| |
| |
| |
X
Daarmee zou de geschiedenis van de N.V. Paviljoen voor Nijverheid kunnen besloten worden, waren echter na Februari 1929 geen dingen gebeurd die niet onvermeld kunnen blijven.
Mr Cramp is arm gestorven. De boedel, berustende bij de bankinstelling, die ook waakt over het waarborgfonds dat voor houders van premieobligaties een garantie is, is slechts onder benefice aanvaard, omdat er meer schulden bleken te bestaan dan realiseerbare activa. Het is niet meer na te gaan, hoe Mr Cramp zijn vermogen heeft opgeteerd. Wel heeft de N.V. Paviljoen voor Nijverheid nog een vordering op de boedel ten bedrage van anderhalve ton, zo lang deze schuld niet wordt betaald, kunnen de aandelen Paviljoen, die zich mede in de boedel bevinden - aandelen die de meerderheid uitmaken en de bezitter zeggenschap over het Paviljoen zouden verschaffen, zoals zij dat Mr Cramp hebben gedaan - niet worden vrijgegeven. Niemand toont uiteraard enige lust tot storting van anderhalve ton over te gaan. Hij zou er de aandelen Paviljoen mee verkrijgen, maar wie geeft 150.000 gulden uit om zich te interesseren bij een bedrijf dat verlies oplevert? De boedel bevat verder tal van curieuze, maar
| |
| |
waardeloze dingen, prospecti uit vroeger jaren, oude jaarverslagen, uitbreidingsplannen en daarmede samenhangende berekeningen. Men heeft er ook tal van schuldbekentenissen in gevonden. Er is iemand, die geld van Mr Cramp gekregen heeft om een plan tot bevloeibaarmaking van de Sahara te verwezenlijken. Een ander heeft hem voorgespiegeld, dat er een onderzeese spoorweg zou kunnen, worden aangelegd van Ierland naar New-Foundland, een derde dacht over een expeditie naar het verzonken Atlantis, geweldige buizen, verticaal in zee neergelaten, zouden worden drooggemalen om de zeebodem weer zichtbaar te maken. Voor deze hersenschimmen heeft Mr Cramp zijn geld gegeven. Het is niet moeilijk de hand van Paraat in deze dingen te zien, die telkens als hij geld nodig had, een verhaal over een genie zonder middelen verzon om de goedgeefsheid van de president-commissaris van de N.V. Het Paviljoen te prikkelen.
Er is echter nog iets, dat voor de toekomst verstrekkende gevolgen heeft. De firma Van den Boogert & Paraat in Brussel heeft een vordering van f 100.000; als onderpand dient, zoals bekend, het oude kantoor van de firma Cramp & Van Roon in Utrecht. Thans blijkt, dat enige jaren na het totstandkomen van deze lening als verdere zekerheid, door Paraat geëist, een verband is gelegd op 120 aandelen N.V. Paviljoen. Het kantoorgebouw brengt bij executie slechts de som van f 25.000 op, met andere woorden: de firma Van
| |
| |
den Bogaart & Paraat krijgt deze 120 aandelen in handen. De Brusselse firma krijgt daardoor invloed bij de maatschappij, en doordat de overwegende meerderheid der overige aandelen geblokkeerd blijft in de boedel-Cramp, is deze invloed zelfs van doorslaggevende betekenis. Voor Paraat is deze gang van zaken een buitenkans: hij is nu heer en meester over het Paviljoen.
Natuurlijk maakt hij onmiddellijk gebruik van deze omstandigheden. Hij blijft achter de schermen, laat de commissarissen aftreden, drijft door dat hun aantal beperkt wordt en zorgt dat de twee overgebleven plaatsen bezet worden door mensen die hij beheerst, twee rentenierende burgers, te onbelangrijk om Paraat aan te kunnen en ook te vreesachtig. Klaverblad wordt als directeur gehandhaafd. Voor Stomaski is in het complot geen plaats meer; hij moet zich maar schadeloosstellen door met verdubbelde ijver valse handtekeningen te zetten onder brieven die hem introduceren moeten bij mensen van goeden huize. Sindsdien ziet men Stomaski zelden meer in het Paviljoen. De Reyn krijgt een schraal pensioen (geachte heer, de zaken floreren helaas niet voldoende), dwarskijkers kan Paraat missen als kiespijn. Juist echter als zodoende het terrein voor verdere actie is voorbereid, gebeurt er iets dat het aanzien der zaken geheel verandert.
Op een nacht enige maanden na het overlijden van Mr Cramp, te ongeveer drie uur ziet een taxi-chauffeur rook opstijgen uit het voorste gedeelte
| |
| |
van het Paviljoen voor Nijverheid, juist daar waar de overkapping van het frontgedeelte aansluit bij de Bonding boven de schouwburgzaal, een grauwe, ijle rook, stil en geluidloos opwalmend in de duisternis van de voorjaarsnacht, waar de bomen schemerachtig te voorschijn treden in het spaarzame lantarenlicht. De chauffeur staat stil, juist komt een agent voorbij, de een rijdt naar de hoofdwacht van de brandweer, de ander waarschuwt de Centrale Seinzaal, binnen weinig tijd rijden de wagens door de verlaten straten, op koper en glanzend rode verf een flikkering van licht, die zich snel in een wolk van geraas verplaatst.
Er is nu al veel meer rook, het gehele Paviljoen walmt uit bogen en koepels, en achter het glas is een onheilspellend rood schijnsel. De brandweer treedt krachtdadig op, maar zij kan niet verhinderen, dat het vuur zich uitbreidt, in het gebouw om zich heenvreet, voedsel vindt in meubilair en leuningen en schotten en stof, duizend dingen die brandbaar zijn in een gebouw dat van onbrandbaar materiaal gemaakt is. Het glas springt overal stuk, dadelijk puilt de rook door de gaten, gevolgd door de spitse opschietende tongen der vlammen. IJzeren kolommen en spanten worden week en buigen door, het gehele karkas van het Paviljoen wordt uit zijn voegen gehaald, er heerst nu een witgloeiende razernij van vuur binnen het gebouw, het grijpt alles aan, tot boven in de koepel toe, nog staat het Paviljoen hoog in de nacht, grillig en huiveringwekkend
| |
| |
inwendig verlicht, een fantastische illuminatie die door alle openingen en glazen ruiten schijnt. Dat kan niet lang duren, dat gaat te snel, de toeschouwers houden hun adem in: de wanden van de koepel wankelen, buigen naar binnen, blijven één ogenblik staan, hangende boven de gloeiende afgrond en dan stort het gebouw dreunend in, door de grond vaart een hevige schok.
De vlammen klimmen over de gevallen massa, onverzadigbaar, nog meer instortingen hebben plaats, het vuur laait op, groots en triomfantelijk, de brandweer heeft de handen vol met het bestrijden van kleine brandjes, door vonken in de omgeving ontstaan, en met het nathouden der omringende huizen. En het Paviljoen brandt uit; schotten van geribbeld ijzer staan hier en daar nog overeind, bogen van gietijzer die geen gewicht meer dragen tekenen zich tegen de vlammen af als Oosterse tempelruïnes tegen een morgenhemel, stangen trekken krom en bewegen zich in het vuur als slangen, overkappingen en dwarsbalken zijn als grillige guirlandes in de baaierd neergezakt.
De volgende dagen kijken drommen Amsterdammers naar de troosteloze ruïne, die eens het Paviljoen voor Nijverheid geweest is. Het terrein is een lage heuvel van oud-ijzer, een rokende warhoop van verbogen en aan elkaar gesmolten en losse stukken ijzer, brokken van pilaren en verwrongen bogen, een massa afval, die de mensen eerst na maandenlang werk bijeen zouden krijgen en die
| |
| |
een brand in twee uur doet ontstaan. Nog vallen daarin de waterstralen van de brandweerlieden neer, van alle kanten, maar de brand houdt niet op, er moeten nog haarden zijn, waarin de gloed zich teruggetrokken heeft en hardnekkig voortsmeult. In de walm staan resten van kolonnades omhoog, soms zijn de bovenstukken nog door ijzeren balken verbonden, verkreukelde platen hangen neer als een verstijfde wimpel. Van de Westelijke wand staat nog een groot deel overeind, gebladderd en verkleurd, een stuk décor gelijk. Radiatoren van de centrale verwarming steken tussen het steenpuin der fundamenten omhoog.
Niet lang daarna worden de restanten van de ruïne omvergetrokken. Een stuk van de kap, gedragen door gehavende of verwonderlijk gaaf gebleven wandfragmenten, wankelt en stort in een stofwolk ineen. Reeds hellende zuilen worden als door onzichtbare handen omgeduwd. De Reyn komt zolang de opruimingswerkzaamheden duren elke dag kijken. Wonderbaarlijke geschiedenis, deze brand. Hij twijfelt er niet aan of er is opzet in het spel. Het gebeurde is voor de N.V. Paviljoen een ware uitkomst, er is immers geen geld meer, nu zal de verzekeringssom worden betaald, het terrein is veel waard, alles meer dan voldoende om aan hypotheken en andere verplichtingen te voldoen. Het is goed, dat Mr Cramp dood is, ieder zou hem voor de brandstichter hebben gehouden.
Misschien heeft Klaverblad 't op zijn geweten,
| |
| |
hij is er niets te goed voor,’ denkt de Reyn. ‘Was ik maar niet met pensioen gestuurd, ik zou er wel achter gekomen zijn.’
De aandelen Paviljoen zijn de morgen na de ramp opgelopen van ongeveer 30 tot 97%. Daarin zijn de verwachtingen van het publiek weerspiegeld, de brand is een voordelig ding geweest. Klaverblad en Paraat, voor wie de gebeurtenis even onverwacht gekomen is als voor een ander, wrijven zich in de handen: een weids perspectief opent zich voor hen, de zaken dienen echter met verstand aangepakt te worden. Een toneelgezelschap, dat de schouwburgzaal bespeelde heeft echter een zwaar verlies geleden, alle costumes en requisieten zijn verloren gegaan.
De opruimingswerkzaamheden duren weken. De arbeiders delven uit de ruïne niet minder dan 29 brandkasten op, zelfs de Reyn wist niet, dat Mr Cramp er zoveel had aangeschaft, vele daarvan moeten ongebruikt ergens op een afgelegen zolder of in een berghok gestaan hebben. Eindelijk is het terrein opgeruimd. De zomer is dan al voorbij, de wind waait nu vrij en onbelemmerd rond, niet meer tegengehouden door de kantige hoeken van het gebouw, niet meer omhoog gedreven langs de muren naar de ronde verwulfsels van het dak en naar de grote koepel, die zolang een oriënteringspunt in het stadsbeeld geweest is. Het is wel vreemd, dat er nu geen Paviljoen meer is, het was onafscheidelijk van Amsterdam geworden met zijn verleden en zijn
| |
| |
kwesties, door de figuur van Mr Cramp een steeds vloeiende bron van verhalen en kwaadsprekerij. Nu is dat alles weg, eerlang koopt de gemeente het terrein waar 't gebouw gestaan heeft voor een bedrag van bijna anderhalf millioen gulden, er staat al een schutting om het open stuk grond, de regen lekt eentonig langs de planken naar het plaveisel, dikke wolken, laag en breed, drijven over.
Er is nu geen gebouw meer, dat geëxploiteerd moet worden. Het kantoor van de N.V. Het Paviljoen vestigt men in een zijstraat van het plein, twee kamers van een voormalig groot woonhuis, dat in gedeelten aan allerlei zaken verhuurd is. De kern van de administratie is uit de brand gered, een assistent-boekhouder en een typiste vormen het personeel dat nog in dienst blijft, meer is niet nodig. De commissarissen zijn eigenlijk ook niet nodig, maar een naamloze vennootschap moet commissarissen hebben, dat staat in de wet.
Natuurlijk zou de maatschappij kunnen worden geliquideerd, maar dat is niet naar de zin van Klaverblad en Paraat. De N.V. Paviljoen verschaft hun inkomsten, waarvoor zij niet hard behoeven te werken en moet dus blijven bestaan. Informaties van verwonderde belanghebbenden worden beantwoord met een verwijzing naar de brand, en naar het bestaan van de boedel-Cramp, er zijn nog vele kwesties niet opgelost, begrijpt U, het zal wel enige tijd duren eer men een volledig overzicht van zaken heeft; enzovoorts. Aangezien het Paviljoen de uit- | |
| |
gelote premie-obligaties blijft betalen en ook aan zijn overige verplichtingen voldoet, ontstaat geen onrust. Men begint te denken dat de N.V. Paviljoen voor Nijverheid een langzame natuurlijke dood zal sterven. De koers der aandelen loopt terug, de belangstelling voor het fonds verdwijnt, na 1932 heeft geen notering ter beurze meer plaats.
Misschien zou de N.V. Paviljoen een einde zonder gerucht hebben gehad, als Klaverblad en Paraat geen bedriegers geweest waren. Wat gebeurt echter? De 3% obligaties werkelijke schuld, die eens, lang geleden, door de maatschappij zijn uitgegeven, komen op de balans per einde 1931 niet meer voor, zij zijn afgelost. En toch verschijnt op de verlies- en winstrekening, die met de jaarstukken per einde 1932 wordt gepubliceerd een post: alsnog opgekomen obligaties f 43.418. Dit trekt de aandacht van een argwanende lotenhouder, die zoveel in zijn vermogen ligt het doen en laten van de directie volgt. Hij wil inlichtingen hebben. Klaverblad probeert hem eerst hooghartig van zich af te schuiven. Hoe kan een lotenhouder verstand hebben van de ingewikkelde transacties die het beleid van de N.V. Paviljoen medebrengen. Mijnheer, dit zijn Uw zaken niet. De lotenhouder houdt koppig aan. Klaverblad is nog steeds de man, die eens de mensen met behulp van zijn Algascred oplichtte. Zij laten zich altijd met een kluitje in het riet sturen en de eenling, die zich niet laat afschepen, nu, die behandele men schijnbaar openhartig. De taaie lotenhouder
| |
| |
wordt een onderhoud toegestaan. Klaverblad legt hem een uur lang allerlei dingen uit, die niet ter zake doen; het eind van 't lied is, dat hij geen ophelderingen geeft omtrent de zo geheimzinnig opgedoken uitgaafpost. Misschien, aldus Klaverblad, zijn de gegevens die licht zouden kunnen verschaffen bij de brand van 1929 verloren gegaan. Hoe dat ook zij, mijnheer, een feit is, dat in het afgelopen jaar alsnog obligaties ter aflossing zijn aangeboden. Wat kan de directie anders doen dan deze alsnog honoreren?
De lotenhouder is niet tevreden met deze verklaring. Het staat vast, dat Klaverblad de aangeboden obligaties heeft doen uitbetalen zonder een onderzoek naar de herkomst te laten instellen. Van deze wetenschap tot aan de veronderstelling, dat reeds door de maatschappij betaalde obligaties nòg eens worden aangeboden en voor de tweede keer betaald is slechts één stap. Er klopt iets niet. De lotenhouder gaat de grote trom roeren. Gezien de reputatie die Klaverblad heeft kan geredelijk aangenomen worden, dat er mensen zijn die zich bevoordeeld hebben ten koste van het Paviljoen. Nog geen vier weken na het onderhoud dat de lotenhouder met Klaverblad heeft gehad, wordt een klacht bij de Justitie ingediend. De Vereniging voor de Effectenhandel, die zo vaak voor bedrogen aandeelhouders en andere slachtoffers van falsarissen een ruggesteun geweest is, heeft zich met de zaak bemoeid. In plaats van een kleine lotenhouder ziet Klaverblad nu een
| |
| |
massaal lichaam voor zich als tegenstander oprij zeft Dat heeft hij niet verwacht. Hij bemerkt te laat, dat hij te ver gegaan is. Paraat voelt zich plotseling gedrongen tot een zakenreis naar het buitenland en vertrekt uit Amsterdam, want donkere wolken trekken zich boven het hoofd van Klaverblad samen. Niet lang na het indienen van de klacht stelt de officier van justitie een vervolging in tegen Klaverblad wegens het opzettelijk openbaarmaken van een dubieuse balans per einde 1931.
Nu kan een diepgaand onderzoek beginnen. Daarmede gaan maanden heen. Klaverblad wordt herhaalde malen aan de tand gevoeld. Hij is sluw als een vos. Hij wijst op de ongeregelde toestanden bij het Paviljoen. Door Mr Cramp is hij indertijd op zijn post geroepen om ‘de Augiasstal te reinigen.’ Is het wonder, dat niet elk detail uit het verleden kan worden opgehelderd? De fout ligt waarschijnlijk bij de boekhouding uit de tijd, toen Klaverblad nog niet de leiding had. Daar is hij toch niet verantwoordelijk voor? Had de fatale brand slechts niet plaats gehad! Hoeveel van wat nu duister is zou dan klaar als de dag zijn! Klaverblad poseert als de man, die het slachtoffer van de omstandigheden is.
Intussen worden elke dag nog weer nieuwe obligaties aangeboden. Zolang 't onderzoek niet geëindigd is kan niemand beletten dat zij uitbetaald worden. Bovendien kunnen zij de justitie een spoor opleveren dat licht over hun herkomst doet opgaan.
| |
| |
Eind September 1933 blijken er alsnog voor f 27.000 aan obligaties te zijn aangeboden, waarvan de directie het bestaan niet meer zeide te kennen. Huiszoekingen hebben plaats. Er is weer een Paviljoen affaire! Herinneringen aan Mr Cramp worden door de kranten opgehaald, in veler verbeelding herrijst het grote glazen en ijzeren gebouw met zijn koepel. Het lijkt wel, alsof de grond waarop het gestaan heeft niets dan kwaad voortbrengt: een akker welks graan door een tovenaar vervloekt is voor alle tijden en die vergiftigd gewas doet groeien, oogst na oogst.
Eind September wordt Klaverblad gearresteerd. De twee commissarissen hebben, zodra de affaire zich ontwikkelde met gerucht, hun functie neergelegd, ratten die het zinkend schip verlaten. De justitie heeft na onderzoek geen termen gevonden hen verder in de zaak te betrekken. Natuurlijk hebben zij hun taak als commissaris allesbehalve waakzaam en nauwgezet verricht, maar dat is tenslotte een andere kwestie. Het gaat er nu eerst om het raadsel der tweemaal aangeboden obligaties tot oplossing te brengen.
De volgende feiten staan vast. Onder de bescheiden, die tijdens de huiszoekingen ten kantore worden bekeken, bevindt zich een boek, waarin de obligaties staan genoteerd, die het Paviljoen eens had uitstaan. Elk nummer is voorzien van een kruisje, volgens het boek kunnen er geen uitstaande obligaties meer zijn. Dat komt overeen met de balans
| |
| |
per einde 1931. Toch is ook een stuk papier gevonden, waarop per 3 Februari 1932 genoteerd staat dat de obligaties 4301 tot en met 4311 zich in het bezit van Paraat bevinden. Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat men brieven uit 1932 en 1933 gevonden heeft, brieven uit Purmerend, uit Maastricht, ja uit Antwerpen, Namen, zelfs uit Milwaukee en Buenos-Ayres (althans brieven die uit deze plaatsen heten te komen) waarin aanvragen tot uitbetaling van met nummer aangeduide obligaties worden gedaan? Het onderzoek heeft uitgewezen, dat in één geval de aanvrager al drie jaar niet meer tot de levenden behoorde toen hij zijn brief schreef. Bovendien is zelfs van de brief uit Buenos-Ayres een doorslag ten kantore gevonden!
Klaverblad verdedigt zich met de wanhoop van een kat, die in het nauw zit. Waar komen de obligatie nummers zus en zo vandaan? Die zijn afkomstig van Mr Cramp, ik kreeg ze van hem als onderpand voor een lening, die ik hem verschaft heb. Waar komen de obligaties die-en-die vandaan? Vermoedelijk zijn ze per abuis ingeboekt als reeds afgeloste stukken. Hoe kunnen deze en deze obligaties nog te voorschijn komen? Zij zijn door mij voor geringe bedragen opgekocht bij provinciale banken. Klaverblad heeft overal een antwoord voor. De justitie laat zich evenwel niet zomaar om de tuin leiden. Een accountant der rijksbelastingen heeft een grondig onderzoek in de boeken verricht. Er staat ergens, dat aan de makelaar door wiens bemid- | |
| |
deling de grond van het Paviljoen is verkocht een bedrag van f 9000 provisie is betaald. Deze makelaar blijkt dit desgevraagd, niet bekend te zijn. Ontvangsten zijn als uitgaven geboekt. ‘Abuizen!’ roept Klaverblad uit. Wat hij evenwel onmogelijk kan wegpraten is het feit, dat in een kast nog enkele oude obligaties gevonden worden, waarvan het nummer met inkt veranderd is: obligatie 3039, reeds in 1930 afgelost, is obligatie 3089 geworden en nogmaals afgelost begin 1933. Elders is van een 0 een 9 gemaakt. Sommige cijfers hebben kennelijk de inwerking van chloor ondergaan, andere zijn blootgesteld geweest aan grote hitte, de bruingeschroeide rand is bijgeknipt, zij waren natuurlijk geborgen in een der brandkasten, die ondanks de vuurgloed, waarin het Paviljoen onderging, niet zijn gesmolten, maar die hun inhoud toch niet voor alle gevolgen van de hoge temperatuur konden vrijwaren. Schriftkundigen maken uit dat de hand, waarin op een der stukken het nummer nog eens in letters boven het cijfer is vermeld, die van Klaverblad is.
De zaak is meer dan duidelijk. Klaverblad en Paraat hebben oude, reeds afgeloste obligaties het voorkomen van nieuwe gegeven, en zichzelf uit alle delen der wereld gefingeerde brieven geschreven om deze te doen uitbetalen. De directeur weet bij 't slot van het onderzoek niets anders meer te doen dan de schouders ophalen, met een somber gezicht, dat suggereren moet hoe hij zich door onbekende boosdoeners gedupeerd voelt.
| |
| |
Niet lang daarna begint de rechtbank de behandeling van de zaak-Klaverblad. Negen-en-twintig getuigen worden in de loop van vele zittingen van de strafkamer gehoord. Wegens verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd, en het publiceren van onjuiste balansen wordt Klaverblad tot 2½ jaar gevangenisstraf veroordeeld. Natuurlijk gaat hij in hoger beroep. De zaak komt voorjaar 1934 voor het gerechtshof, dat Klaverblad veroordeelt om dezelfde redenen als de rechtbank, nu echter tot drie jaar, onder aftrek evenwel van de tijd, in voorarrest doorgebracht. Dat is het einde van Klaverblad's financiële carrière: een cel met kale wanden, en bleek licht dat door het hoge venster valt.
Nog steeds evenwel bestaat de N.V. Paviljoen voor Nijverheid. De zaken zijn verder ingekrompen. Het waarborgfonds voor de loten is geliquideerd, men heeft een nieuw trekkingsplan opgesteld, volgens 't welk binnen twee jaar alle premieobligaties afgelost worden en betaald. Nu heeft het publiek bijna geen belang meer bij de gang van zaken. Het Paviljoen sterft af, de ademhaling der cijfers gaat steeds langzamer de balans krimpt in als een borstkas, waaruit de lucht ontwijkt. Activa: debiteuren f 148.563 een vordering die het Paviljoen heeft op de boedel-Cramp en die niets waard is, kas en kassiers een gering bedrag, inventaris staat voor f 45 te boek, effecten nog een halve ton, saldo verlies f 641.443. En credit: geplaatst kapitaal f 840.000,
| |
| |
nog uitstaande obligaties (na zorgvuldig de boeken te hebben gerestaureerd bleek deze post alsnog te moeten worden opgevoerd) voor bijna f 30.000.
Een winteravond, vroeg in 1935, 's avonds acht uur. Mist hangt boven het plantsoen en het natte asfalt. Ergens in de lucht staan de rode letters van lichtreclames, vervloeid en wazig. Trams schuiven knarsend over de flauw-glimmende rails, taxi's stuiven snel voorbij. Aan drie zijden is het plein omsloten door huizengevels en bomen, die donker in de nevel opdoemen. De vierde zijde is een groot onbestemd gat. Daar verhief zich eens het Paviljoen voor Nijverheid. Langs het trottoir staat een lange schutting met vele reclamebiljetten beplakt, die hier vruchtbaar tieren als onkruid op een ruïne. Men kan er lezen: ‘Revue van Lach tot Lach.’ Een eind verder kondigt men een stuk aan, dat heet: ‘Kan je zwijgen?’
Overdag is de sfeer niet zo troosteloos. Bij het ijzeren hek rondom de tuin van wat eens het Paviljoen geweest is staan bomen en struiken. De druppels van de nachtelijke regen hangen nog aan de takken en daartussen is het terrein zichtbaar, ten dele een vlakte van modderig zand, ten dele begroeid met gras. De voorbijganger waant zich aan de uiterste rand van Amsterdam-Zuid. Maar het grommende gerucht van de stad, dat over de vlakte tot hem overwaait, leert hem dat hij zich in het hart van de huizenzee moet bevinden. De lucht is grillig als in 't voorjaar, de zon breekt opeens door de nevel
| |
| |
en geeft de modder en het gras iets prils, iets dat om ontginning en bewerking vraagt.
Het Paviljoen evenwel komt niet terug. De N.V. heeft geen commissarissen meer, er is een directeur benoemd, die een uur per morgen vertoeft in het kleine kantoor in een straat niet ver van het Leidseplein, waar de N.V. de laatste adem zal uitblazen. In 1938 en 1939 worden geen balansen meer gepubliceerd, nòg bestaat de vennootschap, nòg bestaan er aandelen, waarop in een boog de letters staan van de woorden: N.V. Paviljoen voor Nijverheid, omgeven met sierlijke krullen en halen. En nog steeds is aan deze aandelen het dividendbewijs nummero 14 bevestigd. Een stapel papier, dat is al wat over is van de schepping die dr d'Espina tot stand bracht. Dit papier is de witte as, die de tijd overliet van negentiende-eeuwse dromen en ijzer. Op het lege terrein wordt soms een kermis gehouden, er schittert licht in de avond, geur van wafels drijft langs de kramen, de orgels van de draaimolens toeteren en janken tegen elkander in.
En dan, natuurlijk, zijn er nog mensen, die aan het Paviljoen verbonden geweest zijn, en die Mr Cramp gekend hebben. Een oud-administrateur, die een importzaak begonnen is, en een oude decorateur met witte baard, die schilderde in de grote tijd van de opera, en die soms nog wordt geinterviewd, en de oud-gediende Karel, die in 1930 veertig jaar aan het Paviljoen verbonden geweest zou zijn, als het er nog had gestaan. Maar dat is allemaal verleden, het
| |
| |
betreft geen dingen meer die er zijn, zichtbaar en hard, om de hand op te leggen; het is ijl stuifsel van gedachten, ongrijpbaar zoals datgene ongrijpbaar is war men uitspreekt bij het noemen van Mr Cramp of dr d'Espina.
En dan breekt de oorlog van Mei 1940 uit en het Paviljoen is geschiedenis, niet minder dan het Stadhuis dat op de Dam stond vòòr het gebouw verrees, dat nu het Koninklijk Paleis is.
De gebeurtenissen leiden er echter toe, dat het relaas over het Paviljoen voor Nijverheid eindigen kan waar het begon: bij dr d'Espina. De Duitsers veranderden de naam van het park, dat naar hem heette, en gaven bevel zijn borstbeeld, in de nis van het monument opgesteld te vernietigen. In de maand, volgende op die van de bevrijding in 1945 worden deze maatregelen ongedaan gemaakt. Het beeld komt tevoorschijn uit de kelder van 't Stedelijk Museum, waar het door personeel van Publieke Werken verstopt was. Men zal het opnieuw onthullen, een grote menigte is op een middag in het d'Espinapark samengestroomd om daarvan getuige te zijn. De voorzitter van het buurtcomité van 't welk de organisatie uitgaat, houdt een rede, waarin hij de lotgevallen van het beeld vertelt. Een bekend journalist schetst dr d'Espina als een man van groot initiatief in een tijd van even grote versuffing. De wethouder van Publieke Werken belooft dat het d'Espinapark vòòr de andere uit de staat van ver- | |
| |
waarlozing zal worden gehaald, waarin het door de bezetting verkeerde. Een vijfjarige jongen trekt het doek weg, terwijl de fonteinen beginnen te spuiten, er worden kransen bij het monument gelegd, men zingt het Wilhelmus. Vervolgens voert een der oude buurtbewoners het woord, oud-gemeentesecretaris van Amsterdam, en na hem de president-commissaris van de door d'Espina opgerichte broodfabriek. Onder de genodigden bevindt zich Mr S.L. d'Espina, een nazaat van de man, die het Paviljoen voor Nijverheid in 't aanzijn riep.
|
|