Over-Ysselsche sangen en dichten(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] Bijlage VI. Behoorende bij ‘Antwoort. [op een gedicht van Josua de la Cave]’ op pag. 188. Josua de la Cave. Ad poetam laureatum. D.R. Maro van desen tijt, Geleerde Revi s' pen Wat Geest straelt op mijn geest, oorsproncklijck wt die stromen Van uwe Helicon, die ick van outs wel ken Ick voel een geest, een geest poëtisch op mij komen. 5[regelnummer] Wel laet mijn dorre stijl wat schrijven in dit wit Laet toe een Rauwe inct t'pampier wat te bevlecken Ick wensch, ick smeeck, ick hoop Apollo soet met dit Wt uwe nectar soet wat veerskens soet te trecken. Mij staet noch voor hoe dat eertijts in Zeelants slijck 10[regelnummer] Eenen verloren Jan van Nassouw met veel specken Ontrent de Mossel plaets, most nemen sijnen wijck En met niet weynich schandts leelijck van daer vertrecken. O soete Revi s' pen ghij maecten een gedicht Een vloeient, soet gedicht, dat door al 't lant en hoecken 15[regelnummer] Van den verloren Jan toens als een helder licht Heeft helpen aerdichlijck de vlucht, en stappen soecken. Eij laet u Musae's nat, mijn wenschende gemoet Een veersken twee of drij, voor stellen om te drincken Die soet' Ambrosiam van u geleerde vloet 20[regelnummer] So sal mijn hert, u eer, en lof altoos gedincken. Expecto. Vorige Volgende