was geweest, hoe zij hem rust had gegeven, en hoe hij altijd van haar had gehouden als van een zuster, een lieve zuster... En diep beschaamd boog Patricia het hoofd op zijn borst... en in haar geest vroeg zij ook Damaris... om vergeving... En zonder zich te sparen bekende zij hem haar krankzinnige jaloezie, die haar tegen hem verbitterd had en verhard...
- En wil ik je nu wat zeggen, vroeg Xander, en blikte naar zijn vrouw met oneindige teederheid. Ik had 'n plan, om je terug te winnen... en weet je, wat dat was? Ik wou in korte tijd zóóveel verdienen, als noodig was, - om De groote Holt te kunnen koopen. En dat is me gelukt... En gauw, heel gauw gaan we daar samen heen, en blijven er voorloopig... en daar, met jou alleen, zal ik volledig herstellen. Dat m'n plan is gelukt... ben je daar blij om... m'n vrouw?
En terwijl Patricia sprakeloos zijn handen in de hare klemde... zag Xander - en verblind sloot hij zijn oogen, - voor het eerst weer haar glimlach... haar stralenden, stralenden glimlach...
einde.
|
|