| |
| |
| |
Circus-artisten.
I.
Nog altijd schijnen er omtrent het leven van circus-artisten verkeerde denkbeelden te bestaan. Men houdt dit ‘kermisvolkje’, zooals men het meestel noemt, voor zorgeloos levenden, zonder eenigerlei verantwoordelijkheidsgevoel, ja, zelfs voor onzedelijk in de hoogste mate. Luchtig zijn de artisten in hun levensopvatting, dat kan niet worden ontkend, los van geld, en er niet tegen opziende er ‘van door te gaan’, wanneer een contract hun niet bevalt, maar onzedelijk? . . . . bij een beetje nadenken, begrijpt men toch zelf, | |
| |
dat dit woord waarlijk niet synoniem met circus-artist kan zijn, en wel om twee redenen; ten eerste omdat deze een zoo zwaar, lichamelijk-vermoeiend leven leidt, dat daarbij vanzelf de brute hartstochten zwijgen . . . . en ten tweede omdat loszinnigheid tijdens de oefening van hun beroep een voortdurend levensgevaar zou beteekenen. Men kan een circus-artist niet beter vergelijken dan met een sportsman, die steeds voor den een of anderen wedstrijd in training is, en van wien elkeen weet, hoe sober, bijna ascetisch hij in dezen tijd leven moet.
Het spreekt vanzelf, dat er uitzonderingen op dezen regel bestaan. Maar naar deze uitzonderingen mag men niet een geheelen stand beoordeelen . . . . veroordeelen, mag ik wel zeggen. Bij de artisten van het vie foraine heerschen integendeel | |
| |
nog haast patriarchale zeden, waar streng de hand aan wordt gehouden. De vader wordt absoluut gehandhaafd als het hoofd van het gezin. De jonge artist, gewend aan het zwervend leven verlangt naar de intimiteit van een eigen haard, en trouwt op zeer jeugdigen leeftijd. Te vroeg dikwijls . . . . zoodat een echtscheiding veelvuldig voorkomt, en de overhaaste eerste echt door een tweede huwelijk moet worden goed-gemaakt, dat bijna altijd uitstekend uitvalt. De jonge artisten brengen hun halve leven door met oefenen. Geen oogenblik mogen zij veronderstellen, dat ‘zij er zijn’; is 't na eindelooze inspanning hun gelukt een toer meester te worden, dan kunnen zij daarbij niet blijven, zij moeten verder, telkens iets nieuws verzinnen, voortdurend sterkere kunsten weten te vertoonen . . . . en elk | |
| |
van die zoo gemakkelijk uitgevoerde prestaties beduidt dagen, maanden van inspannenden arbeid, die geen oogenblik mag worden onderbroken, op straffe van stijfheid, of een andere oogenblikkelijke indispositie, die onmiddellijk een verminking voor het leven, of zelfs den dood tengevolge kan hebben. Jolig, monter, prachtlievend, gezellig van natuur, praatlustig, pretlustig, - dat zijn de artisten uit hun aard. Maar overigens vindt men bij hen volstrekt niet méér ondeugden dan bij welken anderen stand in de maatschappij, en kan hun alleen verweten worden een zekere lichtzinnigheid op het punt van geld . . . . en op het punt van verbintenissen, die zij met een directie hebben aangegaan.
Het leven der circus-artisten is aan den eenen kant bont en vol afwisseling, aan | |
| |
den anderen kant zeer eenzijdig. Zij doorreizen vele landen, spreken veel menschen, maar hun monotone arbeid gaat aldoor voort, alsof zij machines waren, door een onbarmhartigen motor gedreven, - de motor van het heilige moeten. Zij zijn een wonderlijk samenstel van veel talenkennis, en veel menschenkennis, maar . . . . van weinig werkelijke kennis, dat wil zeggen: ontwikkeling. Toch zijn hierop ook wel weer uitzonderingen; er zijn sommigen, die veel en ernstige lectuur hebben, en lust in studie, die een aardige bibliotheek verzamelden op het gebied van costuumkunde, ethnographie en folklore, en ik hoorde van een artist, die, Duitscher van origine, grondig Engelsch was gaan leeren, om Shakespeare in het oorspronkelijke te kunnen genieten.
Het circus-leven met zijn schoonen schijn, | |
| |
zijn sportief en afwisselend voorkomen heeft mij altijd geïnteresseerd. Van kinds-af heeft het schouwspel van een circus voor mij steeds een groote aantrekkelijkheid gehad, en ik heb dan ook zooveel mogelijk geregeld het circus bezocht, zoodra daarvoor gelegenheid was. En mijn drang om verschillende levensmilieu's beter te leeren kennen, heeft er natuurlijk ook toe geleid, dat ik eens een nader onderzoek instelde naar het zoo openlijk geleefde en toch voor bijna iedereen mysterieuse bestaan der circus-artisten.
Mijn roman De groote Voltige is ontstaan na een zeer langdurige studie, en na jaren van voorbereiding, waarin ik de gelegenheid heb gehad, tot ‘kijkjes achter de coulissen’, waarvoor ik in de eerste plaats den Heer Ruys, Directeur Mtsch. Zeebad Scheveningen, die mij in- | |
| |
troducties verschafte, en in de tweede plaats de circus-directies Schumann en Corty-Althoff, die mij steeds welwillend toegang verleenden, dankbaar heb te zijn.
Ieder kan begrijpen, hoe interessant het is om repetities bij te wonen, avonden achter de schermen, op het opstelterrein, of in de dames-kleedkamers door te brengen, de stallen ongehinderd te kunnen bezoeken, en hoeveel gelegenheid men daarbij heeft de meest verschillende dingen op te merken, een goed inzicht in de werkelijke toestanden te krijgen, vragen te stellen en die door de betrokkenen zelf te hooren beantwoord, gesprekken te voeren, en toe te luisteren bij verhalen, en het mededeelen van technische bizonderheden. En tegelijk leert men de ijzeren volharding, het onuitputtelijk geduld, de onvermoeide energie, en de taaie door- | |
| |
zettingskracht der artisten bewonderen, voor wie het woord ‘dat kan niet’ niet schijnt te bestaan.
Elken morgen weer opnieuw beginnen zij met dezelfde kalmte, alsof zij zich fanatiek overgeven aan een hen dwingend noodlot, - hun taak. Niet allen oefenen zich in het circus, zeer velen doen dit tehuis, bijvoorbeeld de jongleurs, de equilibristen, de antipodisten, de gymnasten, clowns, enzoovoort; voor de rijders en rijderessen, de dresseurs, de temmers, de trapezekunstenaars, automobiel-nummers en dergelijken, is natuurlijk de ruimte der manege noodig.
Het circus, waarvan de voorstellingen vroeger bijna uitsluitend uit nummers, waarin paarden voorkwamen, bestond, is langzamerhand van karakter veranderd, en een beetje gaan lijken op een café- | |
| |
concert. Ik voor mij vind het jammer, daar het optreden van artisten met paarden, in hoogeschool-nummers, als apachen, Indianen, cowboys, het rijden van quadrilles, pirouetten, walsen, het gezamenlijk in de manege verschijnen van 40, 50 der fraaiste exemplaren van het paardenras toch altijd de meeste illusie geeft. Nummers met ‘fontein’ of ‘vulkaan’ menschen ‘muzikale landloopers’, of ‘handelsreizigers-intermezzo's’ hooren mijns inziens meer op het variété-tooneel dan in de arena thuis. Maar daar men dergelijke dingen thans in alle circussen vertoonen en er tevens ‘pracht-pantomimen’ ziet opvoeren, moet ik wel gelooven, dat de directies rekening houden met de wenschen van het publiek in deze.
De ‘kunsten’, die men ziet vertoonen, worden elk jaar sterker en zwaarder. Wie | |
| |
durft nog bijna op te treden op een panneau? (Een panneau is een kleine vierkante of ronde matras op den rug van het paard, die met een afhangend kleed is bedekt en een vast en gemakkelijk steunpunt biedt bij het springen.) Men zou zichzelf daarmee een brevet van ‘onvolleerdheid’ geven. Het is thans alles op het ongezadelde paard, balanceeren, voltigeeren, springen . . . . en men behoeft niet te vragen, welk een verschil dat is: de gladde, ronde, smalle paardenrug of het breede, vlakke panneau! Wie durft zich nog heden ten dage aanbieden als tempospringer? (Tempo-springers zijn de kunstemakers, die staande op het paard springen over linten, door hoepels enz.) Het moet thans alles wezen van de arena op het paard, met een roekeloozen sprong, gedurende het razende voortrennen in | |
| |
het rond . . . . soms met twee, drie, vier artisten tegelijk. En toch, hoe moeilijk waren die ‘eenvoudige’ dingen te leeren, hoe lang duurt het, eer men een toer volkomen meester is, hoeveel inspanning en volharding heeft men er aan moeten geven, aan hoeveel gevaar is men blootgesteld! Het staan te paard en dan het springen en vooral het pirouetteeren, vereischen een ondoofbare energie en lenige behendigheid. Wordt de ‘leerling’ in het begin nog beschermd door de longe, de lange lijn, die om het middel wordt vastgemaakt, en die in het uiterst moment nog een gevaarlijken val kan voorkomen, bij het maken van pirouetten (een draai om zichzelf heen) in dit onmogelijk, daar men dan gemakkelijk in de lijn verward raken kan. En het tempo-springen, hoe gemakkelijk het ook lijkt, want de springer | |
| |
heeft niets te doen dan in de hoogte te springen, daar degenen, die de linten vasthouden ze als 't ware onder hem doortrekken, terwijl hij zelf, door de voortgaande beweging van het paard ook een voortgaande beweging heeft, - welk een sterk ontwikkelde beenspieren en krachtige enkels moet men hebben, om in korten tijd zooveel sprongen achtereen te kunnen maken! In het begin spatten er dikwijls bloedaartjes, en krijgt men vaak een ondraaglijken kramp in de kuiten, maar die kleinigheden . . . . nu ja, die behooren eenmaal bij het beroep, evenals het vallen, dat, wanneer het slechts tot resultaat eenige kneuzingen, blauwe plekken, ontvellingen oplevert, niet eens wordt geteld, en waarvan men dan optimistisch zegt: ik heb me niet bezeerd, - omdat er geen arm of been gebroken is, en men | |
| |
geen hersenschudding gekregen heeft. Overigens is het een wonder, hoe betrekkelijk weinig ongelukken er gebeuren; het schijnt, dat de artisten een soort van katachtige souplesse bezitten, die hun intinctief het ergste gevaar doet afwenden, en op de minst erge wijze laat storten. Men beweert zelfs, dat circuspaarden deze zelfde gelukkige eigenschap bezitten.
Het mag de verbazing wekken, dat er over het circus-leven zoo betrekkelijk weinig boeken geschreven zijn. Romans natuurlijk in overvloed, maar dan toch meestal romans, die . . . . meer een ‘romantisch’ dan een ‘realistisch’ kijkje geven. Ieder herinnert zich nog wel uit zijn kinderjaren, hoe een circus zijn phantasie opwekte, hoe de voorstellingen werden bijgewoond, alsof men wakend droomde . . . | |
| |
en hoewel een circus in den modernen tijd, nu er zooveel andere aantrekkelijkheden zijn, zooveel meer theaters, bioscopen, cabarets, café-chantant's, niet meer zoozeer de universeele attractie is, toch wekt dit roezige, vogelvluchtige leven nog wel de belangstelling van zeer velen. Romans zijn er, zooals ik al zeide, in overgroot aantal geschreven, maar boeken, waarin men zich volledig over het bestaan der circus-artisten renseigneeren kan, zijn er weinige, en biographieën van ‘beroemde’ circus-artisten in 't geheel niet. Het zou zeker interessant wezen als een circus-directeur zijn ervaringen eens te boek stelde, en zijn terughoudendheid liet varen, om ons de historie en de mysteriën te vertellen, en de keerzijde te laten zien van het leven, waarvan wij tot dusverre alleen de voorzijde kunnen aanschouwen.
| |
| |
Charles Dickens, die misschien beter op de hoogte was, dan wie ook, van de physiologie en psychologie van verschillende klassen en standen der maatschappij, heeft ook het circus-leven beschreven in zijn Hard Times. Maar Thomas Frost, de schrijver van The old showmen and the old Londen fairs liet dit verhaal eens aan een circus-artist lezen, en diens kort, maar krachtig oordeel daarover was: Nonsens! Dickens laat zijn personen ook spreken in een soort van slang, dat eenigszins phantasie van hem moet zijn: b.v. hij laat het circus the booth, noemen door een zijner personen, terwijl artisten nooit anders spreken dan van the show. Overigens wordt door de ‘kunstemakers’ niet zoo'n apart taaltje gesproken, als men dikwijls denkt, en bepalen hun typische uitdrukkingen zich meestal tot enkele woorden. Voor | |
| |
‘goed-gedaan’, ‘goed zoo’ hoort men haast nooit iets anders als lof dan: brav! brav! Een vrouw noemt men bijna uitsluitend dona, een geldstuk saulty (waarschijnlijk een verbastering van het Italiaansche soldi; geld in het algemeen denarlies, wat wel in verband zal staan met het Latijnsche denarius. Hoepels worden ballons genoemd; Dickens spreekt van een jeff (een touw) dit is evenwel niet in gebruik, men zegt van een smal lint of touw: garter. ‘Pro’ zegt men in plaats van ‘professional’; het salaris heet de screw ook wel de touche; en een artist, die geen succes heeft, wordt goosed door het publiek. Men ziet: het slang der artisten is uit alle mogelijke talen samengesteld, en zoo is het 't zelfde geval met hun gesprekken. Met 't grootste gemak vallen zij van de eene taal in de andere, en spreken, zonder | |
| |
het zelf te merken Fransch, Engelsch, Duitsch door elkaar, met nu eens een woord Italiaansch, dan weer Russisch of Spaansch ertusschen. Mevrouw Pierre Althoff, met wie ik dikwijls praatte, sprak Italiaansch met haar kleine nichtje Rossi, het dochtertje van den olifanten-dresseur van dien naam, op hetzelfde oogenblik zeide zij in het Duitsch tegen haar dochtertje, dat deze den kleinen hond moest weg-halen, die op de barrière lag, en die gevaar liep een trap te krijgen van de in de arena oefenende paarden, en wendde zich tot mij met een: Je suis fatiguée, nous avons répété le numéro des cinquante chevaux. Deze gemakkelijkheid van conversatie met iedereen, van welken landaard hij ook zij, kenmerkt elken circusartist.
| |
| |
| |
II.
Over de opleiding van circus-kinderen bestaan de overdrevenste voorstellingen, waarbij men waant, dat leden-uitrekken, zelfs leden-breken, zoowat tot de gewone bijkomstigheden behoort. Wanneer men nu weet, dat kinderen van een jaar of vijf al beginnen geoefend te worden, en spelenderwijze hun kunsten leeren, buitelingen maken, springen, lichte gymnastiek, tonloopen, en dergelijke, - dan begrijpt men tevens, dat de lenige lichaampjes, zoo soupel nog, dat ze gemakkelijk tot een hoepel kunnen worden gebogen, geen geweld behoeft te worden aangedaan, om bijvoorbeeld spoedig en gemakkelijk den grand écart (zittend met het eene been geheel rechts, het andere geheel links) te kunnen uitvoeren. Circus-kinderen | |
| |
hebben, waarschijnlijk door atavisme, een natuurlijken aanleg om ‘kunsten te maken’; zonder dat het hun wordt bevolen doen zij na, wat zij de volwassenen zien doen; zij loopen voor hun pleizier op hun handen langs de barrière, voltigeeren met alles wat zij in handen krijgen; zij zijn ook zeer met paarden vertrouwd, en bewegen zich met aapachtige vlugheid tusschen deze door, zonder ooit gekwetst te worden. Wanneer hun opleiding in ernst begint, is hun leven echter niet zeer rooskleurig; zij staan onder streng régime, leven dikwijls op een diëet, en moeten stipt de bevelen van hun leermeester opvolgen, op straffe van een pak slaag . . . . met de zweep. Maar zij nemen dit nogal luchtig op, en maken grappen onder elkaar, en leven zoo lustig mogelijk. Gewoonlijk worden de kinderen voor een jaar of tien | |
| |
per contract aan een leermeester toevertrouwd, deze heeft in dien tijd alles over hen te zeggen, geeft hun zakgeld en zorgt voor hun uitrusting, maar int alles wat zij verdienen; hij laat hen onder zijn naam optreden (beneden de 13 jaar is dit in de meeste landen niet veroorloofd) enz. maar het gevolg van dien dwang is dikwijls, dat jonge menschen, snakkend naar een vrijer leven, er ‘van door gaan’, en bij een ander circus een goed heenkomen zoeken.
Dat kinderen van circus-artisten, die niet tot de ‘hoogere’ artisten behooren, niet heel veel leeren, spreekt van zelf. Hier en daar, waar het circus wat langer blijft, gaan zij eens een paar maanden achtereen op school, verder leeren zij van een onderwijzer, die soms aan een circus-gezelschap verbonden is; talen leeren zij vanzelf, en zoo worden zij een eigen- | |
| |
aardige mengeling van niets weten op het gebied der eenvoudigste wetenschap, weinig weten van litteratuur en kunst, en veel weten wat talenkennis aangaat, terwijl zij vooral veel menschenkennis bezitten. De dochters van circus-directeuren en veel geld verdienende artisten, zijn evenwel in een veel gunstiger positie. Ze worden gewoonlijk tot haar veertiende, vijftiende jaar op een kostschool gelaten, om daarna hun opleiding te krijgen, die op de zorgvuldigste wijze wordt vervolmaakt, door allerlei lessen; zij krijgen onderricht in muziek, en vooral ook in plastiek en dans.
De geest van kameraadschap heerscht over het algemeen sterk in het circus. Er bestaat wel natuurlijk een beetje esprit de concurrence, maar laten wij dit nog liever een soort van eerzucht noemen, dan een werkelijke jaloerschheid. (Uitzonderingen | |
| |
zijn natuurlijk ook hierbij aan te nemen.) Het voortdurend levensgevaar, waaraan zoo goed als alle artisten bloot staan, brengt een verbroedering teweeg, die afgunst buitensluit. Een gezonde wedijver noopt hen, om elkander steeds te evenaren, zoo niet te overtreffen, en daaruit is het te verklaren, hoe de toeren, die men in het circus verrichten ziet, aldoor zwaarder en moeilijker worden; de artist, die het eerst een salto mortale te paard uitvoerde, werd als een genie beschouwd; vóór zijn nummer trad de directeur in de arena, om het publiek er goed op attent te maken, welk een zeldzaam schouwspel hun wachtte; en nu? een artist, die dezen sprong te paard niet zou kunnen maken, zou als een beslist minderwaardige worden beschouwd.
| |
| |
| |
III.
Schoolrijderessen. Dikwijls is een hoogeschoolrijderes de vrouw of de dochter van den directeur, die op een voor haar geheel gedresseerd paard deze deftigste en meest furore makende prestatie in het circus verricht. Nog vaker zijn schoolrijderessen knappe, ambitieuse meisjes, die om een soort van ijdelheid te bevredigen in een circus wenschen op te treden, en die daarvoor, laten wij het maar noemen een complice de leur vanité behoeven. Deze medeplichtige moet rijk zijn, heel rijk. - want een goed-geëquipeerde schoolrijderes reist gewoonlijk met niet minder dan driepaarden. Deze paarden, die zoo ‘regelmatig gaan als een pendule’, zooals ik het eens teekenend hoorde uitdrukken, - een ander noemde ze niet minder karateristiek: mekanieke paar- | |
| |
den, - zijn voor een goeden prijs bij elk circus te krijgen; hun waarde beloopt een zes- à achtduizend gulden; is het een paard, dat ‘nog niet zijn doopceêl verloren heeft’, (nog jonger is dan twaalf jaar,) en er goed uitziet, soms tienduizend gulden. De would-be amazone neemt dan eenige lessen, het paard bemerkt wel aanstonds wie hij op zijn rug heeft, en voert tienmaal minder uit, dan waartoe hij in staat is, maar het publiek bemerkt dit niet, en ieder gelooft het jonge, mooie meisje graag, als zij met bescheiden ophef verklaart, dat zij haar paard ‘zelve heeft afgericht.’
De derde soort schoolrijderessen zijn zij, die eerst ‘écuyères debout’, ‘stehend Reiterinnen’ zijn geweest, en om de een of andere reden dit niet konden of wilden blijven; b.v. dat zij er te oud voor zijn | |
| |
geworden, (in het circus wordt men heel spoedig te ‘oud’ voor iets, soms zelfs als men pas on the wrong side of twenty is, en aan den anderen kant blijft men er eeuwig jong, want al is de bloeitijd van den artist maar kort, hij kan toch tot op hoogen leeftijd nog dienst doen op alle mogelijke manieren. Er zijn clowns van zestig jaren; en ik herinner mij het eigenlijk evenzeer tragische als comische feit, dat een ‘nummer’, (zoo worden de artisten in hun performances genoemd) dat zich aan de tanden in het circus liet optrekken, een bloeiend jong meisje leek, maar mij later bleek te zijn een vijftigjarige vrouw en reeds grootmoeder.
Bovendien kan een oudere vrouw nog zeer goed dienst doen bij een equilibristentroep als femme du dessous; (zooals zij genoemd wordt, die jongere acrobaten om | |
| |
haar duikelen, of over zich heen springen, of op haar schouders staan laat) en in elk geval is zij nog van nut bij het Objekt halten; (zooals het heet, wanneer zij de voorwerpen vasthoudt en aangeeft, die andere artisten bij hun nummer noodig hebben) goed gekleed, fraai gekapt is zij dan nog steeds een decoratieve figuur, die circus-directeuren gaarne ter aanvulling in de manege zien. Ook als dierentemster kunnen zij natuurlijk tot op betrekkelijk hoogen leeftijd werkzaam blijven; en zoo noodig kunnen zij ten slotte als kleedjuffrouw bij het circus in betrekking gaan. Het is eigenaardig, hoe de ‘hang naar het circus’ altijd in de ex-artisten aanwezig blijft; on de volledig Heruntergekommenen liever nog als werkvrouw met het circus medereizen, dan er verre van te moeten toeven.
Een andere reden waarom een ‘staande | |
| |
rijderes’ van métier moest veranderen, is bijv. dat zij een val heeft gedaan, waardoor een been een beetje stijf is gebleven; zij kan dan nog als schoolrijdster uitstekend veel presteeren. De staande rijderes is zóo volkomen zeker van haar evenwicht, dat zij zich, bijna zonder veel onderricht noodig te hebben, als schoolrijderes kan vertoonen; enkele repetities zijn gewoonlijk voor haar voldoende.
De arbeid (zoo wordt het ‘kunstenmaken’ door de artisten zelf genoemd,) der écuyères debout is de moeilijkste van alle, moeilijker dan het werken op het ‘tapijt’ (gymnastiek, equilibristen-toeren enz.) dan ‘koorddansen’ of zelfs het werken aan de trapeze. Het paard moet een vlotten, zekeren gang hebben, en geheel rustig en betrouwbaar zijn. Ik herinner mij een voorval met Adèle Rossi, | |
| |
die ‘de jockey van Epsom’ reed; zij moest uit de arena springen op den rug van het in het rond galoppeerende paard. Eens op een avond was het bijna ondoenlijk voor haar; telkens als zij haar aanloop nam, schrikte het paard, en verwisselde van been; (men weet, dat er een linksche en een rechtsche galop bestaat; het paard in de manege galoppeerde links, maar sprong dan eensklaps over in den rechtschen galop.) Tot zevenmaal toe herhaalde zij den sprong, die haar eindelijk gelukte, en werd natuurlijk stormachtig toegejuicht door de kenners, maar het gewone publiek zal wel gedacht hebben, dat het aan háár lag, als de sprong wéer niet lukte.
Een écuyère debout leert dansen als een balletteuse uit de opera; door den dans meester te zijn leert zij haar voeten buitenwaarts uitslaan, gracieus de knieën buigen, | |
| |
bevallig de armen bewegen, en het hoofd op de juiste wijze dragen. Bij het oefenen te paard wordt zij in het begin vastgehouden door de ‘hooge longe’; (dat is een riem om het middel, die door een ring loopt, welke boven in het circus bevestigd is) men laat haar eerst zitten, totdat zij goed gewend is aan den galop van het paard; dan moet zij zich zetten op de eene knie, dan op de andere; en zoo leeren zij langzamerhand staan, en dan dansen te paard. De écuyère debout is vaak de vrouw van een circus-rijder, (zij is dan behalve artiste ook een goede echtgenoote en voorbeeldige moeder, daar kan men zeker van zijn) en deelt al zijn arbeid met hem; de man is gewoonlijk, behalve in den dans, ook volleerd in de acrobatie, en samen vormen zij het nummer van den pas de deux, met voltige-toeren, dat zoozeer door | |
| |
het publiek wordt geapprecieerd, als een levend beeld van kracht en bevalligheid. De ras-artisten, van het ecuyère deboutgenre beschouwen den dans als haar voornaamste verrichting, en vinden het springen door hoepels etc. eigenlijk iets beneden haar waardigheid.
Dierentemsters. Uit den aard der zaak zijn er veel meer dierentemmers dan temsters; maar zij zijn er toch wel, en dezen zijn ook weer te verdeelen in twee categorieën; die, welke het zijn uit vocatie, en die, welke het vanzelf zijn geworden, omdat zij de zuster of de vrouw of de dochter van een dierentemmer waren. De meeste wilde dieren komen voort uit het Hagenbecksche dierenpark bij Hamburg; en hun dressage eischt een eindelooze voorzichtigheid en een niet minder eindeloos geduld. Het toonen van angst moet | |
| |
volkomen uitgesloten blijven; een aan het roekelooze grenzende onverschillige gelijkmatigheid imponeert de dieren het meeste. Een typisch staaltje daarvan is het volgende, dat ik eens hoorde; een dierentemster engageerde een oppasser om de kooi van den leeuw schoon te maken; maar wie schetst haar verbaasde ontsteltenis, toen zij den volgenden morgen in den stal komende, zag, hoe haar nieuwe oppasser doodgewoon met zijn bezem in de kooi was gegaan, en de leeuw in een hoek had gejaagd, terwijl hij de kooi veegde, en het vuil tot tusschen de pooten van het dier weghaalde. Een voornaam ding is het, de wilde dieren nooit den rug te toonen, geen oogenblik zijn tegenwoordigheid van geest, en . . . . zijn evenwicht te verliezen. Zij zijn heel vatbaar voor een goed woord, maar dienen ook geducht | |
| |
de zweep te voelen, om de temster als meesteres te leeren erkennen, (geen gewone leeren zweep, maar een stalen dierentemmerskarwats.) Het geheim van het succes der dierentemsters ligt veelal hierin, dat zij hun dieren de kunsten laten doen, die hun van nature het meest eigen zijn, en waartegen zij dus het minste bezwaar hebben, bijv. sprongen, die zij ook maken in hun natuurlijken staat. Overigens worden de wilde dieren bijna doorloopend gehouden in een bijna lethargischen staat van verdooving en worden zij letterlijk getemd, doordat zij een tijdlang in hokjes bewaard worden, zóo klein, dat zij er zich niet in kunnnen bewegen, ja, dat zij er hoogstens in kunnәn zitten. Van alle wilde dieren leeuwen, tijgers, beren, wolven enz. is de jaguar het moeilijkst te temmen, geen dier is zoo compleet valsch als dit, en | |
| |
geen is ook zóo oplettend, om aan de waakzaamheid van den mensch te ontsnappen. Een dierentemster waagt zich zelden in de kooi, zonder haar karwats en een revolver, en buiten de kooi staan dan gewoonlijk eenige mannen met ijzeren staven en haar echtgenoot, of een harer nabestaanden met een revolver, want de weerspannigheid van één leeuw of tijger slaat heel gemakkelijk op de anderen over. Dikwijls heeft de beet van een wild dier volstrekt geen woede tot oorzaak, maar een onverwachte schrik. Zoo was het 't geval met Miss Senyah (die eigenlijk Haynes heette, maar haar naam had omgekeerd voor nom de piste, - piste is het Fransche woord voor manege); zij stak elken avond haar hoofd in den muil van een der leeuwen, maar eens op een avond viel een felle lichtstraal uit een der electrische bollen | |
| |
juist in het oog van den leeuw, die daardoor met een onwillekeurige beweging zijn kaken dichtsloeg.
Dresseuses zijn er van alle mogelijke dieren; paarden, in zoogenaamde vrije dressuur, worden meest aan mannen overgelaten; toch zijn er wel, die het onbeschroomd wagen te midden van een kring ‘steigers’ te staan, zoo bijv. de vrouw van den directeur van het circus Corty Althoff en mevrouw Albert Carré. Maar apen, honden, papegaaien enz. zijn speciaal geschikt voor de vrouw, en zij munt dan ook in de dressuur van deze dieren dikwijls boven haar mannelijke collega's uit, vooral in wat men noemt dressage artistique. Katten zijn veel moeilijker te dresseeren dan honden, omdat alle gewelddadigheid bij hen absoluut nooit het gewenschte resultaat heeft; onuitputtelijk | |
| |
geduld en een nooit uitblijvende belooning zijn de zekerste middelen. Een charmeuse van duiven lokt de duiven op de volgende wijze; een week lang strooit zij zaadjes tusschen haar kleederen; de achtste dag laat zij het na, maar de vogels blijven ‘betooverd’, en leveren met de dresseuse een der bekoorlijkste schouwspelen, die er bestaan; de witte, fladderende vlucht om het meisjesfiguurtje heen.
De equilibristen. Het is bij dit genre van artisten, dat de vrouw het schitterendst op den voorgrond treedt. Hun kunst heeft zooveel fijne nuancen, zij is zoo delicaat, er wordt zooveel lenige souplesse, bevallige gratie en charme voor vereischt, dat de mannelijke collega's het in deze altijd bij hun vrouwelijke kameraden moeten afleggen. Tot de equilibristen rekent men allerlei soorten van artisten, jongleurs, velocipe- | |
| |
disten, acrobaten, antipoden-spelers (die met de voeten allerlei dingen in evenwicht houden en in beweging brengen) koorddansers, trapeze-kunstenaars enz. Het eenvoudigste stadium is het loopen op een bal, dat eigenlijk zoo minderwaardig wordt beschouwd, dat men er op heeft verzonnen, zooals de bekende Lady Alphonsine doet, staande op een bal een spiraalvormige baan op te klimmen èn af te dalen, wat nog oneindig veel moeilijker is! Na den bal komt het koord, of liever het ijzerdraad, dat een beetje uit de mode is geweest, maar nu weer hier en daar verschijnt, en daarna de trapeze, dit is zoo de gewone gang van zaken. Bij het koorddansen leert men telkens moeilijker passen; men begint met een balanceerstok, dan waagt men het zonder, en maakt achtereenvolgens la marche en avant, la marche en
| |
| |
arrière, den saut périlleux, den salto mortale (een duikeling over het hoofd naar voren, een duikeling over het hoofd naar achteren) en het verspringen van voet op voet. Een der eerste dingen, die aan de koorddanseressen wordt geleerd, is het ‘grijpen’; als zij hun evenwicht dreigen te verliezen, dadelijk het koord grijpen, en dan er zich weder behendig op slingeren, zoodat het voor de toeschouwers lijkt, of zij zoo een bedoelden toer volbrengen. Dit is een der redenen, waarom de hand van de kunstenaressen van buiten zacht en wit is, maar van binnen zoo hard als leer. Een artiste, die eenmaal aan de trapeze heeft gewerkt, wil daar niet meer van af. Het is verwonderlijk welk een kunstvaardigheid daarbij wordt bereikt; zich in evenwicht houden op een làddertje dat los met de punten op de trapeze staat. | |
| |
is geen zeldzaamheid. Men verbeeldt zich, dat de artisten boven een net oefenen, dit gebeurt evenwel bijna nooit; het net is een politie-voorschrift, en dat dit niet onnoodig is, bleek mij eens in den Pôle Nord te Brussel, toen eenige artisten een nummer uitvoerden boven de toeschouwers; een artist viel toen van boven neer in het net, waarvan iets scheen te breken, zoodat het niet geheel kon worden opgetrokken en den heelen verderen avond zeer hinderlijk het gezicht op het tooneel belette. Het net wordt door de artisten alleen gebruikt om er nog een kunstje mee uit te halen, en hun nummer te besluiten met den zoogenaamden ‘duikerssprong’ van boven neer in het net, dat dan hoog opveert onder hun zwaar neerkomend gewicht.
Het werken hoog in de lucht vergt van | |
| |
de vrouwelijke artisten een volkomen zedelijk leven. Elke onregelmatigheid in gedrag zou zich op haar wreken op de vreeselijkste wijze. In het circus geldt deze spreekwijze onder de kunstenaressen: ‘de liefde doet je je evenwicht verliezen’. Het spreekt toch vanzelf, zei er een, als je verliefd ben, dan wordt je verstrooid, en een ongelukkige liefde . . . . hoe licht brengt die niet een waas van tranen voor je oogen. Neen, voor ons beroep is de intacte virginiteit een absoluut vereischte. L'amour en la mort staan bij ons te dicht bij elkaar . . . .’
Het is gemakkelijk te begrijpen, hoe waar deze woorden zijn. Herman Bang, de voortreffelijke realistische auteur, geeft er een voorbeeld van in zijn ‘Die vier Teufel,’ dat op de film is gebracht. (Het eenige, dat mij onwaarschijnlijk lijkt in | |
| |
zijn verhaal is het feit, dat hij twee der ‘duivels’ in het zwart laat werken aan de stalen rekken boven in het circus; artisten, die zóo hoog hun kunsten uitvoeren moeten steeds in het wit zijn, of een andere zéér lichte kleur, omdat zij anders te midden der felle lichten niet veel meer dan schaduwen zouden lijken.)
Trapezekunstenaressen kunnen in korten tijd een aanzienlijken bruidschat besparen; zij verdienen soms per maand van 1000.- tot 1500.- gulden!
Gymnasten. Dit zijn de artisten, die op het tapijt in de arena werken, de voltigeurs, die plastische groepen samenstellen, ook de femmes contorsionnistes, de caoutchouc vrouwen behooren hiertoe. De gymnasten vormen meestal een familie, waar nog de meest ouderwetsche wetten van strikte gehoorzaamheid, en respect | |
| |
aan de ouderen heerschen. Men zegt, dat de liefde der gymnasten bijna altijd kuisch is en zelfs een beetje sentimenteel; de ingespannen arbeid dooft de brute hartstochten in hen, en bovendien is er in hun genegenheid meestal het element van beschermen willen van den sterkere voor de zwakke. Het werk der gymnasten omsluit de meest verschillende sprongen; de leerling, om deze machtig te worden, krijgt om het middel een ring met twee touwen er aan, die door een paar kameraden worden vastgehouden. In het begin gebruikt hij ook een springplank, een tremplin, dat bij de trampolin-springers (het Italiaansche trampolin klinkt een beetje mooier dan tremplin!) nog wordt gebezigd, als zij over zes tot tien paarden springen.) Ook den grand écart behooren zij te kennen, en verder allerlei typische | |
| |
sprongen, die allerlei grappige namen dragen, de ‘apensprong’, de ‘leeuwensprong’, de ‘slangensprong’, de ‘lafaardsprong’, de ‘souplesse’ enz. enz. enz. In mijn roman De groote Voltige heb ik bij de schildering van den Adlersfeldtroep vele dezer sprongen beschreven, ik zal het dus thans hierbij laten, maar genoeg om te doen zien, hoe de arbeid der gymnasten niet zoo eenvoudig en gemakkelijk is, als hij wel lijkt. Het verste waartoe de artisten in dit genre het kunnen brengen is de triple saut périlleux, de eerzucht van alle beginnelingen, waartoe maar een heel enkele in staat is. De gymnasten vormen menschelijke pyramiden, die in een paar seconden door de kracht van den biceps worden opgebouwd, en die dan weer als een vuurwerk uit elkaar spatten in een serie van salti mortales, - әen | |
| |
aantrekkelijk schouwspel van vlugheid en sierlijke kracht!
De gevaren, verbonden aan het spel der gymnasten, worden veelal te hoog geschat; sommigen meenen zelfs, dat de executie van een driedubbelen salto mortale bijna altijd met den dood moet worden bekocht. Dit is natuurlijk zeer overdreven; gymnasten loopen niet meer gevaar, dan dagelijks mijnwerkers, zeelieden en dergelijken, of sportsmen, roeiers, jagers en zelfs . . . . voetballers en cricketers! Het percentage van ongevallen is bij circus-artisten niet grooter dan bij de genoemde klassen der maatschappij.
| |
| |
Het is bijna een vaste regel, dat kinderen van circus-artisten ook later circus-artisten worden. Als een wet, waaraan eenvoudig geen ontkomen is, volgen de jongeren den weg, die hun door de ouderen aangewezen werd. De lange erfelijkheid van geslacht op geslacht heeft van den circus-artist een typisch wezen gemaakt, dat met geen ander ter wereld kan worden vergeleken. Verre ervan om zich op één bepaalde plaats te vestigen, en daar een blijvend domicilie te vestigen, doet hij niets liever dan zwerven, avonturen najagen, en voelt hij zich zoo vrij als een vogel in de lucht. Zij passen zich op de gemakkelijkste wijze aan elken landaard aan, en schijnen van alle oorden een eigenschap te hebben meegekregen; de Fransche gratie, de Engelsche vasthoudendheid, de Italiaansche souplesse, de | |
| |
Duitsche disciplinaire regelmatigheid, het Amerikaansche sangfroid, het Russische fanatisme. Circus-artisten zijn het internationale volk bij uitnemendheid. En de eenige zorg, die zij kennen is het verkrijgen van een goed engagement. Zooals vanzelf spreekt, bezitten de artisten hun vakbladen, waarin zij annonceeren; The Era, Der Artist, La Revue zijn onder de vele bestaande wel de voornaamste. Men treft daar de curieuste advertenties in aan, bijvoorbeeld:
Een jonge man, werkende als caoutchouc-man of slangenmensch, wenscht nieuw engagement, is bereid om de rol van aap te vervullen bij een reizenden troep.
Elisa Rovelli, luchtkoningin, de grootste equilibriste der wereld. Nec plus ultra. Zonder wedergade. Vrij den 1en Januari e.k. Adres Circus Renz.
| |
| |
De intermediair tusschen de circusdirecties en circus-artisten is de agent, die in connectie staat met alle mogelijke kunstenaars, en die daardoor in staat is aan alle aanvragen te voldoen. Hij ‘levert’ het ontbrekende ‘sujet’ voor een acrobaten- of amazonen-gezelschap, hij weet nieuwe nummers te scheppen door zijn groote vindingrijkheid, helpt de directies aan nieuwe ideeën, brengt artisten tezamen, is in éen woord de onmisbare schakel tusschen aanbod en vraag. Voor zijn bemoeiïngen toucheert hij 10% van de gage der geplaatste artisten, terwijl ook de directies, die zijn bijstand hebben ingeroepen een grootere of kleinere som hebben te betalen.
De meeste groote circussen bezitten een ‘reiziger,’ dien zij uitzenden naar alle groote steden van Europa om daar de | |
| |
circus-uitvoeringen bij te wonen, en rapport uit te brengen van elke nieuwe ‘akt,’ die zij daar zien. (Akt noemt men de prestatie in circus-taal, bijv. ruiter-akt, jongleur-akt enz. enz.)
En hiermede eindig ik dit kijkje in de circus-wereld, waarmede ik hoop wat betere denkbeelden te hebben kunnen geven over het luchthartig volkje, dat zwierig en sierlijk, altijd lachend en vriendelijk de arena komt binnen huppelen, en deze ook weer met een glimlach en een kushand, in de vroolijkste stemming, dankend en groetend verlaat.
|
|